Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
warden in eerste instantie een toewijzing van 115 wo
ningen gehad, maar er wordt nu een grotere suppletie
verwacht. B. en W. denken, dat de toewijzing ook dit
jaar 200 a 250 woningen zal bedragen.
Spr. antwoordt de heer Kamstra, dat, als de provincie
geen kans ziet dit volume te verhogen, de weg voor de
gemeente ten enenmale is afgesneden. De gemeente
zou dan nog contact met Den Haag kunnen opnemen,
maar spr. vindt dit geen gepaste handelwijze. Zou dan
hetzelfde volume voor de provincie gehandhaafd blij
ven, dan zou men er alsnog bij de provincie op kunnen
aandringen, dat de gemeente het haar eerlijk toeko
mende deel krijgt.
Spr. herhaalt wat hij verleden jaar ook gezegd heeft
(en wat verschillende bladen, die spr. lieten zeggen,
dat de woningnood op het platteland was opgeheven,
verkeerd hadden opgevangen), n.l., dat de woningnood
op het platteland over het algemeen relatief aanmer
kelijk lager is dan in de stad. Als Leeuwarden, zij het
dan met gepaste druk, zou proberen 20 of 30 meer
te krijgen van het kleine contingent, dat Friesland wordt
toegewezen, dan gaat dit ten koste van de plattelands
gemeenten, welker bestuurders het moet tot hun eer
gezegd worden ook hun best doen het meeste binnen
te krijgen en waar zij ook het volste recht toe hebben.
Spr. vindt het echter voor Leeuwarden wel een wat
.kleine" manier van doen om op dergelijke wijze te
trachten enkele woningen binnen te halen.
De heer Kamstra heeft, hoewel hij druk op het pro
vinciaal bestuur wil uitoefenen, ten koste van de andere
Friese gemeenten, een lans gebroken voor de dorpen
in deze gemeente. Ook in die plaatsen wil men ont
zettend graag bouwen. Er zijn heel kleine woningen en
er heersen woningtoestanden, die vreselijk zijn. Ener
zijds wil hij dus voor Leeuwarden meer van de aan
Friesland toegewezen woningen en anderzijds wil hij,
terecht, ook wat aan de dorpen in Leeuwarden toe
wijzen. Wat deze laatste betreft, het spreekt vanzelf,
aldus spr., dat wij, die inderdaad bezwaar hebben tegen
de nrovinciale verdeling op grond van het feit, dat rela
tief de woningnood in de kleinere plaatsen niet zo groot
is als in Leeuwarden, ook menen, dat het onjuist zou
zijn het platteland het volle pond te geven. Leeuwarden
zit zelf met een veel grotere nood. Gezien deze ver
houding en gezien datgene, wat, b.v. in Wirdum, al is
gedaan, is de nood in de dorpen dus relatief een fractie
van die in Leeuwarden en is het dan ook verklaarbaar,
dat de gemeente bij het bouwen in de dorpen uiterst
soaarzaam moet zijn. Het college zit in de nare positie,
dat het zich elke week bezig moet houden met de vraag:
hoe komt de meest billijke verdeling tot stand en hoe
kan er worden geholpen? Nu kunnen wel 5 of 10 wo
ningen aan de dorpen worden afgestaan persoonlijk
zou spr. het graag willen maar de moeilijkheden zijn
te groot en verleden jaar b.v. was het bouwvolume op,
voor spr. er erg in had en op geen stukken na kon er
in de ergste gevallen worden geholpen. Toch gelooft
hij, dat de toezegging moet worden gedaan, dat, zodra
de mogelijkheid er is het is zeer voorzichtig uitge
drukt, dat geeft spr. toe de dorpen niet zullen wor
den vergeten. Overigens worden de dorpen niet achter
gesteld, waarvan Wirdum kan getuigen, want dit dorp
wordt geheel opgeknapt. Met de woningen echter ligt
het erg moeilijk.
