26 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag. 10 Januari 1950. dit industrieschap voor Leeuwarden betekenis zou heb ben. Het moet zijn positie van hoofdstad in het oog houden. De heer Pols heeft verder aangedrongen op spoedig overleg met N.S. Er zijn nog steeds besprekingen gaande, maar spr. heeft niet het vertrouwen, dat deze zaak binnen afzienbare tijd tot een einde zal komen. Overigens is het ook in dit verband niet direct urgent, omdat er een groot terrein voor industriegrond beschik baar is, waarbij toevallig ook N.S. betrokken is. Aan het bouwrijp maken van deze industrieterreinen zit een moeilijke consequentie vast. B. en W. zijn wel van hetzelfde gevoelen als de heer De Vries, maar men moet niet vergeten, dat, als het door hem genoemde gebied tegelijk met het andere industriegebied tot ont wikkeling zou zijn gebracht, inclusief havenwerken, straataanleg enz., dit nog een zeer grote kapitaals investering geëist zou hebben, die niet bij een ton zou zijn gebleven, maar waarschijnlijk wel in de millioenen zou zijn gelopen. Men moet ook op dat gebied wel voorzichtig zijn. Men weet niet, hoe zich dit zal ont wikkelen. Spr. heeft daarom zojuist duidelijk laten uit komen, dat de gemeente hier zeer zeker afhankelijk is van het algemeen landsbeleid en van de ontwikkeling in algemene zin van dit gehele vraagstuk. Men kan dat gebied nu wel voor industrie gereed maken en daar maar enige millioenen in steken, maar men moet hier met zakelijke factoren rekening houden. Een te veel aan industrieterrein kan net zoveel kwaad doen als een beetje te weinig. Er is hier op het ogenblik niet te weinig en niet te veel industrieterrein. Het geeft een bepaalde opbrengst. Voor zover het niet in gebruik is, betekent het voor de stad misschien een bepaalde schadepost aan renteverlies, maar die is zeer zeker nog te overzien. B. en W. hebben belangrijke plannen in voorberei ding. De raad heeft er kennis van kunnen nemen. Wan neer zich geen buitengewone omstandigheden voordoen, zullen die plannen geheel gereed zijn, als ook de kana lisatie klaar is; dan kan dus bij de kanaalwerken aangesloten worden. Dit is ook een millioenenplan, maar daardoor zal de grote scheepvaart ook in onze stad ontvangen kunnen worden. Men zou dit, als de tijd er rijp voor zou zijn, binnen enkele maanden kunnen aanpakken. Deze aangelegenheid heeft een belangrijke zakelijke kant. Van iedere zaak, die zich uitbreidt, moet men de perspectieven afwegen tegen wat men op het moment-zelf er aan kapitaal insteekt. Men moet een gebouw stichten voor industrie, is destijds gezegd, maar voor ieder gebouw, dat men ging stichten, had men vergunning nodig. Toen men hier 4 jaar geleden een industrieflat wilde bouwen, heeft de gemeente gezegd: Geef ons daarvoor bouwvolume, dan nemen wij zelf het risico. Maar men kon geen bouwvolume en geen vergunning krijgen. Tot in het vervelende toe zijn advertenties geplaatst. Alle moge lijke ondernemers zaten dringend om ruimte verlegen. B. en W. zijn zover mogelijk gegaan. Het Rijk stelde een limiet: aandeelhouders participiëren 10 de ge meente 10 en de rest hypotheek. Misschien kan de Herstelbank ook nog iets doen. Met een ambtenaar van het E.T.I.F.. met een inspecteur van de Nijverheid en consulent Wartena heeft spr. een reis gemaakt naar Den Haag en daar met de hoogste instanties gesproken. Hier werd hun medegedeeld: eerst moet de urgentie aangetoond worden van ieder bedrijf afzonderlijk, dan pas kan op medewerking van Rijkswege gerekend wor den. Spr. wilde hiermede even demonstreren, hoe groot de moeilijkheden zijn geweest. Het is tot het uiterste uitgevochten. Spr. geeft als zijn mening te kennen, dat. als dat gebouw toen was gesticht, het