52 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
De heer Vellenga heeft persoonlijk geen behoefte aan
bijzonder onderwijs voor zijn kinderen. Hij heeft er zelfs
bijbelse en theologische bezwaren tegen, omdat hij
meent, dat de verbijzonderingsgedachte en de antithese
idee verder doorbroken dienen te worden. Spr.'s poli
tieke geloofsbelijdenis kristalliseert zich in de woorden
van Hoedemaker: „Heel de Kerk, heel het Volk." On
nodige scheidingslijnen wil hij dan ook niet bevorderen,
al heeft hij het niet altijd zo helder geformuleerd als op
het ogenblik. Hij ziet het echter als recht van de demo
cratie, dat hun. die voor hun kinderen bijzonder onder
wijs wensen, de mogelijkheid worde geschonken hen dit
te laten volgen. De heer Wiersma heeft er al op gezin
speeld, dat er grote offers gebracht moeten worden om
dit onderwijs mogelijk te maken; het aantrekken van on
derwijskrachten en de salariëring stuit op grote moeilijk
heden. Spr. neemt ook aan, dat de kosten van het R.K.
onderwijs voor leerkrachten niet zo hoog zullen zijn.
Als goed democraat en ook op basis van zijn lidmaat
schap van de P.v.d.A. moet hij zich aansluiten bij de
aandrang, die de heer Wiersma op het college uitoefende
om in dezen zo ver mogelijk te gaan.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) vraagt hem wel te
willen toestaan, dat hij, vóór hij de verschillende op
merkingen van de sprekers van hedenavond met be
trekking tot het kleuteronderwijs beantwoordt, even
terugkomt op een opmerking, die vanmorgen door de
heer Beuving is gemaakt; deze sprak toen zijn bezorgd
heid uit over een door hem gevreesd gebrek aan school
ruimte in de naaste toekomst. Dit onderwerp behoort
wel niet bij deze post, maar spr. gelooft, dat het het
beste is voor de goede orde, dat hij er hier toch even
op in gaat. De bezorgdheid van de heer Beuving is in
derdaad niet geheel ongemotiveerd. In Leeuwarden ont
staat binnenkort een vrij groot tekort aan schoolruimte,
wat niet behoeft te verwonderen, omdat aan de ene kant
in de laatste 19 jaar voor het openbaar en in de laatste
20 jaar voor het bijzonder onderwijs niet aan scholen
bouw is gedaan en aan de andere kant binnenkort een
grote toevloed van leerplichtige jeugd is te verwachten.
De raad weet, dat op het schoolbouwprogramma voor
1949 alleen staat de bouw van een school ten behoeve
van het christelijk u.l.o., welke school thans is gevestigd
in één gymnastieklokaal, dat door drie schotten in vier
smalle pijpeladen is verdeeld. Spr. gelooft niet, dat in
Leeuwarden een ander geval te vinden is, even urgent
als dit. En dat is het enige wat in 1949 tot stand ge
bracht kan worden. Dit is overigens niet iets, wat uit
gemaakt wordt door B. en W. en door de raad, maar
door Den Haag, in samenwerking met de inspecteur
van het L.O. Voor 1950 heeft het l.o. in Leeuwarden
behoefte aan de bouw van 3 a 4 scholen voor het open
baar en het bijzonder lager onderwijs gezamenlijk. Het
spreekt vanzelf, dat, als spr. zegt: 3 a 4 scholen, het col
lege heeft vastgehouden aan een aanvrage van 4 school
gebouwen. De vooruitzichten, om in 1950 4 permanente
schoolgebouwen te stichten, zijn echter niet gunstig. Een
onderhoud, dat de vorige week Vrijdag heeft plaats
gehad in het gebouw van Gemeentewerken met de
Hoofdinspecteur voor de Scholenbouw, Ir. Witteveen,
heeft B. en W. in die mening versterkt. Wel heeft hij in
uitzicht gesteld, dat waarschijnlijk de bouw van Finse
scholen in 1950, misschien eerder, mogelijk zal zijn. (De
heer Schootstra: „Finland ligt bij Rusland!") Spr. ver
wacht, dat de scholen goed zijn. Verder zal hij de „ver
gelijking" niet uitwerken!
