20 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. staande tekort kan gesteld worden op ongeveer 3500 woningen. Wij hebben gegronde vrees, dat het voor 1949 aan Leeuwarden toe te wijzen bouwvolume nog geen 175 woningen zal omvatten. Hoewel de uitvoering van de reeds aangenomen bouwplannen een zekere ver lichting van de woningnood zal geven, is het duidelijk, dat binnen afzienbare tijd niet van aanmerkelijke ver betering in de toestand sprake zal kunnen zijn." Dat is wel een somber aspect. Plaatst spr. het cijfer van het woningtekort, n.l. 3500, naast dat van de toe wijzing van het bouwvolume voor 1949: 175, dan moet ieder wel de indruk krijgen, dat het hier vechten tegen de bierkaai is. Dit zou nog meer in het oog vallen, als in de Aanbiedingsbrief het aantal huwelijken, ge sloten tussen jonge mensen, van wie de man in de gemeente werkzaam is, was vermeld. In plaats van scherpe critiek past hier bewondering voor en waar dering van het beleid van B. en W. De vraag, welke hier gesteld moet worden, is: waarom krijgt Leeuwarden slechts 175 woningen toegewezen? De Provincie Fries land heeft, naar spr. meent, een woningtekort van 7400 en krijgt 750 woningen toegewezen; dat is iets meer dan 10 Naar dezelfde maatstaf gemeten, zou Leeuwar den met een tekort van 3500, 350 woningen moeten krijgen. De toewijzing van 175 woningen is precies 5 Spr. vraagt, of het college zo vriendelijk zal willen zijn, dit op te helderen. Ten slotte zou spr. nog aan een tweetal punten aan gaande dit onderwerp enkele woorden willen wijden. Hij mag niet veronderstellen, dat de verdeling van de te bouwen 30.000 woningen door de hoogste Rijks instanties naar willekeur geschiedt. Er zullen wel be paalde normen gelden, maar spr. vraagt zich wel af, of daarbij niet over het hoofd gezien wordt de ouder dom der steden. Immers, hoe ouder de steden zijn, hoe meer woningen onbewoonbaar verklaard moeten wor den. Neemt men daarbij in aanmerking de vele tien tallen krotten, welke in de laatste jaren in onze stad zijn opgeruimd en de vele, welke nog naar opruiming solliciteren, dan moet toch ieder kunnen begrijpen, dat dit een factor is, waarmede bij de toewijzing moet wor den gerekend. B. en W. zullen wel willen vertellen, of dit inderdaad wordt gedaan. Het publiek houdt met die factor geen rekening. Het ziet, dat de gemeente rijen huizen bouwt en meent, dat in diezelfde mate ook het woningtekort vermindert. Ten slotte wil spr. nog wijzen op de volgende moge lijkheid, die, naar hij vermoedt, wel de aandacht van het college zal hebben. Het zou nl. kunnen gebeuren, dat in sommige delen des lands het ontbrekende bouw- apparaat oorzaak zou kunnen wezen, dat het toege wezen bouwvolume niet kan worden benut. Dan moeten anderen worden gezocht om dat op te vangen. Naar spr. meent, is hier in het Noorden geen gebrek aan bouwvakarbeiders en hij veronderstelt, dat, wanneer elders bouwvolume beschikbaar komt, B. en W. er bij zullen wezen om te trachten daarvan een gedeelte te krijgen. Ook al, omdat het spook van de werkloosheid in de bouwbedrijven om de hoek komt gluren. In dit verband is het verheugend te mogen consta teren, dat in de Aanbiedingsbrief medegedeeld wordt, dat B. en W. er op bedacht zijn, verschillende werken, waartoe de raad reeds heeft besloten, zo spoedig mo gelijk te doen uitvoeren. Spr. twijfelt er niet aan, of B. en W. zullen al het mogelijke doen om de dreigende werkloosheid binnen zo eng mogelijke grenzen te houden. s In de derde plaats wil spr. iets zeggen over het voor- c bereidend lager onderwijs. Dit onderwijs geniet aller- t wegen grote belangstelling. Spr. gelooft niet ver bezijden v de waarheid te zijn, als hij meent, dat die vooral is t; toegenomen, nadat Z.Exc. Minister Bolkestein het kleu- o teronderwijs in zijn plan heeft opgenomen en het daarin zulk een voorname plaats heeft gegeven, dat het daar door zeer veel aan belangrijkheid