18 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
de uitgaven van de gewone dienst op 10.643.207,21
de inkomsten van de gewone dienst op 10.643.207,21
en alzo het saldo van de gewone dienst
opnihil
de uitgaven van de kapitaaldienst op 13.952.697,19
de inkomsten van de kapitaaldienst op 11.177.250,57
en alzo het nadelig saldo van de kapi
taaldienst op2.775.446,62
Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten.
De wethouders onthouden zich van stemmen.
Punt 12, sub a.
De heer Beuving zegt, dat de vraag, door hem ge
steld in de sectie naar aanleiding van een door de
Ned. Vrouwenbeweging ingediend verzoek om aan
ouden van dagen, die slechts de nooduitkering genieten,
en aan de door M.H. gesteunden een toeslag te ver
strekken van 2,50 per week, bedoeld was als infor
matie of B. en W. in deze richting ook iets hadden ge
daan. De beantwoording van deze vraag in de Mem.
v. Antw. kan volgens de mening van B. en W. goed
zijn, maar heeft spr. niet bevredigd. Hij is daarom zo
vrij, thans een voorstel ter zake in te dienen. Hij hoopt
het aanstonds meteen te kunnen toelichten.
Het luidt aldus:
.Ondergetekende stelt de raad voor te besluiten:
dat aan ouden van dagen, die geen andere inkom
sten genieten dan de uitkering noodvoorziening en
hen, die direct worden gesteund door Maatschap
pelijk Hulpbetoon, een toeslag wordt verstrekt van
minimum 2,50 per week:
met de meeste klem B. en W. te verzoeken maat
regelen te treffen, welke een spoedige uitkering
mogelijk maken."
Het behoeft geen betoog, dat sinds de gedeeltelijke
intrekking van het subsidie op de levensmiddelen, de
prijzen hiervan met sprongen omhoog zijn gegaan. Ook
daarna, door het opheffen van de distributie van de
meest noodzakelijke levensmiddelen, zijn deze vrijwel
alle in prijs gestegen. Daardoor ontstond een belangrijke
verhoging van het peil van levensonderhoud. De lonen
en ook de steun van M.H. zijn niet in overeenstemming
met de meerdere uitgaven: de alleenstaande ouden van
dagen ontvangen een steunbedrag van 9,a 10,
wanneer beide oudjes nog leven, ontvangen zij 18,
a 19,Het is dus begrijpelijk, dat deze mensen op
de rand van het minimum leven en bijna gebrek lijden:
daar behoeft spr. verder geen uiteenzetting van te
geven.
Spr. hoopt dan ook, dat de raad goedgunstig op zijn
voorstel zal beschikken en B. en W. zal verzoeken bij
het bestuur van M.H. aan te dringen om deze toeslag
zo spoedig mogelijk te doen verstrekken.
De Voorzitter zou, ter bekorting van de discussies
en in het belang van de orde, direct even willen op
merken, dat de raad niet competent is het voorgestelde
besluit te nemen.
De raad weet, dat de uitvoering van de Armenwet,
waarop de gevraagde maatregel zou moeten steunen,
krachtens raadsbesluit is overgedragen aan het bestuur
van M.H. Slechts M.H. is dus competent in dezen.
De heer Beeksma (weth.) zou de heer Beuving wil
len vragen welk bedrag hij zou willen verhogen. Hem
is in de sectie reeds medegedeeld, dat de gemeente uit
vrije wil de steun al met 2,50 heeft verhoogd en
daarom bevreemdt het spr., dat de heer Beuving in het
openbaar nog eens hiermee aan komt dragen.
De heer Beuving heeft uit de woorden van de wet
houder begrepen, dat reeds een toeslag van 2,50 wordt
gegeven. Bij informatie is spr. echter gebleken, dat aan
alleenstaanden een toeslag van 1,50 per maand en
aan echtelieden een van 2,50 per maand wordt uit
gekeerd. De wethouder zal dus ook bedoelen 2,50
per maand in plaats van 2,50 per week. Misschien
ligt het wel in de bedoeling de door spr. gevraagde
uitkering te verstrekken, maar voor zover hij heeft kun
nen nagaan, is dit tot nog toe niet geschied.
