24 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
bespreking is door de P.v.d.A. afstand gedaan van
de derde zetel. Hoewel dat naar zijn mening, gezien
het feit, dat de uitslag der verkiezingen in die richting
duidde, het juiste standpunt was, kan hij zich toch
heel goed voorstellen, dat het een zelfoverwinning is
een vooruitgeschoven positie prijs te geven. Men heeft
het toch gedaan en daar heeft spr. zijn dank over uit
gesproken. Het spijt hem, dat het overleg is vastgelopen
en dat men niet is kunnen slagen met de aanvanke
lijke opzet.
De heer Van der Veen heeft gezegd, dat hem geen
gelegenheid hiervoor is gegeven. Dat is absoluut on
juist. Spr. zou dit nader kunnen illustreren met een
hele reeks van feiten. Het is echter misschien beter
voor de fractie van de V.V.D., dat deze niet in het
openbaar ter sprake komen.
De heer Leffertstra zegt, dat hij c.s. de partij zijn
waar het om gaat. Als spr. de raadsleden hier hoort
redeneren, doet hem dit even denken aan mensen, die
bij de lijkbaar staan van de persoon, die ze vermoord
hebben. De heren gaan er over kibbelen wie „het ge
daan heeft". Het is eigenlijk zo: De P.v.d.A. is eerst
zo fair geweest om politiek fatsoen te tonen; zij heeft
toen verkondigd, een wethouderszetel te willen afstaan
aan de V.V.D. (De heer W. C. Dijkstra: Dat was in
ernst gezegd). Zij is echter van haar standpunt af
geweken en redeneerde toen aldus (men zou het
euphemistisch kunnen noemen): Wij willen die per
soon in het college, die ons aanstaat. Dan is er, zo
meent spr., niet meer sprake van politiek fatsoen, maar
van een zekere opdringerigheid van een bepaalde partij.
Men zal het toch met hem eens zijn, dat, wanneer een
partij iemand van zijn fractiegenoten naar voren brengt,
dit een persoon is, die het vertrouwen heeft van de
kiezers en van de partij en dan is het vanzelfsprekend,
dat het verder aan de fractie overgelaten wordt, welke
persoon dat zal zijn. De P.v.d.A. zegt: Op het laatste
moment (terwijl de C.H. en de R.K. nog in de mening
verkeerden, dat de eerstgenoemde candidaat zou wor
den verkozen) heeft de V.V.D. een verklaring af
gelegd, waarbij een andere candidaat werd genoemd.
De P.v.d.A. heeft gedacht en spr. meent, dat zij hier
heel handig heeft gemanoeuvreerd: Het is niet meer de
heer V. d. Veen, het is de heer Pols geworden; er is
een gaatje en wij kunnen daar tussendoor zeilen. (De
heer Wiersma: De V.V.D. heeft dat gaatje gemaakt!)
De heer Zittema vraagt het woord; hij heeft zojuist
slechts twee minuten gesproken.
De Voorzitter kan hem dit niet verlenen; hij gelooft,
dat men verstandig zal doen met naar de begroting
terug te keren; alle partijen hebben nu een verklaring
kunnen afleggen.
Volgno. 212 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 228. Reclamef 2.500,
De heer Pols meent, dat dit een onderwerp is, dat
eigenlijk in ander verband hedenmorgen en ook van
middag ter sprake is geweest en wel bij het gesprek
over de industrialisatie. Spr. heeft over dit punt in de
sectievergadering enkele inlichtingen gevraagd en nu
zeggen B. en W. in de Mem. v. A. er iets over, maar
hij moet zeggen, dat het voor hem weinig helder en
bevredigend is. In de Mem. v. Toel. zeggen B. en W.,
dat het de bedoeling is met die 2500,- meer bekend
heid te geven aan de industrievestiging in deze ge
meente. Hierbij zit men midden in het probleem van de
industrialisatie, dat op het ogenblik in het gehele land
bestaat en overal belangstelling heeft. Eén ding staat
vast, n.l. dat er in Nederland meer industrie zal moeten
komen en dat de landelijke overheid alles in het werk
stelt dit te bevorderen. Het gaat er voor spr. c.s. in de
eerste plaats om, dat Leeuwarden hier een deel van
krijgt. Er ontwikkelt zich in de laatste tijd in land en
provincie een strijd om een aandeel te krijgen in de
industrievestiging. Men kan hier nu verschillend over
denken, maar hoe het zij, men kan op de korte of op
de lange baan werken, er moet iets gedaan worden.
