26 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. op vestigen, dat de E.V.C. geen rechtspersoonlijkheid bezit en geen collectieve arbeidsovereenkomst kan aan gaan. Waar zulks in het vrije bedrijf niet mogelijk is, lijkt het spr. absurd, dat de E.V.C. wel in het G.O. en de dienstcommissies wordt toegelaten. De E.V.C. is niet bonafide; ook bij het ambtenarenoverleg werd ze door de Regering niet toegelaten. Het is dus vreemd, dat de gemeente Leeuwarden in deze een andere tactiek volgt. Er is gesproken over de straatnamen. Het is wel van ondergeschikt belang, maar toch gelooft spr. te moeten zeggen, dat het rapport het gesprokene in de sectie vergadering niet goed weergeeft. Er staat n.l., dat spr. als „een lid" bezwaar zou hebben gehad tegen de schrijvers uit vroeger jaren. Maar dat is geenszins het geval. Hij heeft er op gewezen, dat deze namen de bevolking zo weinig zeggen. En nu heeft hij bovendien niet de schrijvers genoemd, maar de grietmannen en er aan toegevoegd, dat dit zeer achtenswaardige mensen waren. Hij meent echter, dat deze namen weinig tot de mensen spreken en zou daarom willen zien, dat b.v. namen van staatslieden worden gekozen, waarbij men zich niet tot het heden behoeft te bepalen, maar zich ook kan richten op het verleden. Spr. acht het ook nodig, dat er in de hoofdstad van Friesland een Boni- faciusstraat komt, ter ere van de man, die in Friesland de Christelijke godsdienst heeft gebracht en er zijn leven voor geofferd heeft. Spr. meent, dat er aan gedacht moet worden voortaan in deze richting de straatnamen te kiezen. Verder is deze morgen het studiefonds ter sprake ge weest. Spr. wil zich niet mengen in de discussie over de vraag of het instellen van dit fonds nu sociaal democratische- of christelijk-democratische politiek is. Misschien zou het dan nog als katholieke politiek uit de bus komen. Laat ons liever zeggen, zo meent spr., dat wij het college dankbaar zijn voor het initiatief in dezen. Het is van groot belang, dat hier voor goed onderlegde personen de mogelijkheid wordt geschapen zich verder te ontwikkelen en te bekwamen. Dat is een goed idee. Dan is hier de wens uitgesproken om de raad zoveel en zo vroeg mogelijk in kennis te stellen van de binnen komende stukken, die voor de raad zijn bestemd. Zoals uit de woorden van de heer Posthuma blijkt, was het vroeger de gewoonte deze stukken direct aan de raad over te leggen. Spr. moet hieruit concluderen, dat de nieuwe raad steeds tekort is gekomen. Hij is er ook van overtuigd, dat het erg prettig zou zijn, wanneer de binnenkomende stukken onmiddellijk ter kennis van de raad worden gebracht, waardoor deze de gelegenheid krijgt zich al vast in te werken, daar hij dan weet, dat een bepaald onderwerp aan de orde zal komen. Dit zal een betere en meer regelmatige behandeling van de ge meentezaken bevorderen. Dit is het, wat spr. thans naar voren wilde brengen. Bepaalde punten heeft hij voorlopig laten vervallen, om ze bij de betreffende hoofdstukken te kunnen bespreken. Hij wil echter niet eindigen, voor aan het college zijn dank te hebben gebracht voor de arbeid, die het in de afgelopen jaren heeft verricht, zowel als college, als elk lid voor zich. Deze arbeid is progressief ge weest, waarmee spr. c.s. hun volle instemming betuigen. De heer Van der Veen meent, dat het, nu de stemmen van alle fracties bij het houden van de alg. beschou wingen (men zou in dit geval ook in vele opzichten van historische beschouwingen kunnen spreken) geklonken hebben, vreemd zou zijn, als van spr.'s kant niets werd gezegd. Deze alg. beschouwingen zijn gehouden in een toon van grote welwillendheid tegenover het college, waar spr. graag mee instemt. Ook zijn fractie gaat ac- coord met datgene, wat door het college is gedaan. Anderzijds