146 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1949.
der deun tsjinoan lizze. De priis hat spr. ek net ge-
rêststeld. Dit terrein sil 70 a 80 tüzen goune mear freegje
as it terrein op Froskepölle.
Der is goed, better en bést. Spr. mient, dat dit plan
goed is; men sil miskien nei forrin fan tiid sizze: it is
tafallen. Mar spr. leaut fêst, dat, hwannear B. en W.
it fan alle kanten bisjen en alle faktoaren weage litte
soenen, hja fan bitinken wêze sille: miskien is it dochs
better, beide initiativen, dat fan 'e gemeente en dat fan
'e hear Tijssen, gear raene to litten. Hwat it argumint
oangiet, dat Froskepölle sa isolearre leit: it is fansels
hwat fierder buten de stêd, mar it liket spr. ta, dat dit
mei de tsjintwurdige middels fan forkear wol tafalt.
Men kin oars wol om it healür in boatsje farre litte
hin en werom. Dat weacht net swier yn in normale tiid.
Spr. docht in biröp op B. en W., it gefal noch ris
goed to bisjen. Yn elts gefal hopet hy, dat it goed
wurde sil.
De hear Santema gong it lyk as mear fan 'e oan-
wêzigen; it plan is him in bytsje hurd op it liif fallen,
Hy hat yn dizze koarte tiid net genöch ynformaesjes
ynwinne kinnen om him folslein op 'e hichte to stellen.
Spr. neamt allinnich mar it plan-Froskepölle. Dat is foar
him hielendal hwat nijs. Hy kin him foarstelle, dat fan
forskate kanten oantrune wurdt, de bihandeling fan
dizze saek to forskouwen; yn elts gefal, dat B. en W.
en rie har der op biriede sille.
Spr. sjocht it sa: in jachthaven yn in stêd. dêr't de
wettersport sterk libbet, is uteraerd in ynrjochting,
hwerfan men ünderstelle moat, dat dy net allinnich
brükt wurdt troch de ynwenners, mar ek en foaral
troch de toeristen, dy't dy stêd oandogge. Ljouwert
leit fier fan 'e greate wetters en marren; men moat,
geande yn 'e rjochting Warten, in hiel ein tusken de
griene wallen farre, foardat men yn it eigentlike sintrum
fan 'e wettersport is.
Spr. hat inkelde jierren yn Snits wenne en ken it
gebrük fan de jachthaven dêr. Snits hat de greatste
oerdutsen jachthaven fan Nederlan. Dat is in foarbyld,
dêr't men jin op biriede mei, foardat men in bislissing
nimt oangeande dit heechst bilangrike projekt. De jacht
haven yn Snits is ta stan kommen troch partikulier
initiatyf; it is dêr sa oanpakt, dat de exploitaesje ge
nöch opsmyt, om de saek rendabel to meitsjen. De wet-
halder hat sein, dat men net tinke moat oer rentabili
teit. Dat is yn syn algemienens miskien wol wier foar
sportfjilden, mar as spr. sjocht, dat men yn Snits mei
de jachthaven wol gunstige risseltaten krijt, freget er
him öf: moat men oer dizze saek noch net ris de eagen
gean litte? Omdat Ljouwert in hiel ein öf leit fan de
wetters, dêr't de wettersport bioefene wurdt, tinkt hy:
soene de binnen- en bütenlanske toeristen, dy't simmer-
deis soms yn Ljouwert de moaije grêften flankeare,
deselden wêze, dy't yn Snits komme? Dêr hat men in
koarte forbining mei de Snitser mar, sadat men jouns
wer yn 'e jachthaven komme kin. Ljouwert mist in
goede koarte tagongswei. Spr. sjocht bygefolg foar
Ljouwert yn in soarte fan rekréaesje-sintrum mei in
jachthaven annex théhüs net sa folie fortuten. Foardat
men dit miljoenenplan ütfiert, sil men jin óffreegje
moatte, oft it foar de takomst to forantwurdzjen is as
sadanich. Spr. kin dan ek mei it ütstel, dat de hear
Pols hjir dien hat, folslein meigean.
De heer Sijbrandij heeft met verwondering de wet
houder beluisterd, toen deze sprak over eventuele stop
zetting van het werk. Dit kan voor B. en W. niet de
overweging zijn om de D.U.W. en de Heidemaat
schappij het werk te laten uitvoeren zonder inschakeling
van een aannemer. De wethouder weet, dat dat on
mogelijk is. Spr. gelooft, dat de aannemers nog wel
ingeschakeld zullen moeten worden bij de uitvoering van
dit werk.
