«W
vv
54 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
is de historie van de onderwerpelijke dingen op te halen,
omdat men voor een goede beoordeling van een zo rijk
gevarieerde materie al vanzelf de neiging heeft, na te
gaan, hoe het zo is gegroeid. Spr. vertrouwt, dat de
heer Kamstra het bij enig nadenken met hem eens zal
zijn, dat toch ook hij, wanneer hij zich over verschil
lende dingen een oordeel tracht te vormen, geneigd is
na te gaan, welke de oorsprong en groei der dingen is
geweest. Spr. kan zich niet voorstellen, dat dit betoog
in het algemeen onjuist zou zijn. (De heer Kamstra:
In het algemeen niet.) Dan had de heer Kamstra moe
ten aantonen, dat in dit bijzondere geval de goede
methode niet is gevolgd. Dan hadden hij en spr. op deze
basis van gedachten kunnen wisselen.
Op de vraag van de heer Kamstra, of B. en W. zover
zullen gaan, dat ze een voorstel, als door hem bedoeld,
zullen indienen, antwoordt spr., dat een dergelijk voor
stel van B. en W. niet is te verwachten.
De heer Kamstra heeft dit niet bedoeld voor nu,
maar in de loop van het jaar.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) heeft daar bezwaar
tegen, omdat dit het laatste jaar is van de zittings
periode van deze raad en van het college, en het hem
niet goed lijkt, dat bij het scheiden van de markt over
dit ingrijpende principiële punt wordt beslist. Dit kan
het beste worden behandeld door de nieuwe raad, daar
bij al of niet gestuwd door het nieuwe college.
De Voorzitter zou nog even op de cijfers van de
begroting willen terugkomen. Zoals de wethouder al
heeft gezegd, wordt volgens dit voorstel waar de raad
wel geen stemming over verlangen zal -deze post met
f 3800,verhoogd en gebracht op 19.950,De toe
lichting zal als volgt moeten luiden: Bij de begroting
1948 werd aan besturen van kleuterscholen een sub
sidie van 700,per bevoegde leerkracht, ter beoor
deling van het gemeentebestuur, met een maximum van
3500,per school per jaar verleend. Voor 1949 wordt
voorgesteld een subsidie van 1050,per bevoegde
leerkracht, met een maximum van f 5250,per school
per jaar, onder voorwaarde, dat de klassen niet meer
dan 48 leerlingen zullen bevatten en dat voor toelating
van leerlingen beneden de 4 jaar toestemming van B.
en W. nodig is.
Het gevolg van deze wijziging zal zijn. dat volgno.
632: Onvoorzien, van 161.100,met 3800,moet
v/orden verlaagd. Door de bij de begroting gevoegde
wijziging, in verband met baggerwerken, aan de raads
leden bekend, zal de post Onvoorzien al met 20.000,
dus van f 161.100,tot 141.100,moeten worden
verlaagd. Uiteindelijk zal Onvoorzien dus verlaagd moe
ten worden met 3800,en dus worden 141.100,
3800,— 137,300,—.
Volgno. 349 wordt, dienovereenkomstig gewijzigd,
vastgesteld.
Volgno, 487. V er strekking van gemeentewege van
voeding en kleding aan schoolgaande kinderen
942,—.
Mevr. Uijthof—Miedema vindt het antwoord op haar
vraag, of het niet mogelijk zou zijn melk op school te
verstrekken, wel heel simpel.: De behoefte aan deze
verstrekking zou niet aanwezig zijn. Spr. zou dit ant
woord gaarne gemotiveerd willen hebben.
Het is zo, dat voor elk kind, maar in het bijzonder
voor het zwakke kind, de verstrekking van melk op
school van vérstrekkende betekenis is. Bij deze ver
strekking in andere gemeenten is n.l. gebleken, dat kin
deren, die thuis slecht eten tot zich nemen, het in de
gemeenschap van kinderen wel doen. Voor de ouders
en in het bijzonder voor de moeders zou het een hele
geruststelling zijn te weten, dat de kinderen op school
melk krijgen.