De heer Leffertstra heeft gesproken over een punt,
dat niet tot spr.'s competentie behoort. Het laatste deel
van zijn betoog moet spr. echter beantwoorden. De heer
Leffertstra heeft n.l. gevraagd, of er geen kleine huizen
gebouwd kunnen worden, ook aan de goede wegen. Dat
is momenteel niet mogelijk, omdat de bebouwingsvoor
schriften het niet toelaten. Er zijn natuurlijk hier en
daar enkelen, die, doordat zij kleine gezinnen hebben
van twee of drie personen, inderdaad niet in aanmer
king komen, althans voorlopig niet, voor een groot
huis, dat op een stand staat, die hun passend is. Dit
blijft bij enkelingen. De heer Leffertstra zal toe moeten
geven, dat het niet doenlijk is voor die enkelingen, om
dat zij graag in een bepaalde straat willen wonen, daar
dan maar kleine huizen te bouwen. Uit stedebouw
kundig oogpunt zou zo'n straatprofiel worden geschon
den en bovendien zouden daartoe de nodige wijzigingen
in de bebouwingsvoorschriften moeten worden aange
bracht, hetgeen veel rompslomp met zich meebrengt,
omdat hiervoor een lange weg moet worden afgelegd.
Er zijn nu eenmaal geen voorschriften, waarbij b.v.
50 speling is, zodat kleine en grote huizen door el
kaar kunnen worden gebouwd. Dat is voor die enkeling,
die er groot belang bij zou hebben, wel jammer, maar
het is toch ook zo, dat die mensen graag voor een
kwartje op de eerste rang willen zitten. Spr. gunt het
hun graag, maar het is niet te verwezenlijken.
Verder heeft de heer Leffertstra gevraagd naar het
aantal door particulieren gebouwde kleinere huizen. Hij
heeft beweerd, dat spr. gezegd zou hebben, dat de bouw
van grotere woningen afgewezen moest worden. Hij
heeft spr. niet goed begrepen. In 1947 zijn er aanvragen
geweest voor particuliere woningbouw. Dat was toen
vrij groots opgezet. De gemeente is echter gebonden
aan een bepaald percentage van het totaal, dat gebruikt
mag worden voor de bouw van grotere woningen.
7 van 200 woningen mocht gebouwd worden met
een grotere inhoud dan 260 m3, met een maximum van
360 m3. Dat was de gemeente zo kwijt. Dit kwan
tum is geheel gerealiseerd. Meer heeft het college
niet kunnen toewijzen, omdat het de bevoegdheid
mist meer huizen te bouwen van die grootte. Indien
het vrij was geweest, zou het college toch spaar
zaam zijn geweest en had het niet anders een grotere
woning toegewezen, dan alleen aan die gezinnen,
die als gevolg van het aantal gezinsleden een gro
tere woning moesten hebben. Uiteraard moet iedere af
te geven vergunning afgestemd zijn op de grootte van
het gezin. Aan twee mensen, bijzondere omstandig
heden daargelaten, kan geen volume worden toege
wezen van 260 m3. Als er dan mensen zijn, die mis
schien wel beter zouden kunnen wonen, moeten zij zich
toch aanpassen en een duplexwoning nemen. Dit zijn
heel goede woningen. De in 1946 en 1947 gebouwde
woningen hebben gemiddeld een inhoud van 260 m3,
waarop door hogere instanties nogal aanmerking werd
gemaakt, dat ze te klein waren, maar later is Leeu
warden door de feiten in het gelijk gesteld. Toen is
er juist door Den Haag op aangedrongen zo klein en
zo veel mogelijk te bouwen. B. en W. gaan nu in dit
voetspoor verder. Toch zal het aanstonds nodig zijn
ook grotere gezinnen aan woningen te helpen. Daar
weet weth. Beeksma van mee te praten. Dit is een
sociale noodzaak.