De heer Beeksma (weth.) zegt, dat de heer Beuving
dan verkeerd is ingelicht. Het desbetreffende besluit
is na 1 Januari genomen, maar wordt uitgevoerd met
terugwerkende kracht.
De heer Beuving: Bedraagt de uitkering 2,50 per
week?
De heer Beeksma: Inderdaad. Ook de normen, die
de heer Beuving noemde, zijn niet die, welke op het
ogenblik gelden. De bedragen liggen belangrijk hoger.
De Voorzitter vraagt, of het voorstel-Beuving onder
steund wordt.
Daar dit niet geschiedt, kan het niet in behandeling
komen.
Z.h.st. wordt vervolgens besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W., sub a, met inbegrip van de
overgelegde wijziging.
Ook het voorstel van B. en W., sub b. wordt z.h.st.
aangenomen.
Mevr. Vondeling—Van 't Hof komt ter vergadering.
Punt 12, sub c.
Mevr. Ringenaldus-Van der Wal heeft in de Mem.
v. A. gelezen, dat er een commissie van deskundigen
was benoemd, om te onderzoeken, of het weeshuis in
zijn huidige vorm gehandhaafd kan worden. Gaarne
had spr.'s fractie gezien, dat deze commissie wat uit
gebreider samengesteld was en dat er ook mensen uit
de Voogdijraad in waren benoemd. Nu dit niet het ge
val is, zouden spr. c.s. deze commissie willen aanraden,
alsnog, waar het nodig mocht blijken, zich te laten voor
lichten door genoemde deskundigen uit de Voogdijraad.
Ook zouden zij er op willen aandringen, dat de com
missie deze zaak met spoed behandelt, opdat de ge
meenteraad binnen niet al te lange tijd het resultaat
van dit onderzoek kan tegemoetzien.
De heer Beeksma (weth.) antwoordt, dat deze com
missie is samengesteld uit deskundigen, die meer met
gevallen, als bij deze zaak betrokken, te maken hebben.
Het wil hem voorkomen, dat zij in haar huidige samen
stelling wel competent is om een onderzoek in te stellen
en daarover rapport uit te brengen. In het college van
B. en W. is uitbreiding der commissie met iemand uit
de Voogdijraad niet ter sprake geweest. Hij gelooft, dat
er geen bezwaar tegen zal bestaan, maar moet het oor
deel hierover toch aan het college overlaten. Dat spoed
t.a.v. deze zaak zal worden betracht, spreekt welhaast
vanzelf. De exploitatie van het weeshuis is van dien
aard, dat spoedige voorziening zeer zeker gemotiveerd
is, ook om andere redenen. Er is immers zoveel nodig
op dit gebied. En een inrichting als deze kan op dit
terrein een zeer goede taak vervullen. Het is dan ook
een gemeentebelang, dat de commissie zo spoedig mo
gelijk met haar rapport bij de raad komt.
De Voorzitter merkt, ter aanvulling van de mede
delingen van de wethouder, op, dat deze commissie in
het eind van 1948 is ingesteld en dat haar bij haar in
stelling uitdrukkelijk is medegedeeld, dat ze volledig
bevoegd was, indien gewenst, tot aanvulling met des
kundigen over te gaan of om zich te laten voorlichter
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
19
door deskundigen. Er is bij gezegd dit in antwoord
op een vraag uit de boezem van de commissie zelf
dat het uiteraard in het belang van de zaak wel wen
selijk was, spoed te betrachten, maar deze materie is
van zo tere en tegelijk ook van zo moeilijke aard, dat
de commissie tevens is medegedeeld, dat zij geen over
matige spoed moest betrachten, om de kwaliteit van
haar werk niet te schaden. Overigens gelooft spr., dat
B. en W. kunnen volstaan met de wensen van mevrouw
Ringenaldus aan de commissie over te brengen.