De heer Van der Veen kan het door de heer Santema
naar voren gebrachte grotendeels onderschrijven. Hij
heeft ook de andere sprekers aangehoord en van de
heer Dijkstra vernomen, dat dit niet zo maar een plan
is, maar een progressief plan, omdat het werk opgezet
wordt ter bestrijding van de werkloosheid. Spr. heeft
deze redenering niet helemaal begrepen. Hij en zijn
fractiegenoten zouden, omdat zij gevraagd hebben dit
voorstel nog even aan te houden om beter te worden
ingelicht, daarmee te kennen hebben gegeven deze pro
gressiviteit niet te kunnen volgen. Zij zouden daarbij
echter kunnen aanvoeren, dat B. en W., die toch de
werkloosheid al lang moeten hebben zien aankomen,
wel erg laat zijn met dit plan, terwijl het college toch
zeker progressief is.
Spr. begrijpt de heer Dijkstra ook niet, waar deze
wil. dat er werken worden uitgevoerd om werk te ver
schaffen, maar dat dan toch geen werkverschaffing mag
zijn.
Dit plan vormt inderdaad een mooi werkverschaf
fingsobject, voor dat deel kunnen spr. c.s. het waar
deren, maar zij kunnen het niet op prijs stellen, dat
ruim een millioen wordt besteed om een 100 man enige
tijd aan het werk te houden. Zij menen, dat ter bestrij
ding van de werkloosheid andere plannen met meer
succes kunnen worden aangesneden. Spr. bedoelt o.a.
het helpen bevorderen van de vestiging van industrie.
Hieraan had al gedurende enige tientallen jaren meer
aandacht moeten worden besteed.
Het thans voorgestelde plan is van een omvang, die
het noodzakelijk maakt er extra aandacht aan te beste
den. Stukken, die op Zaterdag ter inzage worden gelegd,
moeten de daarop volgende Woensdag door de raad
worden behandeld. Spr. meende, dat het reglement van
orde een langere termijn voorschrijft. Dat doet er echter
niet zo veel toe. Maar het doet er wel toe, dat juist de
belangrijkste voorstellen meestal het laatst komen en
dan is de tijd voor een goede bestudering absoluut te
kort. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen,
dat spr. niet op die stukken zit te wachten. Zodra ze
er zijn, moet hij zoeken naar een moment om ze in te
zien. Als er zulke belangrijke dingen aan de orde zijn,
mag er geen oordeel worden geveld, alvorens alles
volledig en nauwkeurig is bekeken. Na het antwoord
van de wethouder is spr.'s eerste indruk, dat hij nu nog
niets weet.
Dit plan is een millioenenplan, terwijl daarnaast nog
een plan is opgezet door particulieren, waarbij een
jachthaven en recreatiecentrum op de Froskepölle zijn
geprojecteerd. Spr. voelt wel wat voor deze plaats en
nog meer voor een, die nog dichter bij Grouw ligt.
Leeuwarden is typisch een thuishaven, dat is een haven
waar sporadisch toeristen en trekkers komen.
Een kampeerhuis zou aan het plan veel aantrekkelijks
geven. De bezwaren van wethouder Witteveen over de
afgelegen ligging kan spr. zich echter wel voorstellen
Het plan-Tijssen is destijds ingediend bij Ged. Staten.
Het had misschien bij de gemeente moeten terecht
komen, maar Ged. Staten hebben het blijkbaar al in
behandeling genomen en ter bestudering voorgelegd aan
de Recreatiecommissie, wier oordeel er over is ge
vraagd. Spr. meent hieruit te moeten afleiden, dat dit
plan in feite veel concreter is, dan uit de brief van de
heer Tijssen valt te lezen.
De raad moet beide plannen bekijken om een verant
woorde keuze te kunnen doen en deze kwestie is we
zo belangrijk, dat er desnoods een paar weken voor op
geofferd moeten worden. De raadsleden hebben geen
voldoende tijd gehad om zich een goed oordeel te
vormen.
Spr. heeft van de wethouder vernomen, dat het be
zwaar tegen het plan-Tijssen voortvloeit uit het feit
dat dit particulier is opgezet en commercieel zal wor
den uitgevoerd. Spr. kan het niet beoordelen, maar de
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1949.
