114 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 September 1949.
kinderen op het grote gazon te laten spelen, niet wordt
aangetast. Hij concludeert haast uit de rubriek „Inge
zonden stukkendat de heer Rengers in alle eer
bied gesproken zich in zijn graf zou omdraaien, als
hij de snode plannen van het college zou kennen. Spr.
zou thans ook een uitspraak willen citeren van wijlen
de heer Rengers. Daar de heer Leffertstra zich poëtisch
heeft uitgedrukt, toen hij de raad de entourage van het
Rengerspark schilderde, zou spr. thans hetzelfde willen
doen en de raad willen voorstellen een ogenblikje uit
deze drukke wereld te stappen om even kleuter te zijn
en aan de hand van Vadertje Tijd een paar minuten
te dartelen op de Speelweide der Historie. Hij zou,
anders en concreter gezegd, bij de raad even in herin
nering willen terugroepen de raadsvergadering van
25 October 1904. Op de agenda kwam toen als punt 7
voor: Aanleg openbaar wandelpark op terreinen aan
de Spanjaardslaan (terreinen, aan de gemeente ge
schonken door de heer en mevrouw Rengers, om daarop
een wandelpark te creëren). Spr. heeft de notulen van
deze raadsvergadering nagelezen en hij meent, dat hij
van wat hij daarin heeft gelezen het volgende niet aan
de raad mag onthouden. De heer Schoondermark
spreekt en laat verschillende stromingen aan het woord
komen. Diverse mensen hebben hun visie gegeven op
de aanleg van het park en de heer Schoondermark vat
die gezichtspunten in één keer samen. Dan blijkt, dat
sommigen een gehele parkaanleg willen maken op deze
terreinen, anderen willen voor de helft een park en
voor de andere helft een speelplaats voor de kinderen.
Het woord .speeltuin"' wordt zelfs genoemd en er
waren toch vroede vaderen in 1904, die van dit gehele
land een sportterrein wilden maken Voor dit laatste
was ook de heer Schoondermark geporteerd. De be
zwaren, die B. en W. hiertegen hadden, ontzenuwde
dit raadslid door te zeggen, dat de heer Rengers hem
persoonlijk had medegedeeld, zijn volle goedkeuring te
hechten aan het maken van een sportterrein op de ge
schonken percelen land. Wat de heer Schoondermark
hier zegt, wordt een ogenblik later herhaald in andere
vorm door een mijnheer Hijlkema, die weet, dat het
plan van de heer Schoondermark de volle sympathie
heeft van de schenkers. Het voorstel-Schoondermark
wordt later in behandeling genomen en verworpen met
11 tegen 9 stemmen, dus ook ..kile-kile" in de gemeen
teraad van toen
Spr. heeft hier alleen mee willen aantonen, dat men
erg voorzichtig moet zijn, om bepaalde uitspraken op
bepaalde manier te citeren. Hij meende daartegenover
goed te doen uitspraken, die in de raad van 1904 ge
klonken hebben, te herhalen.
De Voorzitter kan, zo zegt spr.. uit hetgeen hij,
namens zijn fractie, heeft gezegd, aannemen, dat deze
zich volkomen accoord kan verklaren met de zienswijze
van het college, zoals deze in het prae-advies wordt
weergegeven.
Mevr. HeijmeijerCroon veronderstelt, dat het er
hier toch vooral om gaat een speelterrein te hebben
voor kleuters, die in de volkrijke buurten tussen Dok
kumer Ee en Rengerspark wonen. Zij vraagt, of het
dan niet mogelijk is, om een ander terrein daarvoor
te vinden, bijv. de Ijsbaan. die in de zomer toch niet
gebruikt wordt voor sport. Men zou daar ook een grote
zandbak kunnen maken; spr. stelt zich voor, dat de
kleuters daar veel liever in spelen dan op het gras. Dit
terrein zou althans ook eens kunnen worden gebruikt
door andere kinderen dan die bloemetjes willen pluk
ken; het zou geheel en al als speelterrein kunnen dienen.
De heer Witteveen (weth.) heeft, na de uiteenzetting
van de heer Vellenga. hier eigenlijk weinig meer aan
toe te voegen. Als wethouder kan spr. zich volledig
achter diens woorden stellen.