nu al lang vol en misschien al rendabel was geweest. B. en W. zien het zo: Wanneer de industrieflat 30 bedrijfjes had kun nen onderbrengen, dan waren er misschien 22 weer verdwenen. Dat is haast een natuurwet B. en W. had den deze gelegenheid echter willen aangrijpen om langs geleidelijke banen tot industrialisatie te komen. Dat is hun door Den Haag echter onmogelijk gemaakt. Thans zegt men daar: wij geven de bouw van industriege bouwen vrij baan, maar men heeft kostbare jaren, toen er inderdaad geld en durf was, voorbij laten gaan. Immers, de bouwprijzen zijn eerder gestegen dan ge daald. Het is niet meer zo, dat nog velen willen bouwen en uitbreiden. Men zit met de moeilijkheid der kapi taalsinvestering. In Den Haag is men er van overtuigd, dat in dezen landelijk een regeling zal moeten worden getroffen. Men zal van Rijkswege deze industrie moeten steunen, ook in klinkende munt, want het is voor de gemiddelde industrie, vooral echter voor de kleine, bij de huidige structuur onmogelijk tegen de massaproductie met enige kans van slagen te werken. Niettegenstaande deze in derdaad niet rooskleurige toestand zijn toch door het college alle mogelijke pogingen aangewend om in dezen iets te doen en iedereen, die kwam om een terrein, is met de meeste vriendelijkheid en welwillendheid ont vangen. B. en W. hebben de gunstigste aanbiedingen gedaan en regelmatig contact met het E.T.I.F. ge houden. Spr. zou als voorbeeld kunnen noemen het ter rein van de oude gasfabriek te Huizum, dat geknipt is voor industrie; bovendien staat er nog een goed ge bouw op. Deze aangelegenheid is eerst het E.T.I.F. in handen gegeven. Het terrein kon met bijbehoren in huur, koop of erfpacht verkregen worden. Het E.T.I.F. is er echter niet in geslaagd een gegadigde er voor te vinden. Toen hebben B. en W. het terrein, in dit spe ciale geval, want zij wisten, dat de fabriek met een jaar ongeveer vrij zou komen, in „Vraag en Aanbod" aan geboden. Daar zijn twee, zegge twee, reflecties op ge komen. De betrokkenen wilden hun industrie wel hier heen verplaatsen, maar vroegen: hoe denkt de gemeente over investering? Het was hun onmogelijk die geheel zelf op zich te nemen. Zij moesten echter ook een ge meente hebben het deed er niet precies toe welke waar arbeidskrachten beschikbaar zijn; ten dele althans waren zij daar op aangewezen. In elk geval echter moest het een gemeente zijn, die hun financieel tegemoet zou willen komen. Hiermee nu zit men hier vast. De gemeente kan dat niet doen. Daar zou het landsbestuur voor moeten zorgen. Wat nu het voorstel-Pols betreft, spr. ziet nog niet direct een taak voor een instantie, als door deze be doeld. Hij kan met de heer Pols, wat het maken van propaganda aangaat, in zoverre meegaan, dat hij deze binnen een zakelijk raam zou willen houden. Voor win kelzaken zijn reclame maken en etaleren zeer belangrijk. Men kan dit echter niet geheel vergelijken met wat hier moet gebeuren. Het kopend en winkelend publiek mag dan reflecteren op bombastische reclame, maar spr. vraagt zich af, of de industriëlen zich door iets derge lijks laten beïnvloeden. Het tegendeel is misschien mo gelijk. Spr. zou slechts voor een gepaste reclame voelen. Er is hiervoor een bedrag van 2500,uitgetrokken. Hoe dat besteed zal worden, heeft de gemeente zich nog niet helemaal gerealiseerd. Het ligt wel in de be doeling, om, nu deze plannen in een concreet stadium zijn over enkele maanden wordt tot verwezenlijking overgegaan een folder te maken. Die zou men met een kaart kunnen deponeren bij de Kamer van Koop handel en het E.T.I.F. en men zou ook advertenties kunnen plaatsen. Contact met het bedrijfsleven kan zeer vruchtdragend zijn. Spr. weet alleen niet, of dit wel stand houden zal. Het zou missschien een soort socië teit worden, waar men bij elkaar komt om ideeën uit te wisselen, maar dat daar werkelijk zoveel invloed van uitgaan zal, gelooft spr. niet. Niettegenstaande dat zou hij bereid zijn in de door de heer Pols bedoelde richting mee te gaan. Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. 27 Spr.'s bedoeling is echter iets anders, n.l. een com missie, die zou deelnemen aan het creëren van ter reinen, enz. Hij weet echter niet, of dat wel een taak is voor een commissie, als de heer Pols op het oog heeft. Spr. gelooft, dat men daar voorzichtig mee moet zijn. De heer Pols heeft ook nog gezinspeeld op de soort van industrie. B. en W. zijn in dit opzicht niet zo bar kieskeurig geweest. Alle industrie, die voor de stad van belang kan zijn, wordt aangetrokken en al zijn het geen industrieën van groot formaat, het is toch ge lukt enkele zich in Leeuwarden te doen vestigen. Spr. zinspeelt hier op de punaisefabriek, die behoorlijk is ondergebracht. De heer W. C. Dijkstra heeft gewaagd van een ge voel van onbehagen, dat bij hem en anderen is geweest. Dat is ook tot B. en W. doorgedrongen. Het is, vooral psychologisch, heel goed te begrijpen. Men heeft be paalde voorstellen en denkt, dat de kans schoon is. Kan men het financieel niet klaar krijgen, dan komt men bij de gemeente om een terrein. Deze zit hierbij echter ook aan een grens vast en kan die terreinen maar niet ca deau doen. In bepaalde gevallen zou ze het kunnen doen. Die personen toch tonen initiatief te hebben en het moet hun dan mogelijk gemaakt worden dit in daden om te zetten. Is nu de gemeente de instantie om te zeg gen: hier is het geld en begin nu maar? Naar spr.'s mening zou ze dan ver buiten haar boekje gaan. Dit geeft wellicht de betrokkenen een onbehaaglijk gevoel, dat is verklaarbaar en spr. neemt het hun niet kwalijk. Zeker hij en alle andere leden van het college zouden niets liever willen, dan dat zij deze mensen met alle middelen konden aanmoedigen, maar zij kun nen het niet. Dan is er gesproken over het te laat klaar komen van industriegronden. Dat blijkt uit het rapport van het E.T.I.F. Spr. is dit niet met het E.T.I.F. eens. Dit instituut kan het wel constateren, maar het moet deze kwestie ook van een andere kant bekijken, n.l. als be leidswerk. Spr. heeft uiteengezet, dat, als de gemeente hieraan tonnen gaat besteden, het college toch enig perspectief moet zien. Het E.T.I.F. kan die stelling wel poneren, maar daarmee is nog allerminst het bewijs geleverd. Ook de mensen, die via het E.T.I.F. bij de gemeente kwamen, konden worden geholpen en wan neer het meer candidaten heeft, kan de gemeente ook helpen, in welke vorm ook, of het nu een grote of een kleine onderneming betreft. Spr. meent hiermee alle vragen te hebben beant woord, hij acht het niet nodig verder in détails te treden. De Voorzitter zou willen voorstellen na dit verleng stuk van de alg. beschouwingen door te gaan met de behandeling van de posten. Volgno. 228 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 244. Kosten in verband met de uitbreiding der gemeentef 18.786,—. De hear Hartstra hat seis, foardat hy de Mem. v. A. krige hat, by de „Stedebouwkundige" west. Dy hat him sein, dat der fan syn kant abslüt gjin biswier bistiet, dat mei it sportfjild yn Wurdum bigoun wurdt, omdat dit fjild op itselde plak projektearre is as it plak dat der nou foar brükt wurdt. Spr. soe fan B. en W. de tasizzing hawwe wolle, dat men bigjinne kin, omdat it wurk, dat to foaren dien wurde moat, ek wol hwat tiid nimme sil. De heer Witteveen (weth.) zegt, dat het uitbrei dingsplan voor Wirdum helaas door allerlei andere gewichtige beslommeringen in 1949 niet geheel