147
heer Santema heeft gezegd, dat het particulier initiatief
in Sneek een zeer behoorlijke haven heeft kunnen ex-
j ploiteren, die er misschien niet zou zijn geweest zonder
dit initiatief. Het is wellicht mogelijk, dat zekere groe-
j pen in deze raad er anders over denken, maar het par-
ticuiier initiatief heeft de grote belangstelling van spr.
c.s. De gemeente heeft een aanvullende taak. Wanneer
er uit de burgerij een initiatief komt zoals dit, zou er
alle; voor zijn, wanneer er overigens geen bezwaren
tegen zijn, om, nu de gelegenheid er is, er van de kant
van de gemeente aandacht aan te schenken en stimu-
lere d op te treden.
Spr. weet niet hoe de initiatiefnemer een recreatie-
cen rum rendabel meent te kunnen maken, maar hij
rek nt stellig bij de commerciële opzet op subsidie van
off: iële instanties als provincie en gemeente. Dat dan
garinties gegeven moeten worden, spreekt vanzelf.
S >r. meent, dat de gemeente zo veel als mogelijk is
het particuliere initiatief moet steunen, om een vrucht-
ba samenwerking te krijgen tussen bestuur en ge-
mc ntenaren, waardoor de democratie meer tot haar
recht zal komen. Dit zou voor de raad een reden kun
ne zijn om aan dit plan bijzondere aandacht te wijden,
he ieen nu niet mogelijk is. Ook het plan van B. en W.
mo t aan alle kanten nauwkeurig worden bekeken om
na e gaan, of het de voorkeur verdient boven het plan-
Fi skepölle, Daarvoor is tijd nodig en spr. ondersteunt
da rom het verzoek van de heer Pols de beslissing uit
te stellen en wanneer dit niet zou kunnen, moet spr.
m; delen, niet voor het voorstel van B. en W. te kun
nen stemmen, hoewel hij toch heel graag meer sport-
v den en speelterreinen aan de jeugd zou willen geven.
9e heer Vellenga zegt, dat de raadsleden, die gevoel
voor humor bezitten, wel even zullen hebben geglim-
la ht om de felheid, waarmede door de heer V. d. Veen
hc woord „progressiviteit" is besprongen; de heer
V d. Veen zelf heeft ook de humor gevoeld; immers,
hi lacht op het ogenblik ook al. Spr. kan zich voor
st llen, dat een dergelijk woord hem misschien wat
kr :gel maakt; dat kan, wanneer een bepaalde groep
m nsen op een bepaald gebied een bepaalde achter
st nd heeft in te lopen.
Het komt spr. c.s. voor, dat met dit plan wel haast
ge naakt moet worden. Hier is gezegd: de raadsleden
zijn niet allen deskundig; zij zijn tot op zekere hoogte
le en. Zij zouden zich als zodanig niet een goed oor-
de :1 kunnen vormen. Spr. wil daar direct op laten vol
gen, dat de raad uit zijn midden commissies heeft be
noemd, o.a. één voor financiële aangelegenheden en
één voor openbare werken en deze commissies hebben
di hele geval gedurende uitvoerige besprekingen be-
ke :en en gerapporteerd, dat ze accoord kunnen gaan
met deze voorstellen. Nu behoeft de raad niet zonder
meer te accepteren wat de commissies hem voorleggen,
m ar het lijkt spr. wel van belang, op haar oordeel te
ku men afgaan.
vVaarom heeft dit plan haast? Wij zitten midden in
de winter en dat betekent, aldus spr., dat vele onzer
medeburgers op dit moment geen werk hebben. Hier nu
is gelegenheid deze mensen werk te verschaffen, wat
ec.iter niet impliceert, dat het „werkverschaffing" zal
moeten worden genoemd.
ïr schijnt een bepaald misverstand te zijn over het
woord „progressiviteit", maar er schijnt ook misver
stand te bestaan over het woord „werkverschaffing" of
onkunde hieromtrent. Dit laatste zou men echter van
eeu fractievoorzitter in de Leeuwarder gemeenteraad
niet mogen verwachten,
n afwachting van het aantrekken van industrieën, zal
men niet met de armen over elkaar mogen gaan zitten.