Toen kwam vast te staan, dat de bouw van 4 perma
nente scholen onzeker ging worden, is van B. en W.
een brief uitgegaan (waar blijkens mededeling van ge
noemde bouwkundig hoofdinspecteur haast achter gezet
diende te worden) van deze inhoud, dat, met hand
having van de vraag om 4 permanente schoolgebouwen,
meteen subsidair werd gesteld de aankoop van 4 Finse
scholen. B. en W. willen natuurlijk tot elke prijs ver
mijden, dat zij in 1950 zouden moeten zeggen: „Wy
hawwe de fügels oer it net fleane litten." Spr. gelooft,
dat tot bezorgdheid, waaraan de heer Beuving uiting
gaf en die ook B. en W. heeft bezield, op het ogenblik
minder aanleiding is dan een poosje geleden.
Nu dan het kleuteronderwijs. Spr. zou graag, voordat
hij op wat door drie sprekers is gezegd ingaat, een paar
opmerkingen maken van algemene aard.
Er is geen tak van onderwijs, die zo'n bonte ver
scheidenheid te zien geeft als het kleuteronderwijs;
eerst al met betrekking tot de beheersvorm. Men onder
scheidt gewoonlijk openbare en particuliere kleuter
scholen, de laatste al of niet door de overheid gesubsi
dieerd. Er zijn geen twee gemeenten, voor zover spr.
weet, die naar dezelfde maatstaven en met dezelfde be
dragen subsidiëren, noch haar eigen kleuterscholen op
dezelfde voet inrichten.
Een tweede onderscheiding vloeit voort uit de rich
ting van het onderwijs. Men kan daarin onderscheiden
algemeen en confessioneel kleuteronderwijs, waarbij dan
weer valt op te merken, dat de begrippen „algemeen"
en „openbaar" niet identiek zijn spr. denkt bijv. aan
de talrijke nutskleuterscholen e.d. evenmin als de
woorden „particulier" en „confessioneel elkaar geheel
dekken. Spr. denkt hier bijv. aan de particuliere bewaar
school in Lekkum, om in de buurt te blijven.
Voor een groot deel zal deze verscheidenheid wel
voortvloeien uit de omstandigheid, dat het kleuteronder
wijs tot dusverre nimmer wettelijk geregeld was en dat
de kleuterscholen, die er zijn, haar ontstaan danken aan
plaatselijk initiatief, welk initiatief dan weer werd be
paald door plaatselijke toestanden en verhoudingen. Zo
zijn de gemeentelijke kleuterscholen in Leeuwarden op
de twee klassen na, waarmee zij kortelings zijn uitge
breid, alle ongeveer 65 jaren oud, terwijl bijv. Zwolle,
Amersfoort en Leiden op dit moment nog geen ge
meentelijke kleuterscholen kennen, maar wel bijzondere,
al of niet z.g. neutrale.
De neutrale kleuterschool is in de regel verreweg
de oudste. Dit is misschien te verklaren, doordat de be
langstelling in confessionele kringen voor het kleuter
onderwijs van betrekkelijk jonge datum is, welke con
statering van spr.'s kant natuurlijk geen veroordeling
inhoudt.
Gelet op al deze factoren, kan de positie van het par
ticulier kleuteronderwijs in enige gemeenten, wat be
treft de overheidssubsidiëring, niet losgemaakt worden
van de geschiedenis van het kleuteronderwijs in die ge
meenten.
Toen dan de gemeente Leeuwarden 65 jaar geleden
(sic!) 6 openbare kleuterscholen bouwde, was er nie
mand, die een andere soort kleuteronderwijs verlangde.
