100 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 24 Augustus 1949.
Benoemd worden resp. mej. Van Eelen, mevr. Buis
mande Savornin Lohman, de heer Morsch. mevr,
BakkerMaks en de heer De Heer, met alg. stemmen.
Punt 6 (bijl. no. 124).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
A. de Boer. alhier.
Benoemd wordt de heer De Boer. met alg. stemmen.
Punt 7 (bijl. no. 129).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt:
a. directeur: M. Steunebrink;
b. leraren in Duits:
C. Vermeer en H. Smedes;
c. leraren in Engels:
M. Steunebrink. P. Bilstra en J. Graafsma:
d. leraren in Duits en Boekhouden:
Oostra en A. van Engen:
e. leraren in Boekhouden en Handelsrekenen:
J. H. de Jager en R. H. Woldring;
f. leraar in Boekhouden en Handelsrecht:
P. van Kuik.
Benoemd worden resp. de heren Steunebrink, Ver
meer, Smedes. Steunebrink. Bilstra, Graafsma, Oostra,
Van Engen, De Jager, Woldring en Van Kuik, met
alg. stemmen.
Punt 8 (bijl. no. 128).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
K. de Bruin, alhier.
Benoemd wordt de heer De Bruin, met alg. stemmen.
Punt 9 (bijl. no. 130).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
IJ. van der Zee, alhier.
Benoemd wordt de heer V. d. Zee. met alg. stemmen.
Punten 10, 11 en 12 (bijl. nos. 126, 125 en 134).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 131).
De heer Tiekstra zou slechts een enkele vraag willen
stellen. Blijkens de stukken is deze grond bezwaard met
herbouwplicht. Spr. zou graag willen weten, of de ge
meente deze plicht moet overnemen of dat zij eventueel
ook ontheffing daarvan kan krijgen. En wat zouden de
financiële consequenties kunnen zijn. als zij er wel aan
moet voldoen?
De heer Witteveen (weth.) noemt het woord .her
bouwplicht" minder gelukkig gekozen. Dit houdt aller
minst in een verplichting tot herbouw. Gedupeerde
eigenaren, wier panden door oorlogshandelingen ver
loren gingen, krijgen herbouwplicht, maar dit houdt niet
in, dat zij per se moeten herbouwen; daar kan men hen
niet toe dwingen. Maar onder bepaalde omstandigheden
kunnen zij er bij herbouw voordeel van hebben, n.l. in
de vorm van een hoger Rijkssubsidie. Spr. wil daarmee
niet zeggen, dat het voor de gemeente voordeel ople
vert, als zij deze herbouwplicht overneemt: de subsidie
mogelijkheden zijn gewijzigd en ingekort. Dat is moeilijk
bij te houden. Maar er kan in geen geval nadeel voor
de gemeente uit voortvloeien.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 14, 15, 16 en 17 (bijl. nos. 133, 135, 120 en 132).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18.
De heer Tiekstra heeft met enige verbazing moeten
constateren, dat de raad in Augustus 1949 de balans en
de verlies- en winstrekening van de bedrijven van 1947
krijgt vast te stellen. Daarbij heeft hij nog ontdekt, dat
de ter inzage gelegde stukken hoofdzakelijk zijn geda
teerd in het eerste kwartaal of even na het eerste kwar
taal van 1948. Hij zou graag willen vernemen, of het
niet mogelijk is, dat de raad die jaarstukken eerder ter
inzage krijgt en of het beslist noodzakelijk is, dat de
voorlopige vaststelling van balansen en verlies- en
winstrekeningen der bedrijven tegelijk met de voorlopige
vaststelling van de gemeenterekening op de agenda
voorkomt. Daarbij komt, dat de bestudering van deze
stukken een behoorlijk werk is. Het komt spr. voor, dat
de raad gelegenheid moet hebben, ze ter dege te be
studeren. Het zou ook kunnen voorkomen, dat de raad
de stukken niet direct zou wensen goed te keuren en ir
dit geval zou hij niet gebonden moeten zijn aan de vast
stelling van de eindwijziging der gemeenterekening
Daarom zou spr. willen, dat de raad deze stukken lanc
vóór de vaststelling dier rekening ter bestudering zoi
ontvangen.
Voorts zou spr. nog iets omtrent enkele posten var
de rekening van het Gem. Electriciteitbedrijf wilier
vragen. Het is hem opgevallen, dat in deze rekenim
enkele posten betreffende de Duitse weermacht en de
Canadese bevrijders voorkomen. Hij zou willen weten
of deze gelden inmiddels reeds zijn binnengekomen. Di
pleegt nu eenmaal zeer langzaam te geschieden. Het lijk
hem daarom beter deze post op 1te noteren dan
op het nominale bedrag.
Behalve de jaarstukken zijn er ook jaarverslagen
Kunnen deze ook aan de raadsleden worden toege
zonden? Spr. zou graag in grote lijnen de situatie aan
de bedrijven willen volgen.