Z.h.st. wordt hierna overeenkomstig het voorstel
van B. en W., sub c, besloten.
De Voorzitter stelt voor, na afloop van de even
tuele alg. beschouwingen over te gaan tot de behan
deling van de begrotingen der bedrijven en van de
gemeentebegroting en wel postgewijs, voor zover de
raadsleden daar prijs op stellen.
De raad stemt hiermede in.
De heer Van der Vlerk acht het verheugend in de
Aanbiedingsbrief te mogen lezen, dat de financiële
positie van de gemeente niet ongunstig mag worden ge
noemd. Hij gelooft, dat dit zeer voorzichtig is uitgedrukt
en is van mening, dat die negatieve toon gerust ver
vangen mag worden door een positieve en dat gezegd
kan worden, dat de financiële positie van de gemeente
gunstig mag worden geheten.
Een vergelijking van de verhoudingen tussen 1939
en 1949 toont aan, dat de vooruitgang betekenend is.
Op 1 Januari 1939 toch bedroegen de schulden der ge
meente tezamen 15.279.000,— of per inwoner 280,14;
op 1 Januari 1949 waren deze cijfers 16.544.000,
en 212,10. Ook t.o.v. het doel, waarvoor deze schul
den zijn aangegaan, is een belangrijke verbetering te
constateren. In de loop van die tien jaar is de schuld
voor woningbouw met 420.000,gestegen en die
voor geldelijk rendabele bedrijven met 1.500.000,
terwijl de schulden voor niet geldelijk rendabele ob
jecten met 670.000,is achteruit gegaan. Moest in
1939 nog een gemiddelde rente van 3.46 worden
betaald, op 1 Januari 1949 was dit percentage tot 3.15
geslonken.
Niet alleen de financiering der schulden vertoont een
gunstige richting, ook de gemeentelijke inkomsten laten
een belangrijke verbetering zien. In 1939 bedroeg de
totale opbrengst der bronnen van inkomen, als belas
tingen en bedrijfswinsten, 2.676.032,en in 1949
worden die begroot op 5.142.605,Neemt men nu
in aanmerking, dat in 1939 de verschuldigde rente
19.8 uitmaakte van het inkomen en in 1949 10.7
dan mag men toch wel zeggen, dat de financiële positie
der gemeente gunstig mag worden genoemd.
Spr. weet wel, dat deze vooruitgang voor een be
langrijk deel op rekening van de toevoeging van een
groot deel der gemeente Leeuwarderadeel geschreven
moet worden, dat deze biefstuk bijna kosteloos voor
Leeuwarden werd opgediend en dat ten gevolge van
de daardoor ontstane bevolkingsaanwas en een niet
noemenswaardige schuldvermeerdering een belangrijke
reductie van de schuld per hoofd is ontstaan, maar het
feit ligt er dan toch maar, dat de gemeente Leeuwarden
er goed voor staat.
Wel zegt de Aanbiedingsbrief, dat een groot gedeelte
van de gemeentelijke inkomsten sterk conjunctuur-ge
voelig is, maar daartegen kan men zich door een voor
zichtig beleid wapenen, zoals B. en W. ook voornemens
zijn te doen en bij het ramen van de inkomsten en uit
gaven voor 1949 reeds hebben gedaan.
Hoewel het niet in alle opzichten juist zou zijn te
beweren, dat de financiën van een stadsgemeente als
die van een grootbedrijf moeten worden bekeken, is
het toch waar, dat de wetenschappelijke groepering der
cijfers de zwakke en sterke plaatsen in het budget tot
uitdrukking brengt, waaruit conclusies ten behoeve van
een voorzichtig beheer kunnen worden getrokken. Daar
om is het van zo groot belang, dat er in Leeuwarden
op de afdeling Financiën der Secretarie een statisticus
zit, die B. en W. in de gelegenheid heeft gesteld een
organische opzet van de gemeentebegroting over 1949
in het licht te geven. Wanneer deze door meerdere zal
worden gevolgd, zal het na enige jaren zelfs mogelijk
zijn in grafische voorstellingen de ontwikkeling der
gemeentelijke aangelegenheden aanschouwelijk te
maken.