De heer Leffertstra heeft heel weinig vertrouwen in
de proef. Men kan deze met vertrouwen, pessimistisch
of optimistisch gesteld afwachten, maar voor de heer
Leffertstra is ze geheel overbodig, want gedoemd te
mislukken; daar is hij zeker van. Spr. kan hierin niet
meegaan. Hij gelooft, dat het college in zijn voorstel
over het slagen der proef ook niet erg optimistisch is
geweest, maar het meent verplicht te zijn de proef te
nemen. Er mag niet bij voorbaat gezegd worden, dat
ze toch zal mislukken. Het moet geprobeerd en zodanig
geleid worden, dat de proef kan slagen. Spr. ziet niet
in. waarom hier schade aangericht zou worden. Het
gaat om kleine kleuters met kleine voetjes, die niet veel
gras kunnen vertrappen en ook verder geen schade
zullen aanrichten. Bovendien zit er een paedagogische
strekking in. Er wordt veel geklaagd over de verniel
zucht van de jeugd. Laten we dan, meent spr., beginnen
met de „kleine jeugd' en proberen deze waardering
en gevoel voor natuurschoon bij te brengen.
De heer Leffertstra zegt nu wel. dat er practisch
geen kinderen op het afgezette grasveld zijn geweest,
maar dat is niet waar. Hij gaat te veel op de medede
lingen van de tuinman-bewaker af.
Er is in deze geen sprake van een speelweide in de
ware zin van het woord. Dan zouden er ook zand
bakken, enz. moeten komen. Het initiatief is uit de raad
zelf gekomen en B. en W. hebben toegezegd om op de
door mevr. Vondeling gedane suggestie in te gaan en
bij wijze van proef de jonge moeders en verdere bege
leiders. die met hun kleuters tot 5 jaar in het park ko
men. de vrijheid te geven de grasperken te belopen.
Spr. kan niet inzien, waarom daartegen zo veel bezwaar
is. Wanneer men deze strekking had gevolgd en niet
was afgeaaan op suggesties van onbevoegden, zou het
adres stellig achterwege zijn gebleven. Dan had men
woorden kunnen vinden, die nu uit verontwaardiging
niet te vinden waren. Het is thans een onjuiste reactie
als gevolg van geen goede kennis van zaken.
Dit wilde spr. de heer Leffertstra antwoorden.
Mevr. Heijmeijer vraagt, of het mogelijk is voor de
kinderen uit de buurt tussen Rengerspark en Dokkumer
Ee een speelweide aan te leggen op een ander terrein
b.v. op dat van de IJsclub. Deze kinderen moeten ech
ter, evenals andere, ook de gelegenheid hebben met
hun geleiders naar het Rengerspark te komen. Mevr.
Heijmeijer zinspeelt blijkbaar op de gevolgen voor het
park, speciaal door de kinderen uit die buurt veroor
zaakt. Spr. wijst er echter op, dat die kinderen het ir
de allereerste plaats nodig hebben. Zij zeker behorer
de gelegenheid te krijgen daar te spelen, zij het natuur
lijk onder geleide.
Mevr. HeijmeijerCroon zegt. dat dit juist haar be
doeling was. Zij meent, dat het Rengerspark het mees
door deze kinderen bezocht zal worden. Spr. noemdt
juist de Ijsbaan, omdat deze dicht bij de straten tussei
Dokkumer Ee en Rengerspark ligt.
De wethouder zal het met haar eens zijn, dat op mee
plaatsen in de s'tad dergelijke grasvelden voor kleuter
beschikbaar zouden moeten zijn, want zij acht het nie
aannemelijk, dat bijv. kleuters uit Huizum in het Ren
gerspark of op de Ijsbaan zouden komen spelen.
De heer Leffertstra zou in het kort nog even wille
antwoorden op hetgeen de heer Vellenga naar vore
bracht. Hierin was voor spr. zeer weinig nieuws ge
legen. De heer Vellenga meent, dat een bepaald klei i
clubje in oppositie komt tegen de bedoelingen van F
en W. Spr. weet niet wat voor een klein clubje d<t
is; is het inderdaad een bepaald clubje, dan behoo t
spr. daar niet toe. Alles wat hij geschreven en gezegd
heeft, komt van hem zelf. Hij heeft ter zake geen con
tact met anderen gehad. Dat hij eenzelfde gedachtei -
gang heeft als de bedoelde mensen, komt misschien
i doordat hij evenveel van de natuur houdt. De he r
Vellenga moet hier echter de politiek niet min of meer
in het geding brengen. De politiek hoort in deze aa -
gelegenheid niet thuis. De heer Vellenga toch zegt :o
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 September 1949.