heeft gewonnen. Geen wonder is het dan ook, dat B. en W. dit onderwijs een goed hart toedragen. Gezien deze belangstelling is het moeilijk te begrijpen, waarom zij met de gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder voorbereidend lager onderwijs willen wachten op de Rijksregeling. Waarom zo vraagt spr., moet de gemeentelijke overheid eerst onder de tucht van de Rijkswetgever worden gebracht, voordat B. en W. over gelijkstelling gaan denken. Het lijkt spr. veel eervoller en zelfstandiger deze maatregel in te voeren op grond van de autonomie der gemeente. De gemeente Groningen is Leeuwarden reeds voorge gaan. Dit moet B. en W. wel wat hebben te zeggen, omdat de Groninger raad vrijwel gelijk is samengesteld als de Leeuwarder. Ook het college van B. en W. slechts met dit onderscheid, dat naast leden van de P.v.d.A. en een lid van de A.R.P. ook een Communist in dat college zitting heeft. De raad bestaat uit 15 leden van de P.v.d.A., 8 van de C.P.N., 6 van de A.R.P. 3 van de K.V.P., 3 van de P.v.Vr.enD., 3 van de C.H.U. en 1 van de P.v.R.enV. Waar dus de meerder heid in het college van B. en W. politiek gelijk ge oriënteerd is als hier, is het onverklaarbaar, waarom in Groningen wel gelijkstelling is en in Leeuwarden niet. De voorsprong in Groningen zal toch niet moeten wor den toegeschreven aan de stuwing, welke van het Com munistische lid uitgaat? Ook kan spr. moeilijk aannemen, dat het Leeuwarder college van B. en W., dat op velerlei terrein zo progressief mogelijk de zaken aan pakt, op onderwijsgebied zo hopeloos conservatief zou zijn, dat het in een gedachtenwereld van 50 jaar ge leden denkt. Hoe het ook moge zijn, spr. wil de wens uiten, dat het college zich tot hoger plan moge opwerken en in de loop van dit jaar een ontwerp-verordening, zoals te Groningen geldt, aan de raad mag voorleggen. Dan zal ook de redactie van „Onze School", het orgaan van de afdeling Leeuwarden van de Ned. Onderwijzers vereniging, die verleden jaar reeds haar sympathie voor de gelijkstelling uitsprak, tevreden kunnen zijn. De Voorzitter zou gaarne een paar opmerkingen wil len maken over de orde. De heer V. d. Vlerk, die hij niet heeft willen interrumperen dat is voor een spreker altijd zo hinderlijk heeft verschillende on derwerpen aangeroerd, die misschien beter bij de be trokken hoofdstukken of posten hadden kunnen worden besproken. Hij stelt aan volgende sprekers dan ook voor, dit inderdaad te doen, om het debat in behoorlijke banen te houden. Als men bij de alg. beschouwingen over de uitvoering Woonruimtewet en het kleuter onderwijs gaat spreken en het gebeurt dan nogmaals bij de betrokken hoofdstukken of posten, dan kan di verwarring brengen. Spr. zou dit liever willen voor komen. Hij stelt dan ook voor een kwestie als de volks huisvesting te behandelen bij Hoofdstuk V der ge meentebegroting; zaken, speciaal de Woonruimtewe rakende, bij post 335: de gemeentelijke bemoeiing mei de woningverdeling, en het kleuteronderwijs ook bij hei betrokken hoofdstuk. Dan zal de bespreking vlottei verlopen. Bij voorbaat zou hij voorts nog willen vrager of de raad er wel aan zal willen denken, dat de uit voering der Woonruimtewet ten slotte behoort tot de competentie van B. en W. De raad weet echter, da B. en W. hem nooit desbetreffende mededelingen heb ben willen onthouden. Ten slotte zou spr. een kleine feitelijke opmerkinc willen maken. Het aantal toegewezen woningen be draagt, gelukkig, voor het jaar 1949 iets meer dan 175 zoals de heer V. d. Vlerk zeide, en wel 184. Als de heer Beuving bij de behandeling der begrotin hierover het een en ander wil zeggen, dan is dit, omda hij zich niet aan de indruk kan onttrekken, dat B. en W bij de samenstelling van dit ontwerp hebben gewik en gewogen om te blijven binnen de perken, uitge Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. 