De Voorzitter meent, dat dit punt thans voldoende
„doorgesproken" is. Wat het plan-Bussum betreft, het
is misschien goed de gegevens, die zullen binnenkomen
t.z.t. aan de raad mede te delen. Dan kan deze zich
daar zelf een oordeel over vormen.
Wat de overige opmerkingen aangaat, spr. is min
of meer verwonderd over sommige uitlatingen in deze
raad, want B. en W. hebben de raad in de Aanbiedings
brief bij de begroting medegedeeld, dat zij een brief
over deze kwestie aan Ged. Staten hadden gericht en
hij krijgt zo de indruk, dat die brief, gedateerd 16 No
vember 1949, aan de aandacht van verschillende raads
leden is ontsnapt. In die brief hebben B. en W. hun
standpunt in dezen, in zeker niet minder duidelijke ter
men dan in de raad gebezigd, medegedeeld, een stand
punt, dat in het geheel niet afwijkt van dat wat door
de raad wordt ingenomen. Deze brief is dus bijna
twee maanden geleden uitgegaan, zodat er geen enkele
reden is om in dit opzicht het een of andere voorste,
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
te doen. Een voorstel is overigens ook niet ter tafel
gekomen. Wat de raad, althans een aantal raadsleden,
van B. en W. verlangt, is al gebeurd bij herhaling,
zodat het gemeentebestuur in dit opzicht zeker diligent
is geweest. Spr. zou dan ook werkelijk niet weten wat
op het ogenblik meer gedaan zou moeten worden, zij
het dan, dat B. en W. zich straks weer opnieuw op
dezelfde wijze tot Ged. Staten zouden kunnen wenden;
spr. kan de raad gerust toezeggen, dat dit, indien nodig,
zal geschieden.
De heer Beeksma (weth.) zou de heer Leffertstra wil
len zeggen, dat hij bij de vorige begroting vrij uitvoerig
heeft geantwoord op vragen in zake woningvoorziening
en spr. zou nu hetzelfde antwoord moeten geven. Men
kan hem dat besparen door het verslag van die be
grotingszitting te lezen. Spr. zou een enkel voorbeeld
willen noemen, om aan te tonen, hoe moeilijk het hier is.
Hij kreeg de vorige week een aanvraag om 40 wo
ningen voor personeel van een fabriek, die zich had
uitgebreid van 28 tot 60 millioen eenheden; zij zit in
nood, heeft geschoolde arbeiders nodig voor haar werk
en, zoals het ook bij vestiging van industrieën gaat,
er moeten vakmensen van buiten komen en er worden
woningen voor hen gevraagd. De vakmensen in Leeu
warden hebben allen al werk.
Het is spr. ook bekend, dat er wel kleinere gezinnen
in grote huizen wonen, die ze zouden willen verlaten,
maar de oplossing van deze kwestie is niet zo gemak
kelijk. B. en W. ondervinden grote moeilijkheden en
tegenwerking. Van deze plaats zou spr. de burgerij van
Leeuwarden willen verzoeken B. en W. wat grotere
medewerking te verlenen en hij zou de jongelui willen
adviseren hun trouwplannen hoe moeilijk het ook is
uit te stellen. Men denkt nu vaak: als we maar
trouwen, dan krijgen we wel een woning. Dat kan
een enkeling misschien gelukken, maar de grote massa
gelukt het niet. Is men eenmaal getrouwd, dan onder
vindt men grote moeilijkheden.
De Voorzitter stelt voor, het punt Volkshuisvesting
hiermede te beëindigen en na de pauze door te gaan
j met Hoofdstuk VI, Openbare Werken.
Hoofdstuk V wordt onveranderd vastgesteld.
Vervolgens stelt de Voorzitter voor, daar het in-
j middels al over zessen is, de vergadering te schorsen,
niet tot halfacht, maar tot 7.45 uur.
Dienovereenkomstig wordt besloten.