is dit z.i. niet zo n groot compliment. Het col lege van B. en W. bestaat n.l. uit mensen, die de practijk zeer goed in het oog houden en de mogelijkheden van de practijk zijn uiterst gering. Er was dus van het college niet anders te verwachten dan wat het deed. Dat de begroting thans sluitend is, geeft ook spr. c.s. geen reden tot groot optimisme; de inkomsten, die de be groting sluitend maken, worden voor een zeer groot deel ter beschikking van de gemeente gesteld. De ge meentelijke zelfstandigheid is op dat punt nog maar zeer gering. Het is te hopen, dat wegen gevonden zul len worden, om de gemeente op dit gebied grotere zelfstandigheid te geven; dit zal dan ook de gemeen telijke zelfstandigheid in het algemeen ten goede komen. Het bezwaar van de jaarlijks terugkerende alg. be schouwingen is, dat ze zo algemeen zijn, dat ze een beetje vaag worden. Men heeft ook thans veel oude en vertrouwde geluiden doen horen, zoals de C.P.N. over de sociale politiek. De P.v.d.A. usurpeerde, met een zekere mate van bescheidenheid, een aardig puntje; dit zou volgens haar woordvoerder uitsluitend te dan ken zijn aan de democratisch-socialistische politiek. De a.r. partij heeft haar reputatie gehandhaafd door, van deskundige zijde, een uittreksel uit de begroting aan de raad voor te houden. Verder is een aantal punten aan de orde gesteld, dat natuurlijk ook de belangstelling van spr. c.s. heeft, zoals de uitbreiding van de bouw van huizen met grotere afmetingen dan tot nu toe mo gelijk was, de aanleg van speelterreinen voor de jeugd en het scheppen van mogelijkheden voor vestiging van industrie. Deze punten kunnen inderdaad beter be sproken worden bij de afzonderlijke hoofdstukken. Spr. zou dan ook slechts dit willen zeggen, dat hij c.s. er van overtuigd zijn, dat B. en W. t.a.v. de genoemde punten al het mogelijke hebben gedaan. Het zou hun echter verheugen, wanneer het college straks misschien zou kunnen toezeggen, dat het wil trachten in de toe komst meer dan het mogelijke te doen. De heer De Groot zou ter aanvulling op de alg. be schouwingen van zijn fractiegenoot, de heer Beuving, nog enkele opmerkingen willen maken t.a.v. het werk loosheidsvraagstuk. In de Mem. v. A. en de alg. be schouwingen werd bezorgdheid tot uitdrukking ge bracht over de toenemende werkloosheid. Spr. zou het college een vraag willen stellen, die hij aanstonds graag beantwoord zou zien, dit in verband met een bijeen komst, die hier Donderdagavond 3 Februari j.l. in Ami- citia is gehouden en waar de secretaris van het Neder landse Planbureau gesproken heeft over de toekomstige conjunctuurpolitiek der regering en t.a.v. de werkloos heid de stelling lanceerde, dat een zeker werkloosheids percentage wenselijk zou zijn, omdat het stimulerend zou werken op de productiviteit van de arbeid. Dit wi! dus zeggen, dat de werkende arbeider voortdurend in angst en zorg moet leven voor ontslag. Spr. zou willen dat deze doctorandus eens een paar jaar tot het legei der werklozen zou behoren en aan den lijve zou onder vinden, wat het betekent met een minimum weekloor te moeten rondkomen. Hij zou ook eens in de D.U.W in de omgeving van Jubbega kunnen gaan werken, waai verschillende arbeiders thuiskomen met een weekloor van 25,—. (Dit is gebleken, toen de loonzakjes van dc betreffende arbeiders zijn overgelegd). Op genoemde vergadering waren aanwezig prominente figuren ui overheidskringen. Het heeft spr. enigszins verbaasd, da niemand van hen daar een klinkend protest heeft latei horen, althans niet heeft gewezen op het onaanvaard bare van dergelijke stellingen. Spr. hoopt en vertrouwt dat, wanneer het gaat om de gevolgen van de werk loosheid op te vangen, het college de mening van dez doctorandus niet zal delen. De heer Kamstra heeft gevraagd om wering van d E.V.C. uit het G.O. en uit de dienstcommissies. Spi heeft hem, toen hij die vraag in de sectie stelde, reed gevraagd welke reden hij er voor had en toen mom pelde de heer Kamstra zoiets als: de E.V.C. is gee Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. 