48 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
Als spoedig na het begin der samenwoning de hoofd
bewoner vertrekt, of hij of zij overlijdt, dan wordt niet
zonder meer het huis aan de inwonende toegewezen.
Het is de commissie n.l. ter ore gekomen, dat men, b.v.
wanneer een ambtenaar binnenkort naar Indonesië moest
vertrekken, aanvroeg om inwoning. Deze mensen geven
meestal grif hun toestemming daarvoor. Als dan na een
paar maanden het gezin vertrekt, dan komt men met
het verzoek in de woning te mogen blijven en zo meent
men dan handig aan een woning te kunnen komen.
Wanneer vermoed wordt, dat dit er achter kan zitten,
moeten deze mensen bij voorbaat een verklaring tekenen,
dat bij vertrek van de hoofdbewoner zij geen recht op
de woning kunnen laten gelden.
De mensen verkeren dikwijls in zo grote nood, dat
zij allerlei slinksheden en trucs gebruiken om de com
missie om de tuin te leiden en dat gelukt ook nog wel
eens. Als dit wordt geconstateerd, worden maatregelen
getroffen om te voorkomen, dat de commissie er een
tweede keer weer inloopt.
De heer Witteveen (weth.) meent, dat in de toe
nemende algemene belangstelling voor het belangrijke
vraagstuk van de volkshuisvesting althans een lichtpunt
kan worden gezien. De belangstelling hiervoor, die in
deze raad steeds in ruime mate aanwezig is geweest,
liet in het algemeen nog wel wat te wensen over. In
brede kringen ging men, wat de nieuwbouw betreft, er
schouderophalend aan voorbij en daar, waar al een be
paalde zorg en ongerustheid viel waar te nemen, was
er een aanvaarding van het nuchtere feit. Dat is be
denkelijk en daarom mogen wij, meent spr., ons ver
heugen, dat de belangstelling groeiende is.
De steeds wederkerende en toenemende belangstel
ling in de raad voor deze materie is zeer te waarderen
en kan niet anders dan stimulerend werken op B. en W.,
hoewel de middelen van het college zeer beperkt zijn,
vooral wat de bouw aangaat.
In 1947 en 1948 had het een bepaalde mate van vrij
heid wat het bouwvolume betrof. In 1949 is dat geheel
anders. In de voorafgaande jaren kon practisch gespro
ken het aantal woningen worden gebouwd, dat gereali
seerd kon worden. Nu is Leeuwarden streng gerantsoe
neerd. Het stadsbestuur heeft er weinig invloed op. Wel
is er een zekere decentralisatie. Aan het provinciaal be
stuur is de bevoegdheid gedelegeerd het voor de pro
vincie gereserveerde aantal woningen te verdelen onder
de gemeenten in zijn ressort en deze hebben zeggen
schap over het haar toegewezen volume.
In Friesland mogen in 1949 750 woningen worden
gebouwd. Men kan zich afvragen, of deze verdeling juist
is. Spr. betwijfelt het ten zeerste. Voor geheel Nederland
is de bouw van 30.270 woningen toegestaan. Hiervan
krijgt Friesland 2Yi terwijl de Friese bevolking on
geveer 5 uitmaakt van de Nederlandse. Het springt
dan wel erg in het oog, dat Friesland er wat bekaaid''
afkomt, vooral, omdat de bewoningsdichtheid van de
Friese woningen groot is. Het komt boven het gemid
delde uit. Ook wat het aantal krotwoningen betreft,
staat Friesland er zeer ongunstig voor. Hiermede is niet
voldoende rekening gehouden en spr. meent dan ook,
dat Friesland met zijn 750 woningen niet aan zijn trek
ken is gekomen.
Leeuwarden krijgt nu 184 van het Friese volume;
oorspronkelijk zou het 175 woningen mogen bouwen.
Spr. gelooft, dat dit wel billijk is, maar ook al zou het
gemeentebestuur vinden, dat dat niet helemaal het ge
val is, het gaat toch moeilijk er nog een woning af te
„pingelen". Leeuwarden krijgt ongeveer 25 terwijl
zijn bevolking 16 van de Friese bevolking uit
maakt, zodat onze gemeente wel haar deel krijgt.
