'i ymmBT
38 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
1929 heeft de Onderwijsraad geantwoord, dat het, mits
de radio alleen beschouwd wordt als hulpmiddel voor
het onderwijs, voor het l.o. en m.o. geen bezwaar ont
moet en voor het n.o. zelfs wenselijk zou zijn. Hieruit
concludeert spr., dat de Onderwijsraad zich in 1929
reeds op het standpunt stelde, dat er behoefte aan
schoolradio was.
Een commissie, bestaande uit inspecteurs van gym
nasia en M.O. en hoofdinspecteurs van het L.O., heeft
over deze materie een rapport samengesteld: zij had
ook het buitenland in haar onderzoek betrokken. In
dit rapport, dat in Mei 1932 verscheen, werd zeer po
sitief geconstateerd, dat schooluitzendingen zonder
twijfel als nuttig zijn te beschouwen. In aansluiting daar
op hebben bepaalde omroeporganisaties de AVRO
en de VARA een onderzoek ingesteld naar de wen
selijkheid, over te gaan tot het uitzenden van een
schoolradioprogramma. Andere omroeporganisaties
de NCRV en de KRO waren reeds bezig. Beide
eerstgenoemde organisaties hebben een commissie in het
leven geroepen, waarin onderwijsdeskundigen van ver
schillende richtingen waren vertegenwoordigd. Aan de
Nederlandse Onderwijzersvereniging werd gevraagd
een enquête in te stellen bij de scholen, of men in prin
cipe bereid was mee te werken aan de schoolradio. De
vraag luidde aldus: Is Uw school in principe bereid
deel te nemen aan eventuele schoolradio? Er kwamen
1348 antwoorden binnen, waarvan 1179 bevestigende.
169 behelsden de mening, dat er in principe geen aan
leiding bestond om aan schoolradio deel te nemen. (Dit
waren ongeveer 15 Als spr. nu de mening van
B. en W. hieraan toetst, dan mag hij vaststellen, dat
deze aansluit op die 15 wat z.i. een wel wat klein
aantal is. De slotconclusie van de genoemde commissie
is, dat er voor de hoogste klassen van de lagere scholen
wezenlijke behoefte bestaat aan schooluitzendingen.
Daarom bevredigt spr. het antwoord van B. en W. niet
geheel. Spr. staat op het standpunt, dat de radio, als
een orgaan, dat belast is met het uitdragen van cultuur
uitingen van het Nederlandse volk, ook aan het onder
wijs moet worden dienstbaar gemaakt. Het verdient
daarom z.i. aanbeveling, dat het college deze materie
nog eens zou bestuderen. Spr. is niet van plan een be
paald voorstel te doen; waarschijnlijk behoort dat ook
niet tot zijn competentie. Hij gelooft wel, dat, als de
omroeporganisaties een programma voor de schoolradio
samenstellen, het college van B. en W. van Leeuwar
den, de grootste stad van de provincie, als leidend
orgaan toch wel een ander standpunt zal moeten in
nemen. Spr. meent, dat het initiatief van het college zal
moeten uitgaan.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) wil beginnen met op
te merken (wat de heer Kromkamp ook wel weet),
dat deze aangelegenheid eigenlijk een zaak is van het
leerplan en als zodanig behoort tot de competentie van
B. en W. Dat neemt niet weg, dat spr. graag antwoord
zal proberen te geven op de suggestie van de heer
Kromkamp, al moet deze zich niet met de verwachting
vleien, dat spr. het met hem eens zal blijken te zijn.
Wat de schoolradio betreft, die kwestie kan men z.i.
niet los zien van het proces van vernieuwing, dat de
laatste jaren in de scholen is begonnen. Spr. kan 't kort
zeggen: de methodiek en de didactiek zoeken nieuwe
wegen. Er is veel verscheidenheid in de middelen, die
men wil aanwenden om tot vernieuwing en verfrissing
te komen, maar het gemeenschappelijke er van is dit,
dat zij enerzijds de zelfwerkzaamheid van de leerlingen
willen verhogen en anderzijds een verinniging beogen
van het contact tussen de leerlingen en de onderwijzers.