27 bonafide organisatie. Deze bewering herhaalt hij nu, maar hij vertelt er niet bij, wat hij onder het begrip bonafide verstaat. Hij zegt: niet-erkende, maar dat is geen vertaling van het woord bonafide. Dit betekent volgens spr. goed betrouwbaar, dus in het oog van de heer Kamstra is de E.V.C. als vakbeweging onbe trouwbaar. Het kan wel zijn, dat de E.V.C. inderdaad onbetrouwbaar is voor groot-industriëlen en voor die regeringskringen, die op het ogenblik bezig zijn het loonpeil der werkende bevolking te drukken beneden het minimum. Voor de arbeidersklasse is de E.V.C., naar spr. meent, juist wel bonafide. Hij kan dit met voorbeelden illustreren. Een maand geleden heeft de E.V.C. een conflict in Den Haag gehad. De Voorzitter verzoekt de heer De Groot zich tot de gemeentezaken te bepalen. De heer De Groot meent, dat hetgeen hij wil zeggen ten nauwste verband houdt met de opmerking van de heer Kamstra. De Voorzitter liet de heer De Groot aan het woord, hoewel deze al een tijdlang ver buiten de grenzen van dit debat ging. De heer De Groot wil in ieder geval opmerken, dat de E.V.C. wel bonafide is voor de arbeidersklasse, omdat zij in al de conflicten, die in ons land na de be vrijding hebben plaats gehad, leiding heeft gegeven en solidariteit heeft betracht met de arbeidersklasse, het enige, waarmee zij kan strijden tegen het drukken van het levenspeil. Spr. zou dan ook graag willen, dat de heer Kamstra betere aanduidingen gaf, waaruit zou blijken, dat de E.V.C. niet bonafide is. De heer Wiersma: Die liggen voor het grijpen. De heer Leijenaar wil zeker niet onderdoen voor degenen, die het college lof hebben toegezwaaid voor datgene wat hier in de afgelopen jaren tot stand is gebracht. Hij meent echter even te moeten wijzen op een punt, dat zijn bijzondere belangstelling heeft, n.l. de zorg voor de massajeugd en waaraan z.i. B. en W. ook in de toekomst hun aandacht dienen te schenken. In die zin hebben spr. c.s. reeds in de sectie een vraag gesteld. Er wordt in de Mem. v. A. gezegd, dat het jeugdwerk door de daarvoor bestaande organisaties (o.m. speeltuinverenigingen) geregeld wordt behartigd en dat B. en W. t.a.v. dit werk geen rapporten of voor stellen hebben bereikt van de gemeentelijke Jeugdcom missie. Er wordt wel gezegd, dat binnenkort door de stichting Clubhuizen een clubhuis voor de massajeugd wordt geopend in het pand Voorstreek no. 106. Hier mee is deze materie voor het college voor het ogenblik blijkbaar afgedaan. Spr. meent daarom, dat hier wel even een critisch geluid moet worden gehoord. Voor zijn gevoel is in de verschillende sectoren der stad vrij veel voor speelterreinen gedaan, dat blijkt ook uit deze begroting. Er zijn posten opgenomen, waar het vorige jaar voor gepleit is. Er is toen o.m. besproken, waar het particulier initiatief t.a.v. de speeltuinen tot ont plooiing moet komen. De massajeugd echter is een vraagstuk van ontzaglijk grote betekenis. Er moet hier gewezen worden op het gevaar, dat dreigt, wanneer het gemeentebestuur zo zonder meer zegt: de stichting komt tot stand en de instantie, die er achter staat, beheert die zaak zelf wel; de gemeente heeft er verder geen bemoeienis meer mee. Van deze instantie, de Leeuwarder Gemeenschap, die het vorige jaar is opgericht, weet spr., dat ze de laatste tijd bij het clubhuiswerk ten nauwste is betrokken. Het zou zijn fractie buitengewoon spijten, wanneer de Leeuwarder Gemeenschap zonder meer voor deze taak moet „op draaien en dat