De heer Geerts (weth.) geeft toe, dat de rekenin i
1947, die in Augustus 1949 aangeboden wordt, te laat
is, ook te laat volgens de voorschriften van de Ge
meentewet. Dit alles echter behoort nog tot de naweeëi
van de oorlog. Deze heeft enige jaren achterstand vei-
oorzaakt. Er wordt evenwel getracht die achterstand
langzamerhand in te halen.
De heer Tiekstra vroeg bepaalde stukken eerder ter
inzage te leggen, daar ze toch al eerder klaar zijn. Sp
gelooft niet, dat daar enig bezwaar tegen bestaat. He t
betreft hier echter buitengewoon omvangrijk en moeili
werk. Om dit goed te kunnen beoordelen, moet men ni t
alleen boekhoudkundig geschoold zijn. maar ook op oe
hoogte zijn van de voorschriften betreffende de gemeei -
telijke boekhouding.
Verder heeft de heer Tiekstra gevraagd naar een po t
betreffende de Duitse weermacht. Die vordering mo :t
niet voor 1,op de balans gebracht worden; zij is
werkelijk een volwaardige vordering, die geacceptee d
is door het Bureau Financiering Wederopbouw Publie -
rechtelijke Lichamen. Het wachten in dezen is echt r
op de Wet i.z. oorlogs- en bezettingsschade publie -
rechtelijke lichamen. Zodra die er is, zal deze zaak waar
schijnlijk verder kunnen worden uitgevoerd.
Tenslotte vroeg de heer Tiekstra, of de jaarverslagen,
die bij deze stukken ter inzage lagen, ook aan de raacs-
leden kunnen worden gezonden. Spr. meent zich te
herinneren, dat de binnenkomende jaarverslagen alt id
al onmiddellijk aan de raadsleden ter visie werden t( e-
gestuurd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voor^ el
van B. en W.
Punt 19.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
erslag van de handelingen van de gemeenteraad
Punt 20.
De heer Van der Schaaf rapporteert, dat de commis
sie. belast met het nazien der gemeenterekening over
het jaar 1947, zich op 19 Augustus 1949 van deze taak
heeft gekweten en de rekening, alsmede de daarbij over
gelegde bescheiden, heeft onderzocht. Dit onderzoek
h ft de leden der commissie geen aanleiding gegeven
tof het maken van op- en aanmerkingen, weshalve zij
de raad voorstellen te besluiten:
de ontvangsten en uitgaven van de vorenvermelde reke-
n! g voorlopig vast te stellen, en wel:
de itgaven van de gewone dienst op 10.570.568,86
de ontvangsten van de gewone dienst op 10.570.568,86
saldo nihil
dc uitgaven van de kapitaaldienst op 17.940.868,14
dt inkomsten van de kapitaaldienst op 16.837.858,17
ei Izo het nadelig slot van de kapitaal-
ienst op1.103.009,97
h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
vu B. en W.
'e wethouders worden geacht niet aan de stemming
te ebben deelgenomen.
>e Voorzitter stelt de nagekomen voorstellen (bijl.
I nc 136 en 137) aan de orde. Hij hoopt, dat de raads-
le, n in de loop van de vergadering gelegenheid hebben
I ge ad om van deze stukken kennis te nemen. Het was
B n W. uit de aard der betrokken zaak niet mogelijk
de oorstellen eerder aan de raad te doen. Maar het was
nc wèl mogelijk de Fin. Commissie er in te kennen.
.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
va B. en W.
)e Voorzitter spreekt hierna aldus:
.1 ïmes en Heren,
oordat ik nu deze vergadering sluit, zou ik naar
aa eiding van het feit, dat dit de laatste vergadering
va de gemeenteraad in deze zittingsperiode is
ah ans, wanneer niet de noodzakelijkheid mocht be
st; n, om alsnog een spoedeisende vergadering van de
ra l bijeen te roepen nog enkele woorden willen
sp ken. Niet minder dan 11 leden van Uw raad zullen
n. niet terugkeren in de volgende raad, die in Sep-
tei ber voor het eerst zal bijeenkomen. Deze 11 raads-
lei n zijn: de heren Van den Akker, Bos, De Groot,
Hi ringa, Jongma, Mani, Posthuma, Van Rooijen, Rijp-
ma en Stobbe en mevr. Uijthof-Miedema. Deze raads-
lec n hebben de meesten tijdens de gehele zittings-
pe ode van deze raad en enkelen voor een deel daarvan
Hen naar de mate van hun vermogen en niet minder
va de omstandigheden medegewerkt aan heel veel be-
lar rijke en ook vele minder belangrijke besluiten van
de aad in deze jaren. En dit is gebeurd in een sfeer
va prettige samenwerking, niet alleen onderling, maar
oo met het college en met de voorzitter van het college
en ngetwijfeld is de gemeente bij.dit alles wèl gevaren.