Dit brengt z.i. dit gebod mee, dat de luisterschool een
werkschool, een doeschool, moet worden. Dat is een
oude slagzin, waarmee de onderwijzers al lang, mis
schien al een kwart eeuw, propaganda maken. Het
tweede gebod is: maak van de klas een kleine werkge
meenschap. Alle vakken ondervinden van die verniet -
wingsgedachte de invloed. Praatlessen raken gelukkig
hoe langer hoe meer op de achtergrond, al blijft voor
vakken als geschiedenis het levend contact tussen de
meester voor de klas en de leerlingen van grote be
tekenis. De leus is tegenwoordig: zet de leerlingen aan
het werk, niet: zet ze aan het luisteren. Kweek zodoende
hun verantwoordelijkheidsgevoel aan. Het is nooit goed
dat een onderwijzer veel praat. Het is wel goed, d; t
hij op het juiste ogenblik spreekt en dan zo, dat hij
zijn leerlingen pakt. opdat ze niet plichtmatig luistere
maar huns ondanks.
De heer Kromkamp weet en het zal de raad ock
bekend zijn dat de leerlingen in de paedagogie'
boeken niet verdeeld worden naar de uiterlijke ve -
schijning, maar naar hun vermogen om indrukken van
buiten op te doen en te verwerken. Er zijn z.g. mo
torische typen, dat zijn de drukken, de bezigen, de
ware knutselaars en handwerkslieden; het visuele typ
dat het hoofdzakelijk van het zien moet hebben en ttn
slotte het auditieve type, dat vele indrukken langs e
weg van het horen tot zich neemt. Nu vindt men, ge
lukkig, onder de kinderen van de leerplichtige leefti d
heel veel motorische typen, al is dat voor de onde -
wijzer wat lastig; ze zijn nogal beweeglijk. Er zijn, n
procenten uitgedrukt, heel veel visuele en heel wein g
auditieve typen. Dat er ook maar weinig volwasse
nen tot het sterk auditieve type behoren, heeft men hi r
in de loop van de dag kunnen ervaren. Als het de
raadsleden zo gegaan is als spr., dan hebben zij ni -t
alles kunnen volgen wat hier vandaag is gezegd.
De schoolradio beoogt, dat de klas in haar geheel
op vastgestelde tijden niet zal mogen, maar zal moetin
luisteren. De les is pasklaar gemaakt niet voor éi'n
klas met de levende schoolmeester voor zijn eigen klas,
maar voor honderden, misschien duizenden klassen, n
Amsterdam, in Schoonoord, in Slappeterp en in Lee 1-
warden. Die les kan nooit afgestemd zijn op de b
zondere behoeften van elke klas afzonderlijk. Men zal
spr. toestemmen, dat zo n klas, als levend geheel, v; n
dag tot dag haar bijzondere behoeften heeft. Die 1 s
kan geen rekening houden met de vorderingen der lee -
lingen, die van plaats tot plaats verschillen. Ze hou !t
geen rekening met het leerplan, volgens hetwelk c'e
onderwijzer zijn werk behoort te doen; ook niet met c,e
leermethoden, die talrijk zijn als het zand van de ze
Zo'n les moet vervlakkend, mechaniserend werke 1.
Spr. zou haast willen zeggen: massaficerend; dat woo d
heeft echter zo'n slechte klank, dat hij het liever niet n
de mond neemt.
Een les, voor duizenden kinderen pasklaar gemaal t.
kan geen goede les zijn. Zo'n les miskent de ve -
scheidenheid der kinderen en het levende contact tussi n
leerling en lesgever ontbreekt. Misschien is het fe t.
dat spr. zolang voor de klas heeft gestaan en als erf:-
lijk belast zou kunnen worden beschouwd, oorzaak, dat
hij er tegen is. Een onderwijzer voor de klas is niet e
vervangen door iets van technische aard en zeker ni;t
door een stem van een vreemde ,,door-de-lucht-
spreker".
In het proces van de onderwijsvernieuwing, dat ru
aan de gang is en een moeizame weg gaat, zijn ondoo -
dachte experimenten taboe. Er is rust voor nodig en
die rust kan niet door de radio worden bevorderd.
Dit is de leidende gedachte geweest bij het kor e
antwoord, dat in de Mem. v. A. op de in de sectie
gestelde vraag is gegeven.
