TP
148 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1949,
Voorts heeft de heer Dijkstra een positieve toezeg
ging i.z. de D.U.W.-arbeiders gevraagd. Enerzijds zegt
hij, dat hem geen klachten ter ore zijn gekomen, ander
zijds is hij schijnbaar toch niet geheel gerust. Spr. heeft
geen reden om ongerust te zijn. Hier is de laatste jaren
nogal eens werk in D.U.W.-verband uitgevoerd en
spr. heeft geen enkele klacht gehoord. Wat de loon
regeling betreft, kan spr. niets toezeggen, omdat niet
de gemeente, maar het Rijk deze vaststelt. Dat de lonen
vrijwel op hetzelfde peil staan als die in het particuliere
bedrijf, heeft spr. reeds gezegd. En al zou er sprake
zijn van een klein nadelig verschil, dan nog zou de
gemeente niet bij machte zijn de lonen op hoger peil te
brengen, daar dit alleen van hogere instanties kan uit
gaan. Wel kan spr. toezeggen, dat B. en W. voor een
goede sfeer en voor de behartiging van de belangen der
arbeiders op de bres zullen staan. Meer kan hij niet
zeggen en hij hoopt, dat dit voldoende zal zijn.
Dan heeft de heer Pols en nog een ander raadslid,
maar spr. noemt speciaal de heer Pols het nog ge
had over behandeling van dit plan in de Provinciale
Recreatiecommissie. Spr. kan de mening van de heer i
Pols niet delen. Iedere particulier kan wel een bepaald
plan indienen bij deze Recreatiecommissie, die dat gaat
behandelen, zonder dat de gemeente er iets van af
weet. Deze commissie is niet competent om te beoor
delen, welk gebied voor Leeuwarden aangewezen moet
worden als recreatiegebied. Uiteindelijk behoort dat
tot de competentie van de gemeenteraad van Leeuwar
den.
B. en W. hebben nooit iets van de heer Tijssen ge
hoord; slechts kregen zij enige weken geleden hier
mede beantwoordt spr. ook de opmerkingen van de heer
Zittema van het provinciaal bestuur dit schrijven van
de heer Tijssen door. Ged. Staten vragen B. en W.
hoe zij er tegenover staan. Wat de haven betreft, heeft
spr. al zeer duidelijk naar voren gebracht, dat B. en W.
zich niet hebben gebaseerd op de eigen visie als college,
dat in bepaalde mate ook ondeskundig is, maar op in
lichtingen, in ruime mate verstrekt door deskundige
verenigingen en personen. Het spreekt welhaast vanzelf
dit zou spr. o.a. tot de heer A. Witteveen, die nog
eens weer gezegd heeft, dat B. en W. de zaak van
twee kanten moeten bekijken, willen zeggen dat
B. en W. vóór ze met een plan van zo grote omvang
als het onderhavige komen, het toch zeker van alle
kanten bekijken. Het plan van de heer Tijssen hebben
zij niet kunnen bezien, want er bestaat ten enenmale
geen concreet plan, behoudens een, krabbeltje, dat door
een leek is getekend, waarop kampeerhuis, kampeer
terrein e.d. zijn aangegeven, alsmede de omvang van
het eiland, en dan staat er ook nog een lijntje, dat aan
geeft wat als jachthaven is bedoeld. Men wil een en
ander natuurlijk op commerciële leest schoeien en op
zichzelf zou spr.daar ook geen bezwaar tegen hebben,
maar B. en W. kunnen dergelijke plannen niet beoor
delen.
Als de raad de plannen tegen elkaar zou willen af
wegen, zou hij een jaar of langer moeten wachten.