De betekenis van confessioneel kleuteronderwijs werd
toen anders gewaardeerd dan nu. Men stelde er een
voudig geen prijs op. Pas halverwege het tijdvak tussen
65 jaar geleden en thans om precies te zijn in 1919
werd op de Leeuwarder gemeentebegroting een bedrag
uitgetrokken, niet voor subsidie aan het kleuteronder
wijs, maar voor een eventueel subsidie aan het bijzonder
kleuteronderwijs; niet dus een bepaald subsidie aan een
bepaalde school. Zeven jaar later, in 1926, verscheen
pas de eerste aanvrage. Spr. ontleent deze bijzonder
heden aan een redevoering, die Mr. Algera in Maart
1938 bij de behandeling van de toenmalige gemeente
begroting heeft gehouden. Het aangevraagde subsidie
werd toegestaan. T.a.v. de subsidiëring van particulier
kleuteronderwijs waren overigens de meningen in Leeu
warden zeer verdeeld. De raad besloot bijv. in 1933
dat is 15 a 16 jaar geledenmet algemene stemmen
om geen subsidie aan het Hervormd bewaarschool-
onderwijs te geven, evenmin spr. citeert nu uit de
rede van mevr. Buisman-Blok Wybrandi in diezelfde
vergadering van Maart 1938 als in 1937 t.a.v. het
christelijk bewaarschoolonderwijs. De bezwaren, die
men toen tegen subsidiëring had, waren deels van fi-
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
53
anciële, maar deels ook van principiële aard. Waar-
hijnlijk zullen de bezwaren dat nu nog wel zijn. Op-
erkelijk was de klacht van de heer Westra in diezelfde
ergadering van Maart 1938. Deze zeide: „Toen de
ibsidiëring van de R.K. bewaarscholen tot stand kwam,
eeft de rechts-protestantse fractie niet in haar geheel
aartoe medegewerkt." Om aan te tonen, hoe groot de
erscheidenheid in die tijd was, deelt spr. mede, dat
et subsidie, waarop de heer Westra zinspeelde, voor
R.K. kleuterklassen 5 X 300,bedroeg. In diezelfde
egrotingsvergadering (1938) kwam een voorstel-Al-
era—Feitsma ter tafel met de strekking een bedrag van
X 300,uit te trekken als subsidie voor het Chris-
4ijk bewaarschoolonderwijs. Na zeer langdurig en,
aar spr. aanneemt, heftig debat (hoewel dat niet
emakkelijk uit het raadsverslag op te maken valt),
erd dat voorstel-Algera—Feitsma verworpen met 11
temmen voor en 15 stemmen tegen. In Augustus 1938,
oen een begrotingswijziging aan de orde kwam, her-
eefde het voorstel-Algera c.s. Het werd opnieuw ver
worpen, nu met 9 tegen 16 stemmen (met ongunstiger
uitslag dus dan bij de begrotingsvergadering), waarna
een voorstel-Hellema, waarin B. en W. werden „uitge
nodigd" om bij de begroting 1939 300,subsidie voor
het Chr. bewaarschoolonderwijs uit te trekken, werd
aangenomen, zij het dan op het uiterste nippertje: met
13 tegen 12 stemmen.
Het toenmalige college heeft aan deze uitnodiging
gevolg gegeven. Zodoende verscheen op de begroting
voor 1939 een bedrag van 300,voor tractementen
aan christelijke bewaarschool-onderwijzeressen. In 1940
werd dit, evenals in 1941, 3 X 300.gerekend naar
dezelfde normen als in 1939. De volgende jaren bedroeg
het subsidie telkens 300,per klasse. Van 1939 tot
en met 1946, dus 8 jaar lang, heeft voor het subsidie
aan het protestants kleuteronderwijs de norm van
300,per klasse gegolden. Deze norm is met moeite
en in twee etappes verkregen. Het huidige college heeft
in 1947 voorgesteld, en de raad heeft goedgevonden,
de norm te verhogen van 300,tot 450,In 1948
is ze gebracht op 700,en thans wordt opnieuw een
verhoging in overweging gegeven. Spr. mag dus zeg
gen, dat men zich jarenlang van bemoeiing op dit ter
rein heeft onthouden, dat na de eerste stap een periode
van stilstand intrad en dat die stilstand thans in een een-
parig versnelde beweging is veranderd. Nu kan men
zeggen, dat de gelijkstelling nog niet gekomen is. Dit
is inderdaad het geval. Gelijkstelling zal naar de me
ning van B. en W. voorbereid en bevorderd moeten
worden door de wetgever. De regering heeft plannen
te dien aanzien aangekondigd en er zijn optimisten, die
er het beste van verwachten. Naar de mening van
B. en W. behoort de gemeente, met behoud van het
subsidiestelsel, in die mate mede te werken aan het
plaatselijk bijzonder kleuteronderwijs, dat bij invoering
van de gelijkstelling een geleidelijke overgang wordt
verkregen. Een plotselinge toepassing van de gelijkstel
ling zou voor vele bijzondere kleuterscholen, ook voor
verschillende in Leeuwarden, onvermoede en onge
wenste consequenties hebben. Zij zouden ineens aan
eisen moeten voldoen, waaraan zij niet kunnen voldoen,
hetgeen niet alleen een kwestie van geld is. Als voor
beelden wil spr. noemen: de eisen, waaraan de ge
bouwen moeten voldoen, eisen van hygiëne, grootte,
enz., het aanstellen van bevoegde leerkrachten en de
regeling van de vervanging, die dan zo behoort te zijn
als bij de gemeente, de rechtspositie van de leerkrachten
zal verbeterd moeten worden, de toelating en de leeftijd
van de leerlingen zal geregeld worden en de staat van
de klassen zal aan strenge voorwaarden worden ge
bonden.