De heer Kromkamp heeft de resultaten van een onde -
zoek in deze materie medegedeeld. Spr. wil ze niet be
twisten, maar hij merkt op, dat de Leeuwarder scholen
pas een nieuw leerplan hebben gekregen. Er is toen
contact geweest met vele leerkrachten in Leeuwarden,
maar het woord schoolradio is geen enkele maal ge
hoord, terwijl het hier voor de voorstanders de gelegen
heid was hun mening naar voren te brengen. Dat B.
l,
van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. 39
en W. zeggen, dat er voorlopig geen behoefte aan
schoolradio is, berust op de eenvoudige waarheid, dat
men eigenlijk nooit „nooit" moet zeggen. Zo'n antwoord
zou h.i. al te positief zijn. Het is mogelijk, dat het in
zicht van B. en W. zich in de toekomst wijzigt en dat
zij na nadere beschouwing van deze materie misschien
tot een andere opvatting komen.
Spr. gelooft, dat het verschil van mening tussen de
heer Kromkamp en hem hieruit voortvloeit, dat spr.
onderwijzer is en een heel klein beetje radioman en de
heer Kromkamp een heel sterke radioman en een klein
beetje schoolmeester.
Volgno. 383. Teruggaaf van schoolgelden. Memorie.
De heer Van der Wal weet uit ervaring, dat er op
het ogenblik vele mensen zijn, voor wie het erg moeilijk
is het schoolgeld te betalen. De inning is achter en nu
wordt schoolgeld geheven over enige jaren terug en
vastgesteld naar het inkomen van toen. Dit inkomen
was voor velen hoger dan dat, wat momenteel wordt
genoten, dit als gevolg van verschillende omstandig
heden. Zo zijn er bijv. heel wat mensen werkloos en
zij komen daardoor in moeilijkheden te verkeren. Hoe
wel dus de aanslag juridisch volkomen juist is, kunnen
zij toch niet betalen. Spr. wil daarom verzoeken om,
wanneer verzoekschriften binnenkomen, om op deze
grond vermindering van de aanslag te verlenen, deze
niet al te juridisch te bekijken, maar met de gewijzigde
omstandigheden rekening te houden.
De heer Geerts (weth.) zegt, dat de schoolgeldheffing
1948-1949 inderdaad berust op het inkomen, dat in 1947
genoten is. Er is hier echter een bepaalde achterstand
in de belastingheffing en het is daardoor moeilijk, de
schoolgeldaanslagen op tijd gereed te hebben. Er
komen ook heel wat moeilijkheden voor met de beta
ling. Het is. zoals de heer V. d. Wal zegt, begrijpelijk,
dat mensen, die in 1947 een behoorlijk inkomen hebben
gehad, in 1948 en 1949 onmachtig kunnen zijn om te
betalen. Dat willen B. en W. wel erkennen. In ieder
geval worden verzoekschriften om vrijstelling van
schoolgeld wel soepel bekeken. Elke Zaterdagmorgen
plegen de chef van de afd. Fin. ter Secretarie en spr.
een staatje van deze gevallen voor zich te nemen. Blijkt
het dan, dat iemand op dat moment niet in staat is te
betalen doordat hij in de steun geplaatst is of iets der
gelijks, dan wordt zonder meer een vrijstelling gegeven.
De schoolgeldverordening wordt zeer soepef toegepast.
Volgno. 383 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 437. Kosten van het instandhouden van
schoolgebouwenf 14.332,
Mevr. RingenaldusVan der Wal zegt, dat zij in de
sectie heeft gewezen op de slechte toestand van de
kleuterschool aan de Tuinen. Spr. zou graag van B.
en W. een nadere toezegging tegemoetzien.
De verbeteringen, welke dit jaar zijn aangebracht,
zijn naar de mening van spr. c.s. niet voldoende. Deze
verouderde school beantwoordt niet aan de normale
eisen. Vooral het meubilair is in slechte staat.
Spr. zou van het college graag een nadere toezegging
omtrent verbetering hebben.
Deheer J. K. Dijkstra (weth.) kan in zijn antwoord
heel kort zijn. Spr. wil beginnen met de algemene op
merking. dat de openbare kleuterschool aan de Tuinen
aan redelijke eisen voldoet. Dat is niet de constatering
van spr. als ondeskundige, maar het is de mening van
de inspecteur van de Volksgezondheid en van de in-
spectrice van het Kleuteronderwijs. Hij stelt de mening
van deze beide deskundigen op hoge prijs, wat mevr.