Er is i.z. Froskepölle thans slechts een initiatief geno
men en er is geïnformeerd bij de provincie, hoe zij tegen
over een dergelijk plan stond. Daaruit blijkt, dat men
hier eigenlijk niet op goed spoor is en zelf niet weet,
hoe men de zaak moet aanpakken. Spr. heeft wel respect
voor particulier initiatief, maar dan moet men met gave
initiatieven komen. Dit plan is als zodanig niet te ver
wezenlijken, reden te meer, waarom B. en W. het niet
behoeven te bekijken. Van B. en W. zou zeker niet een
voorstel te verwachten zijn, van gemeentewege een
jachthaven op Froskepólle te doen maken, om redenen,
die spr. zo juist al duidelijk uiteengezet heeft. Het gaat
er niet alleen om een jachthaven aan te leggen, maar
ook en vooral om deze op de goede plaats te krijgen,
zodat de stad er tevens van kan profiteren. Men be
hoeft geen sportkenner te zijn, om te weten, dat de grote
massa watersportmensen het zeer lastig zou vinden, dat
zij altijd het kanaal zouden moeten passeren, om Froske
pólle te bereiken. De heer A. Witteveen heeft wel ge
zegd. dat men een bootje kan inzetten, maar dan mag
er wel continu een veerdienst komen met een 3-voudige
bezetting. Dit zou nodig zijn (de zeilers komen bij nacht
en ontij binnen), tenzij men een hotel ging bouwen.
Zoals de verhoudingen nu evenwel zijn, is Froskepölle,
ofschoon B. en W. er wel aan hebben gedacht, t.o.v.
de stad ten enenmale niet de juiste plaats voor een
jachthaven. Een toekomstige recreatiemogelijkheid op
dit eiland heeft de aandacht van het college. De af
stand van Froskepölle naar de van gemeentewege ge
projecteerde jachthaven is betrekkelijk klein. Varende
is men er zo.
De heer Pols meent althans zo heeft spr. het be
grepen dat de reden waarom B. en W. haast met
hun jachthavenplan hebben gemaakt, is, dat zij con
currentie vreesden. Het is echter waarschijnlijk zo, dat
de heer Tijssen, nadat in de pers het plan van B. en W
was verschenen, een brief aan de raad en aan de voor
zitters der gemeenteraadsfracties heeft gestuurd; deze
is niet eerder binnengekomen dan gisteravond. Meer
weten B. en W. niet van dit gehele geval. Zij hebben
ook verder geen contact met de provincie of met de
heer Tijssen gehad. Dit blijkt ook uit de brief van de
heer Tijssen. waarin deze zegt, geen antwoord van de
provincie te hebben ontvangen.
Men kan nu wel het plan van B. en W. uitstellen
maar waar blijft men dan? Er kan over 5 of 6 weker
wel weer een particulier met een plan komen. Maar dan
moet ook aangetoond worden, dat de uitvoering ervar
tot de mogelijkheden behoort. Van de financiële opzet
bijv. van het plan-Tijssen is niets bekend. Er blijkt ver
der ook niets uit stukken en tekeningen. Als men op
zulke plannen moet ingaan, komt men nooit klaar.
Spr. meent hiermee alle algemene vragen te hebber
beantwoord.
De heer Sijbrandij heeft gezegd, dat stopzetting var
het D.U.W.-werk onmogelijk is. Spr. heeft echter ooi
reeds gezegd, niet te verwachten, dat zelfs in het voor
jaar de werkverruiming zodanig zal zijn, dat dit D. U
W.-werk stopgezet kan worden; wel zal er een ver
slapping in het tempo komen en een aanmerkelijk
verslapping acht spr. zelfs niet uitgesloten. Een alge
hele stopzetting zou echter niet practisch en niet voor
delig zijn. Intussen hoopt spr. - hoewel hij het nie
denkt dat de werkverruiming inderdaad die omvan
zal aannemen, dat B. en W. stopzetting moeten over
wegen.
Spr. kan de mening van de heer Sijbrandij, wat d
inschakeling van aannemers betreft, niet delen. B.en V
hebben daaromtrent ook inlichtingen ingewonnen fc
de bevoegde instanties en het is zo, dat aanleg va
sportterreinen inderdaad in D.U.W.-verband mag gr
schieden. De jachthaven wordt eigenlijk niet in D.l
W.-verband tot stand gebracht. Slechts de grond, di:
nodig is voor de sportterreinen, wordt in D.U.W
verband uitgegraven en door dit uitgraven ontstaat dz
jachthaven. Spr. persoonlijk, afgaande op mededelinge
van de betrekkelijke officiële instanties, verwacht ii
dezen geen moeilijkheden. Als ten slotte wel tot inscha
keling van aannemers moet worden overgegaan, besta t
daartoe altijd nog gelegenheid.