Verkeert Leeuwarden in de omstandigheid, dat het
industrie kan ontvangen? Is er plaats voor? Door B. en
W. is medegedeeld, dat zij druk bezig zijn met grond-
ruiling met de provincie. Het overleg is gaande en in
de naaste toekomst zal de grondverkaveling worden uit
gevoerd. Spr. zou met klem op spoed willen aandringen
In andere plaatsen, speciaal in Friesland, zit men ook
niet stil. De tijd is blijkbaar voorbij, dat de industriëlen
wel bij de gemeente aankloppen, zij moeten worden
aangetrokken en daarvoor is een intensieve en goed-
geleide propaganda nodig en die kan Leeuwarden ma
ken, want als hoofdplaats der provincie heeft het iets
te bieden: Het krijgt een aansluiting op het groot-
scheepsvaarwater, ligt aan spoor- en verkeerswegen en
heeft een bevolking, die bij de bestaande industrieën
een goede naam heeft. Het is nodig dit alles te pro
pageren. Men mag over propaganda denken wat men
wil, in deze tijd is ze nu eenmaal nodig. In andere ge
meenten doet men het ook.
De Burgemeester van Amsterdam reist de hele wereld
af om goodwill te kweken voor zijn stad. Spr. kent de
reislust van onze burgemeester niet; hij gaf slechts een
voorbeeld.
De stad Rotterdam heeft haar havenraad en de bur
gemeester houdt op Oudejaarsdag een rede over de
gang van zaken in de stad. Ook bij de pers wordt deze
rede met belangstelling tegemoet gezien. Het is traditie
geworden en zo is het propaganda van de juiste soort
propaganda zowel naar buiten als naar binnen en uiter
mate belangwekkend. Men maakt zo de inwoners be
kend met de problemen, waar het stadsbestuur mee zit
Het is goed, dat de bevolking meer bij het bestuur word:
betrokken.
Bij industrievestiging dienen er ook arbeiderswo
ningen te worden gebouwd. Het is al met al een uiter
mate interessant onderwerp, waaraan alle partijen nt
eens samen kunnen werken, zonder af te dalen naai
politieke schermutselingen. Het gaat om grote belangen
voor onze stad, waar ieder bij betrokken is. Het doe
is werkgelegenheid te scheppen voor het overschot var
arbeidskrachten, dat er dreigt te komen en waartegen
zowel land, provincie als stad de strijd moeten opnemen
Het komt de laatste tijd voor, dat industrie uit Leeu
warden verdwijnt. Het is gelukkig niet veel, maar he
gebeurt toch. Men gaat zich dan in een andere plaat
vestigen. Wat is hiervan nu eigenlijk de oorzaak? E
moet aan deze dingen aandacht worden besteed. Het i
in de eerste plaats noodzakelijk, dat Leeuwarden houd
wat het heeft. Iedere industrie moet als een klant wor
den beschouwd en iedere goede zaak doet haar best on:
elke klant tevreden te stellen, zelfs een lastige klant.
Het is van belang, dat er meer contact is tussen over
heid en bedrijfsleven. Is het niet mogelijk, dat er een
commissie wordt gevormd uit raadsleden en vertegen
woordigers van de industrie in Leeuwarden? Over het
algemeen is het zo, dat de raad niet precies weet, welkt
industrieën er al zijn. Spr. kan uit ervaring zeggen, da
een onderzoek hiernaar de moeite waard is. Nu zeggen
B. en W., dat er geregeld contact is met het E.T.I.F
Dat is belangrijk en noodzakelijk, maar is het wel vo!
doende? Spr. gelooft het niet. Het E.T.I.F. is-een zuive
Friese instelling, die niet in het bijzonder voor de be
langen van Leeuwarden opkomt.