Ringenaldus ongetwijfeld ook doet.
Deze school had twee grote gebreken: er heerste (om
het heel fraai te zeggen), nog het tonnenstelsel en er
was eigenlijk geen gang, zodat de kinderen, als zij van
de ene naar een andere, verder gelegen ruimte gingen,
altijd een leslokaal moesten passeren.
In de loop van het vorige jaar zijn de privaat-
tonnen verdwenen en vervangen door waterclosets. Dat
was de verbetering, die mej. v. Biesen het meest op
prijs stelde. Toen was de post, die de raad B. en W.
verleden jaar voor de verbetering van deze kleuter
school heeft toegestaan, uitgeput, zodat er niet aan ge
dacht kon worden, de andere verbetering door te
voeren.
Spr. is op het gebied van verbetering van school
gebouwen te weinig deskundig om uit te maken, hoe
urgent die is. Dat is een zaak van Gemeentewerken,
maar hij stelt zich voor, dat die dienst bereid gevon
den zal worden, de toestand nog eens in ogenschouw
te nemen en na te gaan, of verbetering gewenst is.
Volgno. 437 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 482. Subsidiën in het belang van het bijzon~
der voorbereidend lager onderwijs 30.000,—.
De heer Zittema is het met de samenstellers van het
rapport roerend eens, dat de verhoging van het sub
sidie toe te juichen is. Persoonlijk is spr. daar echt
dankbaar voor. Maar helemaal bevredigd is hij niet.
Dat is ook de slotconclusie, die men op blz. 19 van het
rapport vindt; dit onderwerp is ook in de sectie be
handeld.
Spr. zou heel graag zien. dat men nog een stap ver
der ging en inderdaad tot volledige gelijkstelling van
het openbaar en het bijzonder kleuteronderwijs kon
komen. Het lijkt hem uit de tijd en conservatief en een
onjuiste vasthoudendheid, om in 1950 die stelling nog
te poneren en te durven verdedigen. Spr. hoopt, dat
dat deel van de raad, dat zich telkens tegen die gelijk
stelling heeft verzet en dus een bepaalde achterstand
in de progressiviteit heeft in te halen, deze keer de
moed zal kunnen vinden om hier genoegdoening te
geven.
De heer Kamstra wil over dit onderwerp graag een
enkel woord zeggen. Voor een deel is hij het met de
heer Zittema eens; ook hij c.s. staan op het standpunt
van de gelijkstelling, maar hij is het niet met hem eens,
wanneer deze spreekt over de raad, die de gelijkstelling
niet wilde. Het was slechts een klein deel. De raad
ging steeds in meerderheid accoord met de voorstellen
van B. en W.
Spr. c.s. willen hun grote erkentelijkheid uiten over
de verhoging van deze post. Gelijkstelling had hun
meer bevredigd, maar zij willen erkennen, dat in een
klein aantal jaren het subsidie van 300,per be
voegde leerkracht tot 1500,is gestegen en de ma
nier, waarop het college ook in dit opzicht werkt, heeft
hun grote waardering. Spr. hoopt, dat het zo doorgaat
tot de gelijkstelling is verkregen.
De heer Wiersma verklaart namens zijn fractie, dat
zij zich gaarne aansluit bij diegenen, die hun erkente
lijkheid voor de vrij belangrijke verhoging van deze
subsidiepost hebben uitgesproken. Spr. kan anderzijds
wel begrijpen, dat er stemmen oprijzen voor financiële
gelijkstelling der beide soorten van kleuteronderwijs.
Hoewel hij c.s. het daar principieel mee eens zijn, wil
hij er direct aan toevoegen, dat zij liever een Rijks
regeling zouden hebben. Tot zolang spr. hoopt, dat
dit niet zo heel lang meer zal duren heeft men in
elke gemeente andere bepalingen. Het wetsontwerp
voor een Rijksregeling in dezen moet ongeveer gereed
liggen. Het is aangekondigd in de Troonrede en spr.
heeft goede hoop, dat een dergelijke regeling tot stand
komt. Er moest, zolang dit nog op zich liet wachten,