het college geen taak meent te hebben. Spr. zou willen vragen: moeten hier uitsluitend plannen van een bepaalde commissie, die misschien niet al te actief is, ter tafel komen? Of mag het college op een bepaald moment ook stuwen of zelf een initiatief nemen? Hij herinnert zich, dat de raad enige tijd geleden het rapport-Veer heeft gekregen, dat ook door samenwer king van het college met een bepaalde commissie tot stand gekomen is. In dat rapport worden buitengewoon goede suggesties gegeven t.o.v. het jeugdwerk. Ten slotte zou spr. nog heel sterk willen beklemtonen, dat het niet zo mag zijn, dat, nu deze Leeuwarder Ge meenschap er eenmaal is, van de zijde van de gemeente geen enkel initiatief zou verwacht mogen worden. Over een enkel punt, dat door de heer Kamstra is aangeroerd, wil spr. nog iets zeggen, n.l. de kwestie der E.V.C. De heer Kamstra heeft kunnen lezen, dat van het college geen initiatief kan worden verwacht, omdat de verordening eerst zou moeten worden gewijzigd. De raadsleden kunnen wel een bepaalde wens uitspreken, maar deze kan pas bereikbaar worden na wijziging van de betreffende verordening. Wanneer deze zaak de heer Kamstra dan zo zwaar ligt, moet hij met een voor stel komen. De raad heeft er niet veel aan een E.V.C.- debat te houden, waarbij de meningen toch ver uiteen lopen. Wil men tot enig resultaat komen, dan moet er een voorstel komen, waarbij de raadsleden hun houding kunnen bepalen. Deze kwestie is reeds een paar keer aan de orde geweest, zonder dat ze verder komt. Laat men haar concreet stellen, dan kan een conclusie worden getrok ken. Dat is beter, dan dat er een debat komt, waarbij de raad het toch niet eens is en niet tot enig resultaat komt. De heer De Jong c.s. willen een enkel punt uit het door de heer Posthuma aangevoerde zeer sterk onder schrijven. Ter geruststelling deelt spr. mede hiervoor slechts enkele woorden nodig te hebben, daar het slechts een klein onderdeel van het betoog van de heer Posthuma betreft, n.l. dat deel, waarin hij gesproken heeft over het ter kennis van de raad brengen van bepaalde stukken. Ook spr. c.s. achten het zeer wenselijk, dat tot de raad gerichte stukken, die naar het oordeel van B. en W. eerst bij de begroting aan de orde moeten worden gesteld, toch reeds onmiddellijk aan de raad worden medegedeeld. Zij sluiten zich dus te dezen opzichte bij de heer Posthuma aan. Spr. wil nog graag een enkele opmerking maken over art. 6, 2e lid, van het Reglement van Orde voor de gemeenteraad, dat luidt: „Spoedeisende gevallen uitge zonderd, worden in de oproepingsbrieven gene belang rijke onderwerpen opgenomen, dan wanneer het voor stel ten minste 10 dagen te voren bij de leden is rond gezonden." Wanneer dit een enkele maal toch moet gebeuren, heeft spr. er geen bezwaar tegen. Het is echter zeer gewenst, dat de stukken, die belangrijke punten betref fen, wat vroeger bij de raadsleden komen, eventueel bij de stukken van de eerstvolgende vergadering, maar dat ze dan in de daarop volgende aan de orde worden gesteld. De heer De Vries meent met enkele opmerkingen te kunnen volstaan. Verleden jaar heeft hij reeds gespro ken over de verbinding tussen de hoofdstad en het Zuidoosten der provincie. In de Mem. v. A. zeggen B. en W„ dat de gemeente Leeuwarden in dezen weinig meer behoeft te doen, omdat de provincie de aange wezen instantie is om deze verbinding dusdanig te maken, dat ze ten voordele ook van Leeuwarden kan zijn. Spr. vraagt, of het niet mogelijk is, dat de gemeente zelf, eventueel in samenwerking met de zakenmensen uit de detailhandel in Leeuwarden, een zekere reclame kan maken in het Zuidoosten der provincie, zodat de aandacht der bevolking meer op Leeuwarden gericht zal worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 6