Spr. acht deze post „Reclame", die door het dagelijk
bestuur der gemeente is opgenomen, zeer belangrijk,
want met deze zaken gaat de „cost voor de baet" ui
Hij gelooft alleen, dat hij met B. en W. verschilt van
mening over de manier, waarop deze post moet worden
gerealiseerd. Wel meent hij, dat allen doordrongen zij
van de noodzaak en de belangrijkheid van deze materie
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
25
Er is in Friesland een industrieschap gekomen. Leeu
warden is er niet bij. Of er bij gezegd moet worden:
helaas, of niet, het is een feit. Spr. zou willen, dat het
college tracht vertegenwoordigers uit het gemeente
bestuur en het bedrijfsleven en zij, die er belang in stel
len, samen te brengen om gezamenlijk plannen te be
ramen, want spr. gelooft, dat daaraan voor industrie
vestiging inderdaad vastgeknoopt moet worden. Het is
niet zo spr. heeft tot zijn genoegen van verschillende
kanten ook die mening beluisterd dat alle industrieën
hier naar toe gesleept kunnen worden. Men moet hier
passende industrie hebben, kleine industrieën, die mo
gelijkheden bieden om in de toekomst verder uit te
groeien. Het is van groot belang, welke industrieën men
hierheen trekt. Spr. zou willen voorstellen een zekere
instantie te scheppen; men mag het een initiatiefcomité
noemen of een industrieraad, het doet er weinig toe.
Deze instantie zal het college na gedegen studie plan
nen dienen voor te leggen om bepaalde industrieën te
trekken. Spr. is van mening, dat de tijd er uitermate
rijp voor is. Hij dringt bij B. en W. op de bedoelde
samenwerking aan. Spr. zou er voor gevoelen, het be
schikbare bedrag te verhogen, opdat men straks in
staat zal zijn, de zaak behoorlijk aan te pakken. Mis
schien dat men dan in de toekomst zal zeggen: er werd
in Leeuwarden iets groots verricht!
De heer Zittema zegt, dat de heer Pols de kwestie
van een commissie, als door hem bedoeld, er en passant
bijgehaald heeft.
Spr. zou, als de Voorzitter het tolereert, er de aan
dacht op willen vestigen, dat hier een goede en juiste
binding moet zijn tussen het dagelijks bestuur en de
raad en een bepaalde commissie uit de stad. Van een
andere plaats, waar hij ook in de raad zat, weet spr.,
dat daar uit een dergelijke samenwerking inderdaad
zeer vruchtbare initiatieven geboren zijn. Het komt hem
voor, dat dit ook in Leeuwarden kan. Spr. zou de ge
dachte van de heer Pols willen stimuleren.
De Voorzitter zegt, dat de opmerkingen, die bij deze
post zijn gemaakt, eigenlijk te ver daar buiten om gaan.
Hij heeft de heer Pols laten uitspreken met de gedachte:
Goed, als al datgene wat de dames en heren op het hart
hebben over industrie dan maar bij deze post uitgestort
is. Spr. zou willen voorstellen, als men nog iets over dit
punt in het algemeen te zeggen heeft, dit thans te doen,
maar zich bij de volgende punten te beperken.
De heer W. C. Dijkstra zou even willen teruggrijpen
op 'wat vanmorgen omtrent deze zaak is gezegd? Toen
de weth. van Openb. W erken over deze kwestie heeft
gesproken, heeft hij o.a. gepoogd de raad duidelijk te
maken wat B. en W. t.a.v. de industrie tot dusverre
hebben gedaan en wat van het college mag worden
verwacht.
Hier en daar is t.a.v. dit beleid enig gevoel van
onbehagen geweest. Spr. drukt zich opzettelijk zo uit,
omdat, wanneer men eens critiek vernam, deze nooit
zo concreet was, dat men er de nodige waarde aan
kon hechten. Spr. is verheugd, dat de wethouder er
zelf blijk van heeft gegeven, daarmee op de hoogte te
zijn. Deze heeft in dit verband voor zichzelf als wet
houder en ook voor de leden van het college gesproken.
Dat de critiek niet gegrond was, verheugt spr. uiter
aard. i och zou hij namens zijn fractie willen aan
dringen op een zeer voortvarend beleid met betrekking
tot industrievestiging, voor zover dat passend is in het
algemene beeld, dat vanmorgen is geschetst.
Er is b.v. in het rapport van het E.T.I.F. opgemerkt,
dat Leeuwarden te laat is gereed gekomen met het
bouwrijp maken van gronden. Als de wethouder nu
zegt. alles wat wij aan aanvragen hebben gehad, heb
ben wij kunnen plaatsen, dan vraagt spr. zich af, of
er nog niet meer industrievestiging geweest zou zijn,
indien gronden in een ander deel van de gemeente be
schikbaar waren geweest. Deze indruk wekt het rap
port van E.T.I.F. althans.