Spr. herhaalt, in antwoord op de klacht van de heer
V. d. Veen over te weinig inlichtingen i.z. het plai -
Tijssen, dat B. en W. er ook niets meer van weten dan
de raad. Verder zeide de heer V. d. Veen niet veel g^ -
legenheid te hebben gehad om de stukken in te zie
Spr. meent, dat dit waarschijnlijk meer aan de heer
V. d. Veen zelf ligt dan aan B. en W. Voorts heeft d t
raadslid het gehad over het belang van particulier initi.
tief; ook B. en W. juichen dit toe. doch voor zover
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1949.
149
I de gemeenschap er belang bij kan hebben. Zij hebben
echter in het onderhavige initiatief niet een realiseerbaar
plan kunnen zien.
De Voorzitter zou, nu de zaak zo uitvoerig in twee
instanties is besproken, willen voorstellen de beraad
slagingen te sluiten.
De raad kan daarmee accoord gaan.
De heren Pols en V. d. Veen vragen stemming.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
25 tegen 6 stemmen (die van de heren Pols, A. Witte
veen Zittema, Leffertstra, Santema en V. d.Veen).
Punt 16 (bijl. no. 220).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Pui t 17 (bijl. no. 218).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het prae-advies
var B. en W.
an de orde is thans het rapport van de commissie
ad ioc i.z. het aan het Gymnasium gerezen conflict.
levr. Heijmeijer—Croon verlaat de vergadering.
)e heer W. C. Dijkstra vraagt over deze zaak het
w; ord, maar kan volstaan met het afleggen van een heel
ko te verklaring namens de fractie van de P.v.d.A.
den mag zich, zo gelooft spr., gelukkig prijzen, dat
he gymnasium-conflict ten onderzoek in handen is ge
le d van een raadscommissie. Zij heeft kans gezien de
aangelegenheid te houden in de rustige en objectieve
sfeer, waarin het naar de mening van spr.'s fractie
thuis hoort. De waardige toon, waarin dit rapport is
ge ;teld, heeft spr. c.s. zeer getroffen en zij hebben wel
he ïoefte, de samenstellers deswege te complimenteren.
Sp voegt daaraan de mededeling toe, dat hij c.s. de
conclusies van de commissie kunnen onderschrijven en
be eid zijn, dit rapport ongewijzigd te aanvaarden.
De heer Leffertstra wil in de eerste plaats een woord
van dank en hulde richten tot de commissie ad hoe,
di dit rapport heeft samengesteld. Niet alleen heeft de
commissie blijk gegeven van een scherp juridisch inzicht,
m ar ook trof het spr. herhaaldelijk, dat zij ter dege
heeft rekening gehouden met de psychologische factor,
di toch immers bij beide partijen door en onder be
paalde omstandigheden een rol speelt.
Hoewel het rapport betrekkelijk beknopt is, worden
de lezer toch ontstaan en verloop van het geschil zeer
di idelijk voorgelegd en het doet heel prettig aan, dat
de commissie nooit de objectiviteit uit het oog verliest;
d; wekt groot vertrouwen. Nimmer wordt de hoffe-
lij :heid tegenover beide partijen uit het oog verloren
en als de commissie zich nu en dan wel eens genood
zaakt ziet de vinger op een wonde te leggen, dan is
di t zeker niet om pijn te doen, doch om betrokkene
er op te wijzen, dat infectie reeds was ontstaan.
Het komt spr. voor, dat de commissie het gehele werk
reeds voor de raadsleden heeft gedaan en hij zal dan
ook niet in herhaling vallen. Alleen dit wenst hij op
te merken: Nu de raad precies weet, hoe het geschil
tussen partijen is ontstaan en gegroeid, weet hij ook,
dat de publieke meningen en uitingen, die in ruime mate
ziin opgedist, in vele opzichten onjuist en overdreven
zijn. Hier geldt nog steeds de waarschuwing: .eerst
waarnemen, dan denken, daarna spreken!"