De slechter wordende economische- en gezondheids
toestand in massa's gezinnen, de toenemende tubercu
lose en de ondervoeding, die er nu nog is, in aanmer
king genomen, lijkt het spr. van het grootste belang,
dat op school melk wordt verstrekt. Zij wil daarom de
raad adviseren dit voorstel te steunen ter wille van het
kind.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) kan het zich best voor
stellen, dat mevr. Uijthof met een vraag komt i.z. de
melkverstrekking op school.
Het college zou al lang de stoot er toe hebben ge
geven, indien door de ouders of de schoolhoofden aan
drang in deze richting zou zijn uitgeoefend. Daarvan
is echter niets gebleken. Het rapport van de schoolarts
stemt in dezen overeen met de ervaring van de hoofden
van scholen. Het constateert, dat de voedingstoestand
van het schoolgaande kind momenteel beter is dan ooit,
ook dan voor de oorlog, zodat de melkverstrekking op
school uit een oogpunt van goede voeding eigenlijk
overbodig, in elk geval niet noodzakelijk, kan worden
genoemd.
Het tweede argument, dat mevr. Uijthof gebruikt, is,
dat de kinderen, die behoefte aan melk hebben, het op
school gemakkelijker tot zich nemen dan in het gezin.
Dat moge waar zijn, maar als spr. zich niet vergist, be
staat ditzelfde probleem b.v. ook bij levertraan. Hij be
doelt niet een grapje te maken. Een kind gedraagt zich
in gemeenschap van andere kinderen, wellicht ook mede
door het ontzag voor de meester, op school anders dan
thuis. Maar dat dan de school in alle gevallen, waarin het
huisgezin min of meer te kort schiet, zijn taak zou moeten
overnemen, gaat spr. te ver. Die consequenties durft hij
niet aan. In een huisgezin kan er toch wel voor gezorgd
worden, dat de kinderen, die behoefte aan melk hebben,
die tot zich nemen. Nu zou men kunnen zeggen: ja, maar
U bent schoolmeester qeweest en hebt dus wellicht iets,
wat de kinderen imponeert, maar dat heeft spr. in andere
gevallen nooit gemerkt. fDe heer Van der Schaaf: Hier
merken wij het wel!). Een vos verliest wel zijn haren,
maar nooit zijn streken, aldus spr.
Het lijkt hem niet goed, het op het terrein van de op
voeding te zoeken bij de voeding. Wanneer het huis
gezin te kort schiet, is het in het alqemeen onjuist, de
hulp van de school in te roepen. Het is wat anders,
als de voedingstoestand het noodzakelijk maakt.
Volgno. 487 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 522. Studiefonds voor begaafde kinderen van
on- en minvermogende ouders 10.000,
De heer Posthuma had op zijn vraag, bij de alg.
beschouwingen i.z. deze aangelegenheid gesteld, reeds
een antwoord verwacht. Spr. vroeg, of de raad ook
vertegenwoordigd zal zijn in de eventueel te vormen
stichting ter verdeling van de gelden.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) wil beginnen met na
mens het college dank te betuigen voor de waardering,
die de heren Posthuma, Wiersma en Kamstra in de
loop van de dag voor deze post hebben geuit.
Wat de medewerking en invloed van de raad be
treft, kan spr. mededelen, dat alles wat nopens dit punt
nader door B. en W. moet worden geregeld, zal worden
gedaan in nauwe samenwerking met de raad en dat het
ook de bedoeling is om in het stichtingsbestuur een of
meer raadsleden te benoemen, waarbij de kans, dat het
er meer dan één zal zijn, tamelijk groot is.
Volgno. 522 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 62. Pacht voor het plaatsen van carroussels
enz. op gemeenteterrein30.000,
De heer Wiersma meent namens zijn fractie enkele
woorden te moeten wijden aan deze post. Ongetwijfeld
zal hier ook pacht onder begrepen zijn, die een gevolg
is van het houden van de kermis.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
55
Nu hebben verschillende uitgaven op de begroting,
niet welker behandeling de raad nu bijna klaar is, ten
doel de bevolking moreel te verheffen, voor zover dat
althans tot de taak van de gemeentelijke overheid
behoort. Daarom willen spr. c.s. daartegenover wij-
zen hij zal kort zijn op de zedenbedervende
1 vloed, die eigenlijk van de kermis, zoals die tegen-
ordig is, uitgaat. Spr. zegt niet te veel, wanneer hij
zo aanduidt, dat de kermis langzamerhand is ont-
d in een braspartij van de slechtste soort. Al reeds
dat oogpunt menen zij, dat het gemeentebestuur,
t. zoals nu geschiedt, enerzijds uitgaven doet om iets
bestrijden wat het anderzijds toelaat, genoeg redenen
:eft om over te gaan tot afschaffing van de kermis.