Met deze 184 woningen moet Leeuwarden het dus
doen. Het beeld, dat spr. heeft moeten oproepen, is
dus wel somber. Wat de nieuwbouw betreft, staat de
gemeente er slechter voor dan te voren en ook al zouden
deze 184 huizen in de vorm van duplex- of zelfs van
triplexwoningen worden gebouwd, dan zou het nog
maar een druppel op de gloeiende plaat blijven. Van het
toegewezen bouwvolume zijn 100 woningen reeds aan
besteed of op het punt aanbesteed te worden. Er is een
aantal grotere woningen bij voor grote gezinnen, hoewel
geen enkele groter dan met vier slaapkamers. Er is een
gedeelte bij met drie, enige met twee en zelfs enkele
met slechts 1 slaapkamer. Van deze 184 resteren dus
nog slechts 84.
Het aantal aanvragen van particulieren is deze maand
al groter, dan in 1948 over het gehele jaar. Deze aan
vragen voor particuliere bouw zijn grotendeels moeten
worden afgewezen. Ze lagen allemaal boven de ge
middelde inhoud van 260 m3. De mensen, die aanvragen
om zelf te bouwen, hebben een woning hard nodig en
zij willen zich er grote financiële offers voor getroosten,
maar toch moeten ze worden afgewezen.
Van de resterende 84 huizen zal een groot gedeelte
duplex-woningen worden, zodat er uitgehaald wordt,
wat er in zit. De plannen hiervoor verkeren al in een
betrekkelijk ver gevorderd stadium en B. en W. hopen
er binnen afzienbare tijd mee bij de raad te komen.
Spr. persoonlijk heeft wel enige ambitie voor de du
plex-woningen. Deze geven inderdaad een verruiming,
al moeten de mensen zich er wel erg in behelpen. De be
nedenwoning zal bestaan uit een kamer met keuken en
één slaapkamertje, misschien in een enkel geval een
tweede slaapkamer. De bovenwoning heeft een slaap
kamertje meer en verder een zeer klein keukentje.
Wanneer de gemeente evenwel een klein beetje rui
mer in de woningen zal zitten, zijn deze duplex-
woningen door een betrekkelijk kleine verbouwing
in de plaats van de tweede deur komt een raam en
er wordt een doorgang naar de trap gemaakt in
ééngezins-woningen te veranderen. Van buiten ziet
men daar niets van. De duplex-woning heeft gemiddeld
300350 m3 inhoud. Een woning van 260 m3 zoals
ze thans gebouwd worden is vrij klein. De duplex-
woningen worden dus in de toekomst huizen van zo
ongeveer 300 m3, een inhoud, die een behoorlijke wo
ning ook nodig heeft.
Ook hebben verschillende raadsleden het gehad over
noodwoningen. Daarmee is men echter in Nederland
niet erg geslaagd. Zij brachten niet de oplossing, die
men er van verwacht had; ze kosten nog meer per een
heid dan permanente woningen en zouden dus onmis
kenbaar een groot kapitaalverlies meebrengen. Spr,
meent, dat men er in de eerste plaats voor moet zorgen,
dat de te bouwen woningen, die zeer duur zijn, blijvende
waarde hebben. Anders komt men van de regen in de
drup.
Spr. verzekert de heer Stobbe, dat de krotwoningen
de volle aandacht van B. en W. hebben. Het college is
indertijd enthousiast begonnen met het opruimen van de
Weerklank en daarin is het geslaagd. Het is uiteindelijk
maar een fractie van de krotopruiming, die op het pro
gramma stond, maar hierbij zal het voorlopig moeten
blijven. Het Departement houdt geen rekening met de
krotten. Men vindt het nu geen tijd voor krotopruiming.
Willen de gemeenten het toch doen, zo zegt men daar,
dan moeten ze dat zelf weten, maar zij moeten begrijpen,
dat het ten koste gaat van het aantal van haar eigen
nieuwe woningen. Zij krijgen er geen enkele nieuwe
woning meer om. B. en W. zullen dus zeer voorzichtig
moeten zijn in dezen. Er kan slechts in een uitzonde
ringsgeval tot krotopruiming worden overgegaan. De
Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting heeft
hier in Leeuwarden verleden week duidelijk gezegd:
„Mogelijkheden zijn er niet."
