3_2Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
medewerking van de betrokken organisaties. Het stand
punt van B. en W, is, dat het werk door en voor de
jeugd toch gedragen moet worden door de organisaties
op dit terrein, zowel kerkelijke als buitenkerkelijke en
dat de overheid dit moeilijke werk niet rechtstreeks,
d.w.z. niet zonder steun van de betrokken organisaties,
kan doen. B. en W. hebben dan ook gemeend t.a.v.
deze taak de gang van zaken even nader te moeten af
wachten. Dat neemt niet weg, dat zij met grote belang
stelling deze dingen in het oog blijven houden en dat
zij, als hier voor gemeentelijke activiteit voldoende aan
leiding bestaat, niet zullen nalaten daaromtrent het
hunne te doen en met voorstellen bij de raad zullen
komen.
De heer Posthuma heeft bij vorige gelegenheden en
ook vanmorgen zijn bezorgdheid uitgesproken over het
gebrek aan belangstelling van het publiek voor de ar
beid van de raad en hij heeft gewezen op de nadelige
gevolgen daarvan voor de democratische instellingen.
T.a.v. de democratische instelling, die de raad is, heeft
spr. zich een kleine uitweiding veroorloofd en drie
vragen gesteld. In de eerste plaats heeft hij de opmer-
king gemaakt, dat het voorheen gebruik was, de raads-
agenda in de dagbladen te publiceren en in verband
daarmede deze vraag gesteld: zou het ook mogelijk zijn,
dat B. en W. dit nu wéér bevorderen? Spr.'s tweede
vraag betreft het toezenden aan de raad van de stukken,
die voor de raad bestemd zijn, niet die voor B. en W.
Als de Voorzitter dit laatste uit zijn woorden heeft be
grepen. dan heeft spr. zich onduidelijk uitgedrukt. Hij
heeft zeer stellig bedoeld de stukken voor de raad. De
Voorzitter zeide, dat spr. een onuitgesproken bedoeling
met zijn woorden zou hebben gehad. De Voorzitter
moge het hem echter ten goede houden, dat dit zijn
^99'n9 n'et 's- Hij beijvert zich, zich steeds zo duidelijk
mogelijk uit te drukken en hij zou het wel anders zeg
gen, als hij het anders meende. Spr. heeft niets anders
willen uiten dan de wens, dat de stukken voor de raad,
die bij B. en W. binnenkomen, in de portefeuilles voor
de eerstvolgende raadsvergadering ter inzage zullen
worden gelegd. De Voorzitter heeft daarop geantwoord,
dat ook voor de oorlog de stukken soms niet direct
aan de raad werden doorgezonden. Spr. meent echter,
dat dit toen wel het geval was, al kan er misschien
wel eens een uitzondering zijn geweest. Het spijt spr.,
dat de discussies deze kant uitgaan. Wat hem betreft,
hij wil niets onaangenaams in de discussie leggen, noch
aan het adres van B. en W., noch aan dat van de bur
gemeester. Meent men echter, dat de discussies in die
richting moeten gaan, dan ligt de verantwoordelijkheid
niet bij spr.
Hij wil ten slotte zijn vraag nog even herhalen: Als
er bij B. en W. adressen of brieven binnenkomen, aan
hen geadresseerd, maar kennelijk bestemd voor de raad
(iets wat niemand beter weet dan de burgemeester en
de secretaris), willen B. en W. dan medewerken om de
adressanten duidelijk te maken, dat die adressering an
ders moet zijn. niet aan B. en W., doch aan de raad?
Men moet ook hier in het oog houden de reden, waarom
spr. deze vraag stelde, n.l. om de raad weer te brengen
op de plaats, waar hij behoort. Spr. zegt met de meeste
nadruk, dat dit in geen enkel opzicht een bewijs is van
wantrouwen aan het adres van B. en W. Hij verzoekt
hun de vraag precies zo te zien, als hij haar heeft be
doeld en wel van hem te willen aanvaarden, dat van
zijn kant absoluut geen gebrek aan vertrouwen in B. en
W. aanwezig is. Waarom? zo vraagt hij. Spr. zou tal
van gevallen kunnen noemen, die het tegendeel bewijzen.
Het gaat hier slechts om de waardering van het publiek
voor de raad. Spr. vindt, dat zulk een belangrijk stukje
democratie in het nieuwe Nederland moet worden hoog
gehouden en daartoe wil hij op de plaats, waar hij het
enigszins mee te vertellen heeft, deze mening naar voren
brengen.