En uit de verdere aanvulling van de Mem. v. Toel.
èn uit deze organische opzet blijkt duidelijk, dat B. en
W. al het mogelijke doen om de raad steeds beter in
zicht te geven in het verloop en de betekenis van de
verschillende begrotingsposten. Spr. wil niet nalaten
daarvoor zijn waardering uit te spreken.
Het tweede punt, waarvoor hij de aandacht van de
raad zou willen vragen, is de volkshuisvesting. Hij doet
dat met grote schroom, omdat de volkshuisvesting, met
alles wat daarbij behoort, als woonruimtevordering en
woonruimte-toewijzing zo n delicate aangelegenheid is,
dat het z.i. niet geoorloofd is, anders dan met grote
omzichtigheid daarover te spreken. Toch is het goed,
dat dit onderwerp bij de alg. beschouwingen wordt be
keken, omdat dit een aangelegenheid is, die de gehele
gemeente raakt en de raad, die aan het hoofd der ge
meente staat, moet weten en uitspreken wat de inwoners
beroert, opdat B. en W. in de gelegenheid worden ge
steld de situatie toe te lichten, en de raad blijk geeft
er met zijn volle belangstelling bij te zijn.
Nu brengt dit grote moeilijkheden met zich mee,
omdat er zich heel veel wat de huisvesting betreft op
de achtergrond afspeelt en wat de raad slechts bij ge
ruchte verneemt. Dat kan helaas niet anders, nu ver
schillende werkzaamheden aan afzonderlijke commissies
zijn opgedragen. Het zou ook te veel gevraagd zijn de
gehele raad bij de vordering en toewijzing te betrekken.
Er zijn te veel belangen, welke binnenskamers behoren
te blijven. Daarom heeft spr. indertijd voor een zo breed
mogelijke samenstelling van de adviescommissie gepleit.
Hij had daarin vertegenwoordigers van alle raads
fracties opgenomen willen zien, omdat z.i. het publieke
vertrouwen daarmede het meest gebaat zou zijn. Helaas
hebben B. en W. dat niet gewild. In brede lagen der
gemeente is dat vertrouwen niet aanwezig. Daar meent
men. dat naar grote willekeur wordt gehandeld. De een
krijgt inwoning, de ander niet. De zachtmoedige en
goedwillende mensen brengen geen bezwaren in en
berusten gemakkelijk, maar de brutalen winnen de strijd
en raken vrij. Bovendien, zo veronderstelt men, durven
B. en W. de rijken en de groten der aarde niet aan en
zo verklaart men, dat in vele grote huizen, welke zich
wel voor inwoning lenen, geen inwoning wordt aan
getroffen. Men geeft er zich geen rekenschap van, dat
rondom vele huizen een zware strijd is of wordt ge
streden en dat de gezinssituatie vaak van dien aard is,
dat het geven van inwoning niet verantwoord moet
worden geacht. Niemand kent beter de bezwaren en
moeilijkheden, welke zich op dit terrein voordoen, dan
het college van B. en W. en zonder te verhelen, dat
ook spr. niet begrijpt waarom in verschillende grote
huizen geen inwoning is, meent hij toch te moeten
zeggen, dat het college zijn volle vertrouwen heeft. Per
soonlijk is hij er van overtuigd, dat het zonder aanzien
des persoons te werk gaat en dat vooral de weth. van
Soc. Zaken alle lof verdient voor het ontzettend vele
werk, dat hij verzet in het belang van deze hopeloze
zaak. Want dat het met het woningtekort in onze ge
meente hopeloos gesteld is, moet iedereen wel begrijpen.
De simpele mededeling in de Aanbiedingsbrief stelt dit
onomstotelijk vast. Daar staat: „Tot de belangrijkste
werkzaamheden zullen ook in dit jaar behoren de po
gingen om te voorzien in het woningtekort. Het voor
uitzicht is te dezen aanzien helaas ongunstig. Het be-