Ten zal spr. dat is vroeger althans wel eens gebeurd
tegenvoeren, dat daarmee ook inkomsten worden
ederfd, die zo node gemist kunnen worden op de be-
roting. Dat moge formeel juist zijn, maar daartegenover
taat, dat de vreemdelingen, die zich hier tijdens die
veek bevinden, de gemeente weer verlaten met een deel
van de inkomsten van onze stadsbevolking. Aan de
uistheid daarvan valt niet te twijfelen. Tal van midden
standers en onder hen vele, die principieel niet tot
spr.'s richting behoren denken daar precies eender
over. Ook zij zijn van mening, dat een deel van de in
komsten der bevolking, die anders bij hen besteed wor
den, nu op het kermisterrein worden uitgegeven. Dit
geeft spr.'s fractie de vrijheid om aan de raad het vol
gende voorstel, mede-ondertekend door de heer Rijpma,
in overweging te geven:
Ondergetekenden stellen voor, de raad te doen be
sluiten, met ingang van het jaar 1949 de kermis af te
schaffen.''
De heer Rijpma wil even opmerken, dat dit voorstel
van de a.r. groep alleszins zijn persoonlijke belangstel
ling heeft. Spr. denkt er precies zo over als de heer
Wiersma: hij ziet ook in de eerste plaats het zeden
bedervende element in de kermis. Men mag van B. en W.
verwachten, dat zij een open oog hebben voor de be
langen van de jongeren en spr. weet ook, dat zij dit
hebben. Laat men echter de kermis voortbestaan, dan
zal dat slechte gevolgen hebben voor de jeugd. Zij, die
in de jeugdbeweging werken en niet alleen in de
Christelijke weten welke gevaren op dit gebied
dreigen. Als zodanig stelt spr. het college en de raad
dan ook voor, het voorstel-Wiersma in bespreking te
nemen.
De heer Schootstra zou er nog even op willen wijzen,
dat het voorstel-Wiersma de instemming van de gehele
fractie heeft. De laatste tijd vooral worden er pogingen
aangewend om de z.g. asphalt- of massajeugd op te
vangen. Dat werk wordt gedragen door vrijwel alle
richtingen en nu meent spr., dat, waar men aan de ene
kant pogingen doet die jeugd in de goede richting te
brengen, men aan de andere kant de gelegenheid open
stelt om het goede werk, dat misschien enig resultaat
heeft gehad, in een week afbreuk te doen. Daar van
deze raad gezegd kan worden, dat hij alles doet om de
culturele zorg, ook voor de jeugd, op te voeren, zal hij
ook een bedrijf als de kermis zeer zeker moeten afschaf
fen. Spr. bepleit gaarne aanneming van het voorstel-
Wiersma.
De heer Tiekstra zou zich persoonlijk gaarne aan
sluiten bij de woorden, aan de overzijde" gesproken.
Alleen zou hij nog van de wethouder willen vernemen,
of men, daar in het voorstel gesproken wordt van af-
chaffing van de kermis in het jaar 1949, door bepaalde
pende pachtovereenkomsten geen moeilijkheden kan
ij genzo ja, dan zou wijziging van het voorstel-
/iersma onder ogen moeten worden gezien.
De heer Posthuma vindt het vanzelfsprekend, dat het
v aagstuk ..kermis" de belangstelling van ieder met de
maatschappelijke ontwikkeling meelevend mens heeft.