Ik il daarom aan deze raadsleden gaarne dank brengen
vo hetgeen zij in hun kwaliteit in die jaren voor de
gei eente hebben gedaan.
geloof, dat de andere leden het mij niet ten kwade
zullen willen duiden, indien ik enkele heren in het bij-
zor ier en met name noem. Dat zijn de heren Bos, Pos-
thu ia en Stobbe, omdat zij nog veel langer dan de
anderen, van wie de meesten in de vergadering van 4
Sep ember 1946 voor het eerst zijn beëdigd, hun krach
ten aan de gemeente hebben gegeven. De heer Bos is
reed beëdigd in de raadsvergadering van 24 October
Leeuwarden van Woensdag 24 Augustus 1949. 101
1933 en de heer Posthuma in de raadsvergadering van
3 September 1935. Zij hebben dus de nogal bewogen
jaren voor de oorlog meegemaakt en de eerste periode
van de oorlog, totdat de raad door de bezetter naar huis
werd gestuurd. Zij hebben vervolgens zitting gekregen
in de noodgemeenteraad en eindelijk in deze raad. De
heer Stobbe heeft van 1 September 1931 tot September
1939 zitting gehad. Deze heren hebben dus gedurende
vele jaren hun krachten aan de gemeente gegeven en ik
meen, dat een woord van extra dank aan hun adres voor
het werkelijk vele werk. dat ze ten behoeve van de ge
meente hebben gedaan, op zijn plaats is.
Een woord van dank richt ik ook tot de vertrekkende
raadsleden voor de aangename samenwerking. Ik meen
ook te mogen spreken uit naam van de raadsleden, die
straks wèl zullen terugkeren, zo ook namens college en
voorzitter, voor de wijze, waarop zij hun taak hebben
vervuld".
De heer Wiersma zegt het volgende:
„Mijnheer de Voorzitter,
Van de zijde van de sterkste fractie in onze raad,
ondersteund door al de andere fracties, heeft men tot
mij het verzoek gericht, om als oudste raadslid bij deze
gelegenheid ook nog enkele woorden te spreken. Ik kan
kort en sober zijn, omdat ik mij. namens de raad, eigen
lijk geheel kan aansluiten bij de woorden, die U zopas
hebt gesproken aan het adres van onze thans scheidende
raadsleden. Ik geloof, dat de gelegenheid, zoals die zich
thans voordoet, zich bij uitstek leent om nog eens in
het bijzonder te onderstrepen datgene wat U t.a.v. de
samenwerking hebt gezegd, n.l. dat deze hier gedurende
de laatste 3 jaar van prettige en aangename aard is ge
weest. Natuurlijk waren wij het niet altijd met elkaar
eens, niet altijd ging het „met algemene stemmen", maar
desondanks is de verhouding goed geweest. Er was een
streven in de gehele raad de laatste 3 jaar vooral
om te trachten het beste voor onze stad te zoeken; dat
streven hebben wij kunnen onderkennen bij elk der
raadsleden en bij elke fractie. Het zijn moeizame jaren
geweest, maar toch kunnen wij, geloof ik, zeggen, dat
het voor onze stad ook weer goede jaren waren.
Elf raadsleden gaan uit ons midden vertrekken. Er
zijn zeer terecht drie door U met name genoemd,
die hier lang zitting in de raad hebben gehad. Er zijn
onder deze 11 raadsleden ook, die slechts de 3 jaar van
deze zittingsperiode hebben meegemaakt of een nog
korter tijdsbestek, doordat zij voor anderen zijn inge
vallen. Maar dat neemt niet weg, dat zij al kennis
hebben kunnen nemen van de moeilijkheden, die kleven
aan het besturen van een grote stad, zoals Leeuwarden
langzamerhand is geworden. Ik hoop, dat dit tot resul
taat moge hebben, dat deze scheidende raadsleden mis
schien even billijker zijn in hun oordeel over wat straks
de nieuwe raad zal doen dan de „man in de straat",
althans dan sommige mensen.
Ik wil toch ook nog even onderstrepen datgene wat
U namens de raad hebt gezegd aan het adres van de
heren Posthuma, Bos en Stobbe. Zij hebben inderdaad
veel langer meegelopen dan de meesten van de 11 raads
leden, die thans van ons gaan scheiden. Wanneer de
verdiensten als raadslid evenredig zouden zijn aan de
dienstjaren, dan zouden ze wel zeer uitmunten. Dat wil
ik daarmede echter niet zeggen. Ik wil er wèl op wijzen,
dat de heer Bos, die geruime tijd door ziekte niet in ons
midden is geweest, de lange tijd, waarin zijn gezond
heid hem dat toeliet, nuttig heeft weten te gebruiken;
hij heeft bewezen een zeer goed raadslid te zijn. Ook
de heer Posthuma heeft een lange reeks van jaren hier
in de raad gezeten. Laat ik daar alleen dit van zeggen,
dat zijn raadslidmaatschap zich hierdoor heeft geken
merkt, dat hij altijd een zeer werkzaam aandeel in de
beraadslagingen heeft gehad. Datzelfde geldt ook van
vriend Stobbe, zij het over een korter tijdsbestek. Ook