In deze vergadering is het woord gelijkstelling wel
ebezigd, maar tot een omlijnde gedachte is het niet ge-
omen, nog minder tot een voorstel. Spr. heeft daarom
angenomen, dat het niet in strijd is met de opvatting
van de raad, dat B. en W. volharden in het subsidie
stelsel.
De verwijzing naar een hoogst zeldzame gemeente,
die tot gelijkstelling heeft besloten, zal niet veel indruk
kunnen maken, omdat de zaak in de ene gemeente heel
anders ligt dan in de andere. Het zou best kunnen zijn,
dat de aangehaalde gemeenten het op dit punt niet zo
ver hebben gebracht als Leeuwarden.
Wat tenslotte de hoogte van de subsidiepost betreft,
het college heeft aanvankelijk, mede in verband met de
voorgestelde nieuwe salarisregeling van het personeel
aan de gemeentelijke kleuterscholen, een verhoging van
het bedrag per klasse en per bevoegde leerkracht opge
nomen. Het nieuwe bedrag is 850,—, zijnde de helft
van het nieuwe aanvangssalaris, zoals de 700,van
het vorige jaar 50 was van het oude aanvangssalaris.
In het concept van de begroting is dit bedrag opge
nomen. Daarna zijn B. en W„ na nauwgezette over
weging en hernieuwde raadpleging van cijfers van ver
gelijkbare gemeenten, na ampele bespreking van de
ingediende begrotingen, tot de overtuiging gekomen,
dat, zal het bijzonder kleuteronderwijs aan de te stellen
eisen voldoen, een hogere uitkering gewenst is.
Het college stelt daarom de raad voor post 482 met
3800,te verhogen en te brengen op 19950,
waardoor het subsidie per bevoegde leerkracht en per
45 kinderen van 850,-tot 1050,zal worden
verhoogd, onder voorwaarde, dat de klassen niet meer
dan 48 leerlingen zullen mogen bevatten en dat voor
toelating van leerlingen beneden de leeftijd van 4 jaar
toestemming van B. en W. nodig zal zijn. Dit zijn voor
waarden, die naar de mening van het college geen bij-
zondere bezwaren zullen opleveren, te minder, omdat ze
de strekking hebben, waar nodig te verbeteren. Deze
wijziging van het voorstel spr. stelt er prijs op dit
met grote nadruk te verklaren is geschied, voordat
het college het artikel over deze kwestie las in het
„Friesch Dagblad" van Maandag. De raad zal dat wel
zo zonder meer willen aannemen, omdat dat artikel pas
gisteren dus wel op een ongelukkig tijdstip werd
gepubliceerd. Spr. heeft de indruk gekregen hoewel
het hier eigenlijk niet de plaats is om te polemiseren
met een redacteur, die niet aanwezig is dat de redac
teur, die dit artikel heeft geschreven, al schrijvende
dronken is geworden van zijn eigen woorden. Nu komt
dat wel meer voor. Als het een redenaar betreft, dan
kan men proberen door interrumperen hem in gunstige
zin te beïnvloeden, maar dat gelukt de krantenlezer
niet. Deze is genoodzaakt, het glas tot de laatste druppel
leeg te drinken. „De redakteur blaest üt in great gat,
mar ik bin net op 'e tocht sitten gien", aldus besluit spr.
De heer Wiersma heeft slechts enkele woorden nodig
om namens zijn fractie mede te delen, dat zij dankbaar
en erkentelijk is voor het nieuwe voorstel van het
college.
De heer Kamstra vindt, dat de wethouder v. Onder
wijs een schril beeld heeft opgehangen van de toestand
van vroeger. Men moet zich niet spiegelen aan wat
vroeger verkeerd gedaan is. Het is ook nog niet tot
het uiterste gekomen, zegt de wethouder. Spr. c.s. wil
len het ook zover niet laten komen. Zij meenden, dat
het college bezield was met de gedachte stap voor stap
in de goede richting te gaan en zij hadden gedacht, dat
dit een grote kans van slagen had. Zij menen, dat het
college het onderhavige voorstel beter niet had kunnen
doen, hoewel zij toch hun erkentelijkheid willen be
tuigen voor deze verhoging.
De heer Stobbe: Erkentelijkheid dus voor de genomen
beslissing!
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zou nog even willen
antwoorden op de opmerkingen van de heer Kamstra
in tweede instantie. Spr. gelooft juist wél, dat het goed