De heer De Jong kan t.a.v. de kwestie van overleg
ging der stukken bij de begrotingsbehandeling alleen dit
verklaren, dat hij al zijn gedachten zo pas heeft uit
gedrukt en dat er geen onuitgesprokene waren.
Bij zijn vraag om belangrijke stukken voor de gewone
raadsvergaderingen iets eerder dan gewoonlijk over te
leggen heeft hij gedacht aan het geval van de vent-
verordening, een betrekkelijk moeilijk leesbaar stuk,
waaraan het college uiteraard geruime tijd heeft moeten
besteden. Het is eigenlijk gedurende een paar jaar aan
de orde geweest. Misschien was het beter, dat de raad
dergelijke stukken een week of drie voor de behandeling
in raadsvergadering toegezonden kreeg.
Voor het overige is spr. wel bevredigd.
De heer De Vries dankt de Voorzitter voor diens toe
zegging t.a.v. de Z.O.-hoek der provincie. Spr. is het
overigens echter niet met hem eens. Hij heeft voor zijn
beroep veel gereisd in deze omgeving en hij meent, dat
wat de provincie en hopenlijk ook de stad Leeuwar
den nu zal doen, al 20 of 25 jaar eerder gedaan had
moeten worden. Heel veel publiek, dat geregeld er op
uit gaat om inkopen te doen, is absoluut op Groningen
georiënteerd en is nog nooit in Leeuwarden geweest.
De heer V. d. Schaaf komt ter vergadering.
De heer Stobbe heeft de speech van de wethouder
niet gehoord, maar hij heeft uit de discussie begrepen,
dat zaken, die hem na aan het hart liggen, aan de orde
zijn geweest, n.l. de kwestie van het G.O. en het werk
loosheidsvraagstuk.
Dit laatste is ook al door de heer Vellenga benaderd
en daarom wil spr. er niet verder op ingaan, want dat
zou ten slotte vervelend worden, maar dat er werkloos
heid is, wil hij hier bevestigen. Hoe dwaas en hoe on
werkelijk het ook moge klinken, ze is er en zelfs ook in
het bouwvakbedrijf in Friesland.
Spr's vraag is, of het geen aanbeveling verdient naast
de z.g. overheidsbouw de particuliere bouw te stimu
leren. Dit is ook in het belang van de woningvoor
ziening. Hij zou op deze vraag graag een afdoend ant
woord ontvangen.
De heer Witteveen (weth.) zegt zich, toen hij in
eerste instantie sprak, te hebben laten beïnvloeden door
een interruptie van de heer Schootstra.
Aan het adres van de heer Vellenga zou spr. willen
vragen, welk gedeelte van zijn stelling hij terug zou
moeten nemen. Hij heeft helemaal gesproken in de lijn,
die de heer Vellenga zelf uitgestippeld heeft. Spr. heeft
niet gezegd, dat er geen werkloosheid is, maar er blijkt
een grote vrees te bestaan voor toekomstige massale
werkloosheid en daarover heeft spr. zijn verbazing uit
gesproken, waar Nederland nog aan het begin van de
opbouw staat en er nog zoveel te doen is. Het verbaast
hem, dat men zich over dit probleem zorgen maakt. Hij
heeft er nog bij gezegd, dat, mocht er werkloosheid
komen, het altijd nog beter is de werklozen productieve
arbeid te laten doen, dan hun, in welke vorm ook, steun
te geven. En waar er voldoende objecten liggen, lijkt
het spr. toe, dat. wanneer de gemeente door Den Haag
niet te veel aan banden wordt gelegd, maar wordt vrij
gelaten, hier in Leeuwarden een eventueel komende
werkloosheid, die toch niet van grote onrustbarende
omvang zal zijn, zal kunnen worden opgevangen. Hij
gaf tevens een opsomming van de werken, die in voor
bereiding zijn. Deze zijn echter niet in voorbereiding
om de werkloosheid op te vangen, maar omdat ze urgent
zijn. Het was nog heel weinig wat hij opnoemde, want
de behoefte is veel groter. De gemeente moet zich echter
afstemmen op de mogelijkheden, speciaal de financiële,
die men haar laat. Spr. noemt: de weg naar Wartena.
de begraafplaats, welke werken zeer arbeidsintensief
zijn, en de sportterreinen. Hierin kan nog een bepaalde
luxe worden gezien, maar zo zien B. en W. het niet.