B. en W. woekeren met het kleine aantal nieuwe
woningen, dat zij hebben. Zij zullen er uit halen wat er
in zit, maar het blijft een druppel op een gloeiende
plaat. Men kan nóg zoveel initiatief ontplooien, men
kan nóg zoveel keren naar Den Haag gaan, waar
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. 49
en W. voorheen nogal eens resultaat boekten, de
logelijkheid om daar iets te bereiken, is voor Leeu-
•arden thans uitgesloten, tenzij van hogerhand een
ippletie zou worden toegewezen. Spr. verwacht daar
chter niet te veel van. Door de decentralisatie is de
^meente de mogelijkheid geheel ontnomen er nog eens
■ts bij te krijgen. Er zal ook niet veel kans op zijn,
at een ander gewest zijn volume niet opmaakt en
eeuwarden de rest zou kunnen overnemen; de volumes
in nu eenmaal niet groot.
Spr. zou niet weten, wat hij meer over deze kwestie
m kunnen zeggen.
De heer Visser herinnert de wethouder aan de door
:m gestelde vraag i.z. woningtoewijzing aan de dorpen,
aarop hij nog geen antwoord kreeg.
De heer Witteveen (weth.) zegt, dat B. en W. niets
hever willen dan ook de dorpen van nieuwe woningen
e voorzien. De vorige maal heeft het college de heer
Visser toegezegd, dat het inderdaad het belang van de
dorpen in het oog zou houden. Dat spr. dit thans slechts
kan herhalen, is voor de heer Visser natuurlijk niet
bepaald bevredigend. Het was voor spr. ook prettiger
geweest te kunnen zeggen, dat er dit jaar 5 of 10 wo
ningen in Wirdum zullen worden gebouwd. Hij kan tot
zijn spijt niet iets dergelijks mededelen. Het is wel de
bedoeling de toestand in Leeuwarden en Wirdum nog
weer eens te vergelijken. Als in Wirdum de woningnood
relatief gelijk is als die in Leeuwarden en wat spr.
betreft, mag deze in Wirdum nog wel iets minder hoog
zijn dan in Leeuwarden zal het college zeker bereid
zijn enkele woningen daar te bouwen. Kort geleden heeft
het nog een paar vergunningen 2 of 3 voor Gou-
tum kunnen afgeven. Het betreft hier dus slechts één
dorp, maar er blijkt toch uit, dat B. en W. de dorpen
niet veronachtzamen. Spr. hoopt, dat de heer Visser
van hem zal willen aannemen, dat, zodra B. en W.
de gelegenheid krijgen, zij ook in de dorpen zullen
bouwen.
De Voorzitter zou willen voorstellen geen replieken
te houden. Dan zou de vergadering tot ver in de nacht
duren. Spr. zou de medewerking van de raad willen
vragen om zich een zekere beperking op te leggen.
De heer Wiersma: Als U ons laat roken, kunt U ons
onder een hoedje vangen.
De Voorzitter: Als die sigaar een gemiddelde spreek
tijd van 5 minuten zou opleveren, zou ik het willen
toestaan!
De raad besluit van replieken af te zien.
Hoofdstuk V wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 340. Onderhoud van straten en pleinen
295.459,—.
De heer Vellenga heeft in de sectie gevraagd hoe het
mogelijk is, dat het plaveisel bij de Koepelkerk, dat
daar het vorige jaar is aangebracht, al weer zo slecht is.
In het antwoord leest hij, dat het een gevolg is van
het verkeer, waardoor zich het verschijnsel van het z.g.
kruipen van de stenen voordoet, voornamelijk in de
bochten.
Nu heeft spr. naar deze zaak geïnformeerd en men
heeft hem gezegd, dat hier te lichte stenen zijn gebruikt,
die zo maar stuk worden gereden. Ook hoorde hij, dat
de weg, die nu al weer zo slecht is, reeds twee keer
in korte tijd is vernieuwd. Een andere lezing is, dat er
te weinig toezicht is geweest door de opzichters. Daar
naast bereikte spr. het bericht of het waar is, weet
hij niet dat er door ervaren straatmakers op ge
wezen is, dat er een andere en betere manier zou kun
nen worden gevolgd, maar dat de leiding er niet voor
te „porren" was. Weer anderen wijten het geval aan
de uitvoering door de firma Pol, welke uitvoering al
eerder ter sprake is geweest in deze raadzaal. Hoe het
zij, de toestand is abominabel slecht en heeft de ergernis
opgewekt van vele gemeentenaren.