115
tussen neus en lippen, dat heel Leeuwarden, behalve
een bepaald clubje middenstanders het plan van
B. en W. goed gezind is en het zelfs toejuicht. Spr.
op zijn beurt zou willen vragen: heeft hij dan een soort
referendum gehouden? Dit betwijfelt spr. De heer Vel
lenga zoekt zijn kracht, om spr's betoog te ontzenuwen,
in en uitzoeken van de notulen van een raadsverga-
dering uit het jaar 1904. Spr. vraagt zich af, hoe de
heei Vellenga nu eigenlijk verband kan leggen tussen
een beoordeling van de toestand in 1904 en die van
de tuatie in 1949. In 1904 bestond het Rengerspark
noa niet het terrein was nauwelijks aan de gemeente
ge honken en in 1949 ziet het er uit, zoals spr. het
zojuist geschetst heeft. Als hij hier in 1904 gewoond
had zou het best mogelijk geweest zijn, dat spr., om
ad\ cs gevraagd, precies zo geredeneerd zou hebben
als de door de heer Vellenga genoemde raadsleden.
M daar gaat het nu niet om. (De heer Wiersma:
U -engt dat juist in het geding!) De toestand moet
gezien worden, zoals die nu is.
den spr. het gehad heeft over het mislukken van
de roef, heeft hij eigenlijk de woorden van de des-
ki gen (en daar was volgens de stukken weth. Wit
te n ook bij) geciteerd; deze deskundigen maakten
er ch zeer bezorgd over, of de proef wel zou slagen.
Nu verbaast het spr. dat de weth. van Openbare
W ken zeide en dit eigenlijk min of meer klakkeloos
na voren bracht dat het deel van het prae-advies.
dat pr. heeft aangehaald, toch eigenlijk onjuist was:
,,m i mag nu eenmaal niet op de woorden van de
tuir nan afgaan". Spr. heeft de tuinman niet genoemd
(S mmen: Zeker, met de naam er bij: Verhaar!) Hij
heer de tuinman slechts in de laatste regel van zijn
be og genoemd, maar heeft niet gezegd, dat hij van
de tinman had gehoord, dat de proef zou mislukken.
Sp heeft overigens bij het weergeven van het oordeel
va de tuinman niet gezegd, dat het ook zijn eigen
me ng was. Dat is een groot verschil. Spr. wil er
intr sen echter wel voor uitkomen, dat hij bij deze des-
kut; ige ook eens inlichtingen heeft gevraagd; daar kan
nie and bezwaar tegen hebben. Men kan niet iemand
vr en, die in het geheel geen gevoel voor schoonheid
hee' (dat is niet altijd even sterk ontwikkeld); men
moet iemand vragen, die er wel oog voor heeft; aan
het ordeel van zo iemand hecht spr. veel meer waarde.
De 'ïeer Vellenga kan wel zeggen, dat men natuurlijk,
ond nks alles, toch moet doorzetten om van het be
trekkelijke gazon een speelweide te maken, maar spr.
vindt dat, van zijn standpunt gezien, ten enenmale
onj st. De wethouder zegt, dat de proef afgewacht
moet worden en daar heeft spr. op zichzelf geen be-
zw r tegen. Men moet dan echter ten behoeve van
dezt proef geen touwen spannen, want dat is geen
we' elijkheid. Later zullen de kinderen niet op een be-
paa de plaats spelen; zij zullen in het gehele park op
het gras mogen lopen. Men moet dus een zodanige
pro nemen, dat deze met de toekomstige werkelijk-
hei overeenstemt. Overigens lijkt het spr. niet de juiste
tijd om een proef te nemen, want het gras wordt nu
nat Als volgend jaar de proef genomen wordt, moet
dit z.i. voor twee maanden gebeuren en voor het gehele
park. Blijkt na die tijd, dat niet de minste hinder is
ond rvonden (waar spr. sterk aan twijfelt), dan heeft
me ten minste ondervinding. Bakent men echter voor
één of twee weken slechts een stukje park af, dan zullen
de ensen denken: „eerst even zoet zijn, straks is de
proef afgelopen"
L'e heer Vellenga had eigenlijk niet de bedoeling
vanavond meer dan één keer het woord te vragen,
maar het schijnt, dat het praten over de speelweide
de ^edachten en woorden van spr.'s mederaadslid de
hee: Leffertstra ietwat dartel heeft gemaakt. Hij noemt
ten minste dingen in zijn betoog, die tot nog toe niet