Spr. moet de confidentie doen, dat hij niet zo heel
precies weet, wat kermisvieren betekent, maar de in
druk, die hij er van heeft, is zodanig, dat hij er niet
anders in kan zien dan een vermaak van niet al te hoog
gehalte. Bovendien heeft hij de overtuiging, dat de ker-
misviering misstanden in de hand werkt. Het is dan ook
daarom, dat spr. op het standpunt staat, dat er voor een
gemeente generlei reden is om deze instelling in stand
te houden. Dit betekent niet, dat spr. niet een voor
stander zou zijn van volksfeesten, waaraan iedereen
kan meedoen. In de dorpen en kleine steden is het
overigens veel gemakkelijker een dergelijk feest te vie
ren, omdat men elkaar daar allemaal kent. Nu en dan
ziet spr. eens een buurtfeest houden en dan constateert
hij altijd weer, met hoeveel animo dit gevierd wordt, hoe
prettig het voor de kinderen is en hoe het de saam
horigheid van de buurtbewoners bevordert. Hij zou het
ten zeerste op prijs stellen, dat er iets dergelijks voor
de kermis in de plaats komt. Spr. weet, dat dit vanavond
niet aan de orde is, doch hij ziet het in verband met
het feit, dat de raad hier nu voor een keus wordt ge
steld door een voorstel van een bepaalde raadsfractie,
waaraan de raadsleden hun stem al of niet hebben te
geven. Eerst zal hij met belangstelling het antwoord
van B. en W. afwachten, maar wél wil hij nu reeds
uitspreken, dat hij de neiging heeft dit voorstel met zijn
stem te steunen.
De heer Geerts (weth.) begint met te verklaren, dat
hij niet namens het college zal spreken, omdat de
meningen over dit onderwerp verdeeld zijn.
Hij vindt het een weinig aanlokkelijke zaak om te
verdedigen, daar hij gemerkt heeft, dat het tot de goede
toon schijnt te behoren om te zeggen, dat de kermis
een minderwaardig vermaak is.
De heer Posthuma heeft gezegd, dat hij nooit op de
kermis komt, spr. komt er wel en als hij er is, is hij er
niet alleen, maar met honderden andere mensen, die
daar feest op hun manier vieren en spr. ziet dan nooit
zo veel kwade dingen. Het is natuurlijk waar, dat bij
elke grote opeenhoping van mensen, bij elk groot feest,
er dingen gebeuren, die niet door de beugel kunnen.
Zo zal het op de kermis ook wel zijn, maar spr. kan
niet zeggen, dat het daar meer gebeurt of dat het daar
erger is dan op andere plaatsen. Ook de politierapporten
wijzen niet in die richting. Als het zo is, dat spr., en
duizenden met hem, zijn genoegen daar kan vinden,
waar haalt de raad van Leeuwarden dan het morele
recht vandaan om hem dat genoegen te verbieden?
De heer Wiersma heeft gezegd, dat het college bij de
beantwoording ook wel de kwestie van de inkomsten
derving te berde zal brengen. Spr. heeft vanmorgen
gezegd, dat men in verband met de begrotingen van 1950
en later heel voorzichtig moet zijn met maatregelen,
die tot gevolg hebben, dat de inkomsten achteruit gaan,
of die blijvende uitgaven scheppen. Nu waren de in
komsten, die de kermis heeft opgeleverd, over 1946
46.000,over 1947 66.000,en over 1948
45.000,Het is dus per slot van rekening een vrij
belangrijke post op de begroting. Iemand, die principieel
tegenover de kermis staat, zal dit niet willen laten gel
den. Maar er is toch zeker ook een groep, die terdege
zal overwegen, of die 45.000,'s jaars er aan gegeven
moet worden.
Het derde argument, dat spr. naar voren wil brengen,
is, dat de kermis niet alleen door de Leeuwarders wordt
bezocht. Er is dan ook in de kermisweek een grote trek
van buiten. Spr. heeft geprobeerd hieromtrent cijfers te
verkrijgen, maar dat is erg moeilijk. De Tramwegmaat
schappij kan alleen meedelen, dat in de kermisweek het
vervoer belangrijk groter is dan in andere tijden.
Er is gevraagd, of de gemeente reeds verplichtingen
heeft aangegaan met kermisexploitanten. Dat is niet het
geval. Wel is reeds een advertentie geplaatst, maar de