Spr. gelooft, dat men het college dankbaar moet zijn,
da het komt met dit plan, dat gelegenheid geeft iets in
de en te kunnen doen. Het plan-Tijssen heeft een be
denkelijke kant, waarop spr. echter niet nader wil in
gaan. De raad moet met zijn benen op de grond blijven
staan en op het ogenblik niet ingaan op een plan als
dat van Froskepölle. Misschien zou het na verloop van
vele jaren wel eens verwezenlijkt kunnen worden. Men
moet spr. herhaalt het dankbaar zijn, dat de ge
legenheid wordt geboden dit jachthavenplan uit te
voeren. Het particulier initiatief heeft tot nog toe niets
in dezen gedaan en dat is op meer gebieden het geval
geweest. Daar kan men niet altijd op wachten. Zo kan
een overheid zich genoodzaakt zien een bepaalde werk
gelegenheid zelf aan te pakken. Daarom gelooft spr.,
dat niet moet worden toegegeven aan het verlangen
van sommigen om het plan uit te stellen, maar dat het
vanavond nog moet worden aangenomen, opdat zo vlug
mogelijk, naar te hopen is, binnen één of twee maanden,
met de uitvoering van het werk zal kunnen worden
begonnen.
De heer Zittema meent, dat de discussie in een be
paalde sfeer komt, die hij eigenlijk niet kan waarderen.
Als een politieke sfeer ontstaat, dan wordt het zakelijke
element uit het oog verloren.
Wat de kwestie van de progressiviteit betreft, men
neme deze, zoals men ze nemen wil. Spr. voor zich is
er altijd nog trots op, dat hij niet tot die mensen be
hoort, die het in de progressiviteit van het verteren van
het gemeenschappelijke geld ontzaglijk ver hebben ge
bracht. (De heer Vellenga: Militair Gezag!)
Spr. wil echter graag terugkeren tot het zakelijke
element. Hij meent, dat het punt, waarmee hij is begon
nen, n.l. de concrete vraag naar de verhouding tussen
provincie en gemeente in verband met het plan-Tijssen.
niet is afgehandeld.
Spr. voelt ontzaglijk veel voor de redenering van de
heren Pols en V. d. Veen. Als het inderdaad zo is, dat
hier initiatiefnemers zijn uit de burgerij van Leeuwar
den, dan verdient het alle aanbeveling, dat dit van
overheidszijde wordt aangemoedigd. Hij heeft in het
begin reeds gezegd, dat het plan-Tijssen zijn volle sym
pathie had, ware het niet, dat op de achtergrond stond,
dat men bijkans vanaf de eerste te graven geul finan
cieel terecht moet komen bij gemeente en provincie. Dat
is een van de schaduwzijden; dit zegt spr. ook aan
het adres van de heren Pols en V. d. Veen. Als de
zaak zo staat, dat de raad zich thans geen oordeel kan
vormen over dit plan, dan moeten B. en W„ als het
verlangen daartoe uit de raad komt, hem enkele dagen
uitstel geven. Want als aan deze zaak al direct na de
oorlog is gewerkt, dan heeft het college daarvoor 4 of
5 jaar gehad en om dan van de leden van de raad te
vergen, dat zij in 2 dagen moeten beslissen, is wel een
zware eis.
Gezien deze situatie, zou spr. persoonlijk het verzoek
om uitstel en dat is ook volgens het verlangen van
zijn fractie willen ondersteunen.
De heer Witteveen (weth.) zal eerst de heer W. C.
Dijkstra antwoorden, waarna hij de andere woordvoer
ders misschien en bloc antwoord kan geven, daar het
uiteindelijk om hetzelfde vraagstuk gaat. De opmerkin
gen van de heer Sijbrandij kan hij hieronder niet ru
briceren, zodat hij deze tenslotte apart zal antwoorden.
De heer Dijkstra is nog even ingegaan op wat reeds
eerder was aangeroerd, n.l. de eventuele hinder van de
Reiniging. Men zal spr. heeft zich in dezen voor
zichtig uitgedrukt, maar de zaak ligt werkelijk zo bij een
bepaalde windrichting vooral in de jachthaven (op de
sportterreinen vrijwel niet, omdat die anders liggen
t.o.v. het Reinigingscomplex) inderdaad bij tijd en wijle
enige hinder van de Reiniging kunnen ondervinden,
hoewel men er daar vrij ver van verwijderd is. Er is
echter niet aan te ontkomen. Toch gelooft spr. niet,
dat die hinder van dusdanige aard zal zijn, dat daar
door het geheel minder aantrekkelijk zou worden.