De opsomming is nog uit te breiden met werken t.b.v.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
33
de straataanleg als gevolg van het creëren van bouw
terreinen, die practisch niet meer voorradig zijn, en het
inrichten van industrieterreinen. Dit zijn dan allemaal
werken, welker voorbereiding zo ver gevorderd is, dat
B. en W. hopen binnen afzienbare tijd de plannen aan
de raad te kunnen voorleggen. Daarnaast zouden er
nog veel meer werken op te noemen zijn. die het college
in gedachten houdt. Het vraagstuk der werkloosheid
heeft dus zeer zeker de aandacht van B. en W. Spr.
heeft alleen beweerd, dat men er zich niet zo erg on
gerust over behoeft te maken, gezien het grote aantal
werken, dat op stapel staat. Alleen zou het mogelijk
zijn, dat de economische toestand zodanig wordt, dat
geen werken uitgevoerd kunnen worden.
Sor. heeft hiermede zijn mening te kennen qegeven
en hij twijfelt er niet aan. of het is ook die van B. en W.
Dat er een bepaalde werkloosheid is, is hem ook be
kend. Deze openbaart zich vooral onder de niet-vak-
bekwame arbeiders, van wie altijd een bepaald percen
tage zonder werk is. Het is zeer moeilijk het werk
precies af te stemmen op het beschikbare arbeidsvolume.
Wat de opvanginq van de arbeiders op het vliegveld
betreft, deelt spr. mede. dat het niet om zo n groot aan
tal gaat. Het werk is er nog niet afgelopen, voorlopig
is er nog wel emplooi en dan staan er wel weer ge
meentewerken on stapel.
De heer Stobbe antwoordt spr., dat de gemeente
gebonden is aan regelingen uit hogere regionen. Indien
het toegewezen bouwvolume blijft, zoals het vastgesteld
is. dus als in de loop van deze zomer niet meer kan
worden gebouwd, zal er hier in de bouwvakken zeker
werkloosheid komen. Zij begint zich nu al af te tekenen.
Er bestaat schreeuwende behoefte aan woningbouw,
waarbij een integrerend deel der kosten uit werklonen
bestaat. Er moet meer worden gebouwd om de woning
nood zo veel mogelijk od te heffen, maar het gemeente
bestuur heeft betrekkelijk weinig zeggenschap in dezen.
De toewijzing van het te bouwen aantal woningen ge
schiedt van hogerhand. Dit jaar kunnen 184 woningen
worden gebouwd en het is niet mogelijk er ook maar
één aan toe te voegen.
De heer Stobbe vraagt inschakeling van de particu
liere bouwnijverheid. Spr. gelooft te mogen zeggen, dat,
wanneer B. en W. er de kans voor krijgen, ze het zeker
zullen doen. Maar die kans is er niet. Het volume voor
particuliere bouw, o.a. verbouw, is ook afhankelijk van
Wederopbouw. Een bepaalde hoeveelheid, uitgedrukt in
geld en materiaal, wordt hiervoor toegewezen en in
beide opzichten, dus zowel wat het geld als het mate
riaal betreft, is men zeer schriel. B. en W. kunnen dus
in zeer beperkte mate vergunningen verlenen. Zij zijn
in dezen diligent, maar, spr. herhaalt het, hun bevoegd
heden zijn beperkt.
De Voorzitter wil even in het kort op de verklaring
van de heer Posthuma reageren. Hij heeft deze ver
klaring met genoegen gehoord en aanvaardt ook gaarne
zijn verzekering, dat er bij hem geen sprake is van
gebrek aan vertrouwen in het college en dat hij dit
ook niet heeft willen zeggen. Spr. van zijn kant heeft
ook niets onaangenaams bedoeld. Hij heeft echter, voor
zover daartoe een zakelijke aanleiding was, toch even
willen reageren op wat de heer Posthuma in eerste
instantie zeide, n.l. dat B. en W. van de stukken, waar
mee men zich tot hen wendt en die voor de raad be
stemd zijn, slechts doorgeven wat hun past. Dat ver
onderstelde een zekere willekeur van de kant van B. en
W. en een niet-doorgeven misschien van wat de raad i
doorgegeven zou willen hebben. Spr. zou nogmaals de
verzekering willen geven, dat alles wat de raad toekomt,
ook inderdaad wordt doorgestuurd. Hij is er zich wer
kelijk niet van bewust, dat te dien opzichte een andere
gedragslijn gevolgd wordt dan voor de oorlog. Alles
gaat door naar de raad, behalve dan misschien de be
grotingsstukken, die eerst „opgepot" worden, maar dat
geschiedde ook vóór de oorlog. Wil de raad echter ook
dergelijke stukken direct ontvangen, dan is daar niet het
minste bezwaar tegen.