Spr. heeft bij de alg. beschouwingen de vraag ge
steld: Zijn B. en W. bereid, om, wanneer de terreinen
straks gereed zullen zijn, reclame naar buiten te maken?
Ook de heer Pols drong daarop aan. Er zou misschien
een persconferentie kunnen worden gehouden en een
folder kunnen worden uitgegeven. Maar dit alles kan
aan het college worden overgelaten. Spr. zou graag
iets meer activiteit zien dan op dit stuk tot dusverre
is ontplooid.
Voorts is de gedachte geuit van het scheppen van
een instantie, die B. en W. zou kunnen bijstaan, na
tuurlijk in adviserende zin. Spr. weet niet, of het
feit, dat men ook kans loopt, dat belanghebbenden in
zo'n commissie komen, een beletsel is, maar hij wil
graag opmerken, dat hij in de practijk in de provincie
altijd goede vruchten heeft gezien van samengaan van
particulier initiatief en overheidsbemoeiing. Op alle
mogelijke terreinen past men dat vandaag de dag toe
en het leidt tot winst voor beide partijen. Het is stellig
een aangelegenheid, die, naar de mening van spr.
c.s., overweging verdient. Als het hier zover komt,
zou spr. er op willen aandringen, dat ook de vertegen
woordigers van de werknemers, bijv. afgevaardigden
van de vakbeweging, in deze aangelegenheid worden
betrokken.
De heer De Vries heeft in de morgen met genoegen
van weth. Witteveen gehoord, dat, wanneer er in
dustrievestiging plaats vindt, dit afgaat van het volume,
dat speciaal beschikbaar is gesteld voor industrieterrein.
Vandaag de dag is het alles industrialisatie wat de
klok slaat. In Leeuwarden is echter betrekkelijk weinig
industrie gevestigd en spr. is daarom bang, dat de in
dustrieterreinen, die worden klaar gemaakt, te groot
zullen worden.
De heer 1Witteveen (weth.) heeft dit onderwerp zo
pas in algemene zin besproken en hij zou thans eigenlijk
haast hetzelfde kunnen zeggen. Hij zou willen beginnen
met de vraag hier neer te leggen, of in deze raad over
het algemeen de gedachte leeft, dat Leeuwarden in dit
opzicht er relatief ongunstiger voorstaat dan andere
soortgelijke gemeenten in Nederland. Spr. heeft dit zo
pas ook aangeroerd. Zijn indruk is, dat dat niet het
geval is, behoudens enkele gemeenten, die hij in zijn
eerste betoog met name heeft genoemd. Dit is een
vraagstuk, dat velen raakt en het is logisch, dat de
raad er vol van is. Dat is met B. en W. ook zo, maar
zij kunnen geen industrie uit de grond stampen. Zij
kunnen niet als een koopman met een pak langs de
straten gaan en proberen iets te verkopen. Wel kunnen
zij een actieve propaganda voeren. Of dat voor Leeu
warden gepast is, is een tweede vraag. Daar zou spr.
niet een in alle delen positief antwoord op willen geven.
De heer Pols heeft het over een industrieschap ge
had; hij vergeet daarbij echter, dat de situatie van die
delen van de provincie, die er bij betrokken zijn, heel
anders is, dan hier. Men moet ook niet vergeten, dat,
wanneer men in die gebieden kan komen tot industrie
vestiging, het zijn terugslag zal hebben op de hoofd
stad, want een bloeiend achterland is voor de stad van
het allergrootste belang. De ontvolking van die gebie
den wordt er mee voorkomen, althans beperkt. De trek
naar de stad van de overbevolking dit niet gebruikt
in de gewone zin van het woord, spr. bedoelt er mee
die groepen, die zich hier gaan vestigen en waarvoor
hier ook geen emplooi is wordt niet groter, wanneer
men in die gebieden meer industrie krijgt en daardoor
meer arbeidsvolume. Men kan dan daar deze mensen
opvangen en dat betekent voor de stad een verlichting,
nog afgezien van het verdere voordeel, dat Leeuwarden
er van kan hebben. Het is de vraag of aansluiting bij