'ér sprake zijn gekomen en legt spr. woorden in de
mond, die hij niet gezegd heeft. Hij begon met zijn ver
wondering er over te kennen te geven, dat spr. in de his
torie is gaan graven. Het teruggaan in de historie lijkt
spr. nogal logisch, omdat de raad op het ogenblik bezig
is met het behandelen van een prae-advies van het col
lege op een adres van mevr. JonkerSellmer e.a„
waarin o.m. gesproken wordt over een schenkingsakte
van het jaar 1903, m.a.w. de raad zal toch even in de
geschiedenis moeten teruggaan. Spr. heeft het tot 1904
gebracht, mevr. Jonker tot 1903. Hij is hier natuurlijk
even op ingegaan, omdat hij zich als raadslid in 1949
moet interesseren voor wat zijn voorgangers-vroede
vaderen daar destijds, toen men met de parkaanleg be
gon, over hebben gezegd en geschreven. Men kan im
mers altijd lering trekken uit de historie! Dat geldt, zo
meent spr., voor alle mensen en alle partijen, hetzij jong,
hetzij oud. Spr. heeft inderdaad het woord „clubje
genoemd en daarbij heeft hij misschien gedacht aan
een clubje met politieke achtergronden. Men zou hier
kunnen zeggen: wie de schoen past, trekke hem aan,
maar wanneer de heer Leffertstra het op prijs stelt, wil
spr. hem graag van dat clubje abstraheren en er kennis
van nemen, dat hij individueel heeft gehandeld. Mevr.
Vondeling zal zich ook niet bij een clubje gerekend
hebben, toen spr. het had over de „schrijvers van inge
zonden stukken". Zij heeft in deze rubriek een voor
treffelijk artikel geschreven, dat dezelfde geest ademt
als het prae-advies van B. en W.
Thans wil spr. even terugkomen op de verwarde
gedachtengang van de heer Leffertstra. Deze heeft ge
zegd, dat spr. het over een clubje had van midden
standers. Spr. gelooft, dat dit woord niet aan zijn mond
ontglipt is. Hij kan zich echter voorstellen, dat de heer
Leffertstra graag gehad zou willen hebben, dat spr. van
zijn kant enigszins agressief t.a.v. de middenstand was
geweest. Hij doet hem dat genoegen uiteraard niet. Hij
wil hem er op wijzen, dat in Nederland geen partij
bestaat, ook niet in de raad van Leeuwarden, die het
monopolie voor zich mag opeisen, dat zij het het best
met de middenstand voor heeft.
De heer Leffertstra heeft de tuinman er bij gehaald,
doch niet met betrekking tot de gedachten, die de tuin
man als vakman (wat hij natuurlijk is, spr. kent Ver
haar ook) omtrent speelweiden heeft. De heer Leffert
stra heeft hem alleen aangehaald, toen hij het over het
verstoren van de rust had. En dit was op dat ogenblik
niet ter zake.
Ook heeft spr. niet gesuggereerd deze proef coüte
que coüte door te voeren. Hij heeft gezegd, dat hij zich
in principe met deze proef kon verenigen; hij heeft er
juist op gewezen, dat deze zaak nog in het stadium van
het experiment verkeert.
Spr. c.s. hebben geconstateerd, dat ook de heer Lef
fertstra geen bezwaren koestert en dat deed hun ont
zaglijk veel genoegen.
Hij wil eindigen met een kleine variant op een Frans
spreekwoord: „De honden blaffen, de karavaan trekt
verder." Hij mag dit uiteraard niet letterlijk citeren
Maar hij hoopt, dat, als over 25 jaar een raadslid of
een andere burger van Leeuwarden nog eens de notulen
van deze raadsvergadering van 28 September 1949
raadpleegt en heel de materie rondom deze kwestie van
een proef met de speelweide beziet, tot deze conclusie
mag komen: „De opposanten schreven, de kleuters
speelden verder."
De heer Van der Veen heeft eerlijk gezegd de indruk,
dat het betoog van zijn fractiegenoot niet door iedereen
met volle instemming is ontvangen. Spr. kan zich dit
wel indenken, al vindt hij het jammer, dat de heer Vel
lenga in deze kwestie een protest van een bepaald clubje
heeft willen zien. Dat zit er niet in.
Spr. zou graag zien, dat B. en W. nog verder gaan;
alleen lijkt hem het Rengerspark niet de meest aange
wezen plaats.