klaar is gekomen. Er wordt thans hard aan gewerkt. Spr. heeft het vertrouwen, dat het binnen afzienbare tijd in de raad zal verschijnen. Wat de heer Arkenbout heeft toegezegd, heeft de heer Hartstra spr. persoonlijk ook medegedeeld. Toen spr., omdat hij zulks zeer ver warringwekkend vond, de heer Arkenbout daarnaar vroeg, antwoordde deze, dat hij het natuurlijk zó niet gezegd had. Dat kon en mocht hij ook niet doen. Hij had slechts gezegd: ,,Wat mij betreft, ik zou er geen grote bezwaren tegen hebben." (De hear Hartstra; Né, sa wie it net). Er schijnt dan misschien toch wel iets in die geest gezegd te zijn. En dat is niet juist geweest. Er wordt in het kader van het uitbreidingsplan thans nog bestudeerd, of de kom van het dorp Wirdum haar natuurlijke grens zal kunnen houden, zodat in het vrij kale kleigebied die dorpskom intact blijft. Er ligt aan één kant nog een vrij groot gebied binnen de vaart en de dorpskom. Zou deze laatste te klein worden, dan is er mogelijkheid te over, om een sportterrein direct aan de rand van de natuurlijke grens aan te leggen. Maar men kan natuurlijk niet met een sport terrein beginnen, voordat het uitbreidingsplan is vast gesteld. Spr. kan welhaast met zekerheid toezeggen, dat B. en W. in de loop van het jaar gelegenheid zullen hebben het uitbreidingsplan in de raad te brengen. De hear Hartstra soe graech de yndruk weinimme wolle, dat hy hjir stiet to ligen. Fan de hear Arkenbout hat spr. de stellige tasizzing krige, dat hy oan B. en W. sizze soe, dat hy der gjin biswier tsjin hie, dat yn Wurdum mei it sportfjild bigoun wurde soe. De Voorzitter zegt, dat men wel voelt, dat deze fi guur, afgezien van wat nu precies zou zijn gezegd, toch helemaal buiten de normale gang van zaken ligt. Dat een ambtenaar van de gemeente naar buiten een toe zegging doet, waardoor de gemeente gebonden zou zijn, is een onmogelijkheid. B. en W. kunnen overigens natuurlijk geen toestem ming verlenen tot uitvoering van werken, zolang door de raad zelf het uitbreidingsplan niet behoorlijk is'vast gesteld. Als zij zo lichtvaardig met uitbreidingsplannen zouden omspringen, zouden zij zeker critiek uit de boe zem van de raad krijgen. Het uitbreidingsplan moet worden vastgesteld, voor dat in Wïrdum met een -sportveld kan worden be gonnen. Dat is nu eenmaal een uitvloeisel van de Woningwet en B. en V/. moeten de raad geheel in zijn waarde laten. Volgno. 244 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 283. Onderhoud der lantaarns en verdere kosten der verlichtingf 95.073, De heer De Vries heeft in de sectie reeds gevraagd om een betere verlichting voor de gehele stad. Dit wordt in de Mem. v. A. eigenlijk afgewezen en wel omdat het nodige materiaal zeer moeilijk is te ver krijgen. Als men evenwel een vergelijking maakt met andere steden, zelfs met kleinere plaatsen, dan komt Leeuwarden in dezen toch wel wat achteraan. Spr. be doelt daarmee, dat niet alleen de hoofdstraten als Voor streek e.d. slecht verlicht zijn, maar bijv. ook de goede verbindingsweg de Bleeklaan, die wel zeer slecht ver licht is. Spr. vraagt, of het mogelijk is, binnen het raam van deze begroting verbetering aan te brengen. Kan wellicht ook meer gewerkt worden met booglampen? De heer Pols zou bij dit hoofdstuk iets willen zeggen, wat hij moeilijk bij een bepaald punt ter sprake kan brengen. Het betreft louter een kwestie van „werk gever-werknemers". Spr. heeft n.l. in de sectie gevraagd: hoe denken B. en W. over onze muziekvereniging van het politiecorps? Hij acht dit een zeer belangrijke in stelling, ook wat de representatie van Leeuwarden aan gaat. Achten B. en W. het wenselijk, haar te steunen?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 14