„Afdoende is slechts het aanbrengen van een naad
loos wegdek, dan wel het verbeteren van de ondergrond
en het straten en inwassen in traskalk", zegt de Mem.
v. A. Dit is ook gebeurd bij de Bleeklaan en de Bildtse-
straat. Maar waarom is dat hier dan ook niet direct
gedaan, vraagt spr. zich af. Het is toch niet het eerste
werk op dit gebied, dat werd uitgevoerd. Men kan toch
putten uit een jarenlange ervaring!
Spr. heeft dit gaarne naar voren willen brengen.
De heer Witteveen (weth.) zegt, dat het bestratings-
vraagstuk ook een vrij groot probleem is. Enerzijds
moeten B. en W. zo voordelig mogelijk werken en an
derzijds beginnen de straten hoe langer hoe intensiever
fundering te vragen. Spr. zegt hier uitdrukkelijk bij, dat
niet alleen de gemeente Leeuwarden, maar ook de
Provinciale- en de Rijkswaterstaat met dit probleem
zitten. Het „kruipen" van de straten is een gevolg van
het zware verkeer. Daarvoor zijn concrete bewijzen. Be
paalde straten, die vroeger weinig door het verkeer
werden gebruikt, vertonen thans, na het in werking
treden van de stadsautobusdienst, inderdaad dit „krui
pen". Het is een heel moeilijk probleem. De Rijkswater
staat is al jaren bezig met het nemen van alle mogelijke
proeven. Op de Afsluitdijk en andere belangrijke wegen
vindt men overal bepaalde proefvakken: verschil in
kleur, in wijze van bestrating en in fundering; nu eens
fundering met rivierzand, dan weer met woudzand, enz.
Het beste is daarbij gebleken om de bestrating in een
trasbed te leggen. Het gewone rivierzand wordt daartoe
vermengd met tras (d.i. kalk, die min of meer ver
hardt). Cement zou te hard worden en zou stuk gaan
(kruimelen), omdat er uiteindelijk beweging in de bo
dem zit. In Nederland heeft men, behalve op zand
grond, een vrij slappe bodem. In een kleibodem zit altijd
vering. Trasspecie is min of meer elastisch, het kan
zelfs na 2 of 3 jaar gebruikt te zijn opnieuw worden
gebruikt. Op een zandbed legt men een trasbed van
5 a 6 cm dikte en daarop komen dan de straatstenen.
De drilbank komt er ten slotte op om alle voegen te
sluiten. De heer Vellenga zal wel zeggen en anderen
mét hem „waarom heeft men dan deze goede
methode niet direct toegepast?" De methode met tras
is echter meer dan tweemaal zo duur als bestraten
enkel in zand. B. en W. hebben er in 1947 en 1948 wel
over gepraat en als zij er genoeg geld voor hadden
gehad, zouden zij het gebruikt hebben. Daar dit echter
niet het geval was, hebben zij het voor de normale
stadsstraten niet toegepast. Bovendien stond het niet bij
voorbaat vast, dat het onderhavige euvel zou optreden.
Voor de oorlog had men er betrekkelijk weinig last van.
Daarom ook ging de gemeente op de normale wijze door
met bestraten. Het grootste deel van het bedrag, dat
bestrating eist, vragen de stenen. (Het bestraten zelf is
maar een fractie van de totale kosten.) Hierbij zou dan
komen een aanmerkelijk groot bedrag per m2 voor het
trasmengsel. Het zandbed daarentegen ligt toch al in de
straten. Misschien zou men bij bestrating in tras slechts
de helft van de bestratingswerken, die nu tot stand zijn
gekomen, hebben kunnen uitvoeren.
Frappante staaltjes doen zich voor op het gebied van
bestrating. Van straten, die geheel van hetzelfde mate
riaal zijn voorzien, kruipen sommige wel en andere niet.
De beweeglijkheid speelt hier een grote rol in. Ook de
dikte van het zandbed doet veel ter zake. De Bildtse-
straat en de Fonteinstraat zijn beide precies eender en
door dezelfde personen behandeld. Ze lopen parallel
aan elkaar en het verkeer is dus ook vrijwel hetzelfde.
De Bildtsestraat nu begint erg te kruipen en de Fon
teinstraat doet het niet. Hier is moeilijk een verklaring
voor te vinden. Ook de deskundige van het wegen-