21 stippeld door hen, die belast zijn met de uitvoering der landspolitiek. Spr. c.s. begrijpen de moeilijkheden van een college, dat van goeden wille is, doch zich gebonden voelt aan een stelsel, dat de uitvoering van de meest dringende maatregelen in de weg staat. Cri tiek levert spr. dan ook in de eerste plaats op hen, wier kapitalistische belangen boven het volksbelang gaan, en op hen, wier egoïstisch eigenbelang zo ver gaat, dat ze medeplichtig zijn en een stelsel steunen, dat grond stoffen, materialen en de beste arbeidskrachten aan wendt voor vernietiging. En juist deze zijn nodig, om aan noodtoestanden, ook in deze gemeente, een einde te maken. Spr. kan deze critiek uiten, omdat hij c.s. zich niet gebonden voelen aan deze klieken, doch nog steeds op het standpunt staan, dat de tegenwoordige klassemaatschappij plaats moet maken voor een betere, een socialistische, waar grondstoffen en productie wor den aangewend voor het welzijn van heel ons volk. Het zich gebonden voelen aan een stelsel, dat millioenen besteedt aan oorlog en vernietiging, brengt ook zijn consequenties mee. Dit was oorzaak, dat ook in deze raad de fracties besloten de leden der Communistische fractie geen plaats te laten bezetten in de raadscom missies. Spr. brengt dit nogmaals ter sprake, omdat hij meent er voor te moeten waarschuwen, dat critiek niet iets is, dat op een dergelijke manier moet worden be streden. Zulke maatregelen voeren naar het kamp der volksvijanden. Het tekort aan woningen is een der eerste vraag stukken, die om oplossing vragen. 3500 aanvragen van woningzoekenden bij een jaarlijkse stijging van 1000 inwoners zeggen voldoende. Het bouwvolume voor deze gemeente is gesteld op 175 te bouwen nieuwe woningen. Het is duidelijk, dat dit tot funeste toestanden moet leiden en van opheffing of verbetering van een woning tekort geen sprake kan zijn. Van jaar tot jaar zal men met steeds groter wordende moeilijkheden te kampen krijgen. Hier demonstreert zich wel duidelijk welke de gevolgen zijn van een landsbeleid, dat de millioenen vergooit in een koloniaal avontuur. Een protest is hier zeer zeker op zijn plaats en spr. ziet het als een ge meentebelang, dat het college en de gehele raad protes teren bij de Haagse instanties tegen een zo lage toe wijzing van nieuw te bouwen woningen. Het onderwijs, dat zeer zeker bij dit college in goede handen is, heeft groot gebrek aan schoolruimte. Het steeds stijgende bevolkingscijfer zal de spoedigste op lossing eisen. De bouw ener bijzondere u.l.o.-school zal hier geen uitkomst brengen. Er wordt gesproken over plannen voor de bouw van vier scholen voor lager onderwijs in 1950, maar daarbij zou spr. de vraag wil len stellen: op welke gronden zijn deze beloften ge baseerd? Zijn het de verhoogde uitkeringen uit het Ge meentefonds, welke steunen op de meerdere opbrengst der Rijksbelastingen? Spr. meent er op te moeten wijzen, dat dergelijk optimisme ons niet de ogen mag doen sluiten. Er zal een einde moeten komen aan bewapening en oorlogsvoorbereiding, eer er van een werkelijke oplossing sprake kan zijn. De heer Posthuma merkt op, dat deze begrotings behandeling de laatste is in de 3-jarige periode, waarin deze raad zitting heeft gehad. Het komt spr. voor, dat het niet van belang ontbloot is de gelegenheid te be nutten om in enkele woorden de afgelopen jaren de revue te laten passeren. Spr. wil beginnen met te herinneren aan hetgeen hij ook twee jaren geleden heeft gezegd over de taak van de raad temidden van de Nederlandse volksgemeen schap, over zijn plichten en rechten; hij heeft er toen op gewezen, dat de raad naar zijn overtuiging een zeer belangrijk goed is in onze democratische staatsinrichting. In de raad toch komt gemakkelijker dan in alle andere instanties en rechtstreeks tot uiting wat in het volk leeft. Bovendien heeft spr. er toen op gewezen, dat het van belang is, dat de raad zijn plaats volledig inneemt, omdat dit er toe zal leiden, dat zich hoe