De angst van de ouders van leerlingen, hoewel be
grijpelijk, is gelukkig voorbarig; men mag zich na lezing
van het rapport verheugen in het feit, dat de belangen
van het onderwijs en de leerlingen zowel het leraren
corps als het college van curatoren na aan het hart
liggen. Ook al zijn er beleidsfouten begaan, ook al zijn
woorden gewisseld en opmerkingen gemaakt, die bij
nader inzien zijn of zullen worden betreurd, toch heeft
spr. de indruk, dat beide partijen er gaarne naar willen
streven de goede verhoudingen terug te vinden. Spr.
meent, dat de raad zich met het voorstel der commissie
moet verenigen en moet hopen, dat beide partijen door
het lezen van het rapport een geheel ander beeld van
het voorgevallene ontdekken en dit in een geheel ander
licht zullen zien, waardoor het hun gemakkelijker wordt
gemaakt voort te gaan met hun pogingen om tot over
eenstemming te komen. Slagen zij hierin, dan hebben
beide partijen een zelfoverwinning behaald, waarover
zeer velen zich zullen verheugen, een overwinning, die
het gymnasium en de leerlingen zeer ten goede zal
komen en een grote bevrediging bij beide partijen zal
doen ontstaan. Daarmede is dan tevens een sfeer ont
staan, die het beraadslagen over een wijziging van de
bestaande verordening beduidend kan bevorderen.
De heer Wiersma kan, nu hem twee sprekers zijn
voorafgegaan, die beiden hun waardering voor de wijze,
waarop dit rapport is samengesteld, hebben uitgespro
ken, namens zijn fractie slechts zeggen, dat zij zich van
harte bij die waarderende woorden aansluit en zich
achter het rapport schaart. Dat wil niet zeggen, dat zij
niet enkele aanmerkingen heeft en er voor haar niet
enkele vragen zijn opengebleven. Wat de oorzaak van
het conflict betreft, dit ligt h.i. vooral hierin, dat de
curatoren niet met de leraren, doch slechts met de rec
tor vergaderen. Daardoor is er geen volledig wederzijds
contact en begrip. Dit is, naar zij meent, de kernfout
De rector gaat van de leraren naar de curatoren en
omgekeerd. Zelfs bij de poging zuiver objectief te zijn,
kan het toch licht voorkomen, dat alleen daardoor reeds
een niet volledig begrijpen van eikaars standpunt ont
staat.
In conclusie 20 maakt de commissie melding van het
feit, dat curatoren aan de rector verwijten, dat hij aan
de leraren het standpunt van curatoren in een tenden
tieuze vorm zou hebben overgebracht. De commissie
spreekt ter zake geen oordeel uit. Spr. leest alleen deze
zinsnede: ,,De commissie heeft wel de indruk gekregen,
dat de rector in de leraarsvergadering niet een geheel
objectieve weergave heeft gegeven van hetgeen be
sproken is in de vergadering van curatoren en rector."
Dat wijst er toch op, zo meent spr., dat het inderdaad
fout is, dat leraren en curatoren apart vergaderen en
dat daartussen de rector zich beweegt.
Blijkbaar heeft de commissie zich niet beziggehouden
met de vraag, of het niet een zeer dringende eis is, dat
bij de bevordering van leerlingen de curatoren de ver
gadering van de leraren meemaken en dat alleen de
curatoren, die aan deze vergadering hebben deelgeno
men, mede beslissen. Als curatoren niet aan deze ver
gadering deelnemen, zijn zij onvoldoende op de hoogte
en het gevaar dreigt ook, dat hun vergadering min of
meer ontaardt in een onderonsje.
In conclusie 5b laat men curatoren zeggen, dat een
leerling, die tot de 5e klasse is bevorderd, zekerheid
moet hebben, dat hij er komt. Volgens spr.'s mening is
dit standpunt om verschillende redenen aanvechtbaar.
Het kan toch altijd voorkomen z.i. wijst de practijk
dat uit dat een leerling later „uit de hand valt".
Er zijn leerlingen, die in de lagere klassen hun best
doen, maar later, als het op meer begrip aankomt,
teleurstellen, hoe pijnlijk dat overigens ook moge zijn
voor de betrokken leerling niet alleen, maar ook voor
de ouders. Omgekeerd komt het voor, dat leerlingen,
die aanvankelijk veel zorg geven, later wel meevallen.
De ene leerling bezit op jonge leeftijd de nodige wils
kracht en het vermogen om door te zetten, bij een an
dere komt dit later tot ontwikkeling. Eist men een te
scherpe selectie, zodat men in klasse 5 geen risico meer
loopt, dan is dat weer onbillijk tegenover de laatste
groep, die spr. noemde.