Wat de publicatie der raadsagenda in de pers betreft
een punt, dat spr. bij de beantwoording in eerste in
stantie is ontkomen deze publicatie gebeurde voor
de oorlog ook niet van de zijde van het gemeente
bestuur. Het was de pers zelf, die daarvoor zorgde.
Na de oorlog heeft zij van het begin af aan, d.w.z.
zodra de noodgemeenteraad was ingesteld, de agenda's
en raadsstukken toegestuurd gekregen. Als zij nu niet
worden opgenomen, is dat naar alle waarschijnlijkheid
een gebrek aan ruimte in de pers.
Willen B. en W. aan lieden, die ten onrechte aan
hen hun stukken, die kennelijk voor de raad bedoeld
zijn, adresseren, duidelijk maken, dat hun adressering
fout was, is de derde vraag van de heer Posthuma.
Voor zover daar plaats voor is dat zal natuurlijk
van de omstandigheden afhangen zijn B. en W. be
reid dit punt nader onder onen te zien.
Spr. meent, dat hiermee deze kwestie volledig be
antwoord is en hij zou willen voorstellen, de alq. be
schouwingen te sluiten en over te gaan tot de behan-
deh'nq van de beorotinnen afzonderlijk.
Hij zou de raad tegelijk met de begrotingen de voor
stellen tot wijziging van die begrotingen in behandeling
willen geven.
Aan de orde is de begroting van het Gem. Electrici-
teitbedrijf.
De Voorzitter stelt de raad voor, daar er in de sec
ties maar over één punt van deze gehele bearotinq is
gesproken, van de postgewijze behandeling af te zien.
De raad gaat hiermede accoord. waarna de begroting,
met inbegrip van de wijziging, z.h.st. wordt aange
nomen.
Ook de begroting van het Grondbedrijf wordt, in
clusief de wijziging, z.h.st. aangenomen.
Aan de orde is de begroting van het Woningbedrijf.
Bij volgno. 14 merkt Mevr. VondelingVan 't Hof
op, dat zij het antwoord van B. en W. zeer weinig be
vredigend vindt. Zij heeft wel vernomen, dat is uitgezien
naar een officieel onbevoegde kracht. Doordat ten ge
volge van de oorlog aan de verschillende scholen voor
maatschappelijk werk een enorme achterstand is ont
staan, zijn er nu eenmaal niet genoeg gediplomeerde
krachten, om in al de betrekkingen, die in den lande
vaceren, te voorzien. Spr. had wel eens gehoord, dat
er een dame was, die deze functie goed zou kunnen
vervullen, maar deze schijnt in het niet verdwenen te
zijn. Zij vindt het erg jammer, omdat het zo n buiten
gewoon belangrijke zaak betreft. En nu sleept deze al
twee jaar!
De heer Kamstra ziet op blz. 28, waar het gaat om
de uitgaven voor woningen in eigen beheer, dat 7 man
personeel van de dienst der Gemeentewerken werden
uitgeleend aan het Woningbedrijf. Van het bedrag van
32.725,dat in totaal voor dit onderhoud wordt
uitgetrokken, wordt 18.000,aan loon uitgegeven.
Verdeeld over 966 woningen, blijft er per woning 15,
over voor onderhoudsmateriaal. Spr. zit niet in het vak,
maar het komt hem toch een beetje eigenaardig voor,
dat de werklieden er een heel jaar over moeten doen
om 15,te verwerken. Misschien echter zijn deze
mensen niet alleen voor dit onderhoud bezig, maar hun
loon drukt toch op deze post.
De heer Witteveen (weth.) antwoordt op de vraag
van Mevrouw Vondeling betreffende de woninginspec-
trice, dat deze kwestie al zeer lange tijd de aandacht
van B. en W. heeft. Zij hebben eerst moeten wachten
met het plaatsen van een oproep en ten slotte is deze