langer zo meer burgers, die daarvoor de tijd en de capaciteiten hebben, voor het raadswerk beschikbaar zullen stellen. Nu loopt deze periode ten einde. Als spr. ten opzichte van de publieke belangstelling even de balans wil op maken, dan moet hij zeggen wel enigermate teleurgesteld te zijn. Hij heeft niet de indruk, dat de raadshandelingen onder de gemeentenaren die belangstelling genieten, die zij wel zouden moeten genieten. In vergelijking althans met voor de oorlog is er veel te weinig mede leven. Destijds werd elke raadsagenda vooraf in de pers gepubliceerd. De lezers werden toen als het ware bepaald bij de te houden raadsvergaderingen en bij de punten, die aan de orde zouden komen. Bovendien be steedde toen de pers veel meer aandacht aan de be sprekingen; de raadsverslagen waren veel langer en meer dan één courant hield politieke beschouwingen in verband met de beraadslagingen. Nu weet spr. wel, dat het stellig geen onwil van de pers is, als ze dit thans niet doet. De papierschaarste zal daarbij wel een belangrijke rol spelen. Maar toch hoopt hij, dat de pers, zodra ze meer ruimte krijgt, zal inzien, dat het een groot volksbelang is, de gemeentenaren voor te lichten om trent de arbeid van de raad. Naar zijn overtuiging komt medeleven de Nederlandse politiek ten goede. Er zijn nog een paar dingen, waaruit spr. de con clusie trekt, dat het publiek t.a.v. de taak van de ge meenteraad niet voldoende georiënteerd is. Het komt hem voor, dat dit meer een gevolg is van de oorlogs jaren. Toen was de situatie, door de Duitsers opgelegd, aldus, dat de raad uitgeschakeld was en alleen een burgemeester het te zeggen had. Daardoor is het pu bliek de gang van zaken t.a.v. de raad ontwend. Uit het feit, dat verschillende aanvragen om subsidie en medewerking aan B. en W. gericht worden in plaats van aan de raad, die t.a.v. de betreffende zaken com petent is, leidt spr. het gebrek aan inzicht bij de ge meentenaren af. Zou hierin verandering moeten komen, dan is daarvoor de medewerking van B. en W. nodig, en niet alleen om te voorkomen, dat men verzoek schriften aan de verkeerde instantie richt. Spr. hoopt, dat B. en W. hem de volgende opmerking ten goede houden. Als vroeger, d.w.z. voor de oorlog, een stuk voor de raad werd ingediend, dan was het gebruik, dat dit onmiddellijk, vóór de eerstvolgende raadsver gadering, voor de raadsleden ter inzage werd gelegd, meestal voorzien van een aantekening, als „voor kennis geving aannemen", „om prae-advies naar B. en W." of: „ter behandeling bij de begroting", maar in ieder geval wist de raad dan, dat er een bepaald stuk was ingekomen, dat B. en W. t.z.t. daaromtrent met een voorstel of een oordeel zouden komen; de raad was dan in de gelegenheid zich volledig en tijdig te oriën teren. Dat is thans niet het geval. Het publiek richt in vele gevallen zijn adressen tot B. en W. en dan wordt de kwestie, als B. en W. dit nodig oordelen, in een voorstel aan de raad doorgegeven, maar het kan ook gebeuren, dat de raad van de wensen van het publiek t.a.v. bepaalde dingen, waarover ten slotte alleen de raad het te zeggen heeft, onkundig blijft. Spr. doet dan ook een beroep op B. en W. om in de eerste plaats hen, die verzoeken tot B. en W. rich ten, welke moeten worden gericht aan de raad, op hun vergissing attent te maken. In de tweede plaats zou hij B. en W. willen vragen om in navolging van de vroegere werkwijze alle stukken, bestemd voor de raad, onmid dellijk in de raadsportefeuilles ter inzage te leggen. En in de derde plaats zou hij in overweging willen geven om, evenals voor de oorlog, de raadsagenda weer in de pers te doen publiceren. In dit verband zou spr. nog de volgende opmerking willen maken. Onlangs stond in de krant, dat de gas- prijzen zijn verhoogd. Het zal ook de Voorzitter bekend zijn, dat dit bij raadsbesluit had moeten geschieden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 3