i-^eai ~.y 'v^
Jfli
j
■i'
i
40 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
zoveel mogelijk naar gestreefd worden, dat het open
baar en het bijzonder kleuteronderwijs, ook finan
cieel, dichter bij elkaar kwamen te liggen. Door deze
stap van de zijde van het college, waarvoor spr. gaarne
dank zegt, is een belangrijke etappe afgelegd.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zou overdrijven, als
hij zei, dat dit onderwerp de bekoring van het nieuwe
had. Zolang spr. wethouder is en dat is nog maar
drie jaar met een paar spaarzame maanden is het
de vierde keer, dat dit overigens belangrijke onderwerp
hier besproken wordt. (De heer V. d. Schaaf: Eigen
schuld). Spr. verzoekt, hem niet te interrumperen, al
kan men hem niet intimideren, noch doen desespereren.
De situatie is bekend en het is vrij overbodig, er over
te spreken. Aan de andere kant is hier toch wel iets,
v/at nieuw is. Er is n.l. een nieuw element in de be
spreking van dit onderwerp gekomen en wel door de
manier, waarop de heer Zittema, die in dit kleuter-
school-Jeruzalem een vreemdeling blijkt te zijn, althans
in de geschiedenis van deze aangelegenheid, heeft ge
sproken; om niet te zeggen: heeft durven spreken. Het
is nog niet eerder gebeurd, dat men hier over dit onder
werp, waaromtrent de meningen nogal uiteenlopen, op
een dergelijke manier sprak. De heer Zittema heeft het
over onjuiste vasthoudendheid gehad, waarmee hij blijk
geeft, dat hij van de geschiedenis niets heeft begrepen.
En hij heeft het woord .conservatief" in de mond ge
nomen, wat uit die mond aan dit adres, althans op
spr., een vreemde indruk maakt. De heer Zittema houdt
van het houden van philippica's. Spr. gebruikt ook wel
eens een vreemd woord, maar dan weet hij, wat het
betekent. (Vrolijkheid). Dit is de tweede philippica al,
die de heer Zittema heeft gehouden; hij gaat er dus op
vooruit, maar het peil van de raad daardoor niet. Hij
heeft het eens gehad over een ..kampplaats der gees
ten". Dan moet er geest in de besprekingen zijn en dat
heeft in de opmerkingen, die de heer Zittema zojuist
maakte, ontbroken. Dat was niet schermen met de
floret, maar ,,dat wie rüchwei houwen mei de stompe
ein fan 'e bile". Spr. zou de heer Zittema willen aan
raden, om, wanneer hij over dit onderwerp mediteert,
te doen als diegenen, van wie gezegd is: zij, die ge
loven, haasten niet.
Spr. wil alleen voor de heer Zittema even aangeven,
hoe het verloop van zaken is geweest t.a.v. het kleuter
onderwijs. Toen dit college in 1946 optrad, kreeg het
bijzonder kleuteronderwijs 300,subsidie per leer
kracht. Dat wordt nu 1500,Dat is in de tijd van
drie jaar en enige maanden een vijfvoudige verhoging.
Dat is niet gebeurd, doordat de meerderheid van de
raad het college daartoe gedwongen heeft; de ver
houdingen in deze raad zijn zó, dat, wanneer het college
zou zijn gekomen met een minder vérgaand voorstel,
het er niet bij voorbaat zeker van behoefde te zijn,
dat het bij het indienen van die voorstellen zou worden
verslagen maar het is van de kant van het college
gebeurd met volledig begrip voor de positie van het
bijzonder kleuteronderwijs.
Dat het zojuist door de heer Zittema gesprokene een
praatje voor de vaak is, zullen diegenen, die in de loop
van het jaar over deze aangelegenheid gesproken heb
ben, beamen. Het valt ook af te leiden uit de opmer
kingen van de heren Kamstra en Wiersma, die beiden
het woord .erkentelijk" hebben gebruikt, waarvoor het
college op zijn beurt erkentelijk is.
Spr. moet de heer Zittema, die zopas het woord
„verzet" heeft gebruikt, aanraden om de geschiedenis
van de laatste drie jaren op het stuk van het kleuter
onderwijs nog eens goed na te gaan. Dan zou hij be
merken, dat van „verzet" aan de kant van het college
geen enkele keer sprake is geweest.
De beer Zittema had de „philippica" van de wet
houder niet verwacht, want hij was toch begonnen met
zijn erkentelijkheid uit te spreken voor de verhoging
van deze post. Men behoeft geen Leeuwarder te zijn.
om met de geschiedenis van het kleuteronderwijs in deze
gemeente op de hoogte te zijn. Uit de raadsverslagen
kan men haar geheel volgen.
Waarom wordt het openbaar onderwijs hoger ge
subsidieerd dan het bijzonder? Dat is naar spr.'s mening
een exces. Het komt hem voor, dat hij hier gewoon
over mag spreken en het zou zijn verwondering wek
ken, als het niet zou mogen, ook al is dit het eerste
jaar, dat hij in de raad zit. Het is heel normaal, dat
in deze tijd. 1950, het bijzonder kleuteronderwijs gelijk
wordt gesteld met het openbare, wat de financiën be
treft.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) heeft namens B. en \V.
wel twee- of driemaal hun standpunt in deze kwestie
uiteengezet, n.l., dat gestreefd wordt naar een toestand,
waarin het bijzonder onderwijs uit zijn achterstelling
zal zijn opgeheven. Dit blijkt uit de telkens verder gaan
de subsidiëring, die met grote stappen in drie jaar van
300,op 1500,-is gebracht, al zal het college
zich hier niet op verhovaardigen. Men weet, dat er een
wetsontwerp in de maak is, waarbij de gelijkstelling
een wettelijke basis zal krijgen. Dat deze kwestie zo
lang duurt het lot van dit ontwerp is ook nog in
het geheel niet zeker moge er op wijzen, dat het nog
geen algemeen geldende mening is, dat de gelijkstelling
ook voor het kleuteronderwijs moet worden door
gevoerd. In het Hervormde volksdeel werd hierover
tot voor kort zeer verschillend gedacht, hetgeen ook
het geval is t.a.v. de gelijkstelling van het hoger onder
wijs. In 1920 is de gelijkstelling voor het lager onder
wijs van kracht geworden en later voor andere takken
van onderwijs. Pas in de laatste jaren wordt ook in
deze zin over het kleuteronderwijs gesproken, omdat
daarvoor de leerplicht niet geldt en de meesten op het
stuk van dit onderwijs er niet voor voelden, juist om
dat de kinderen onder de leerplichtige leeftijd er onder
worden begrepen.
De heer Zittema zal nu ook hebben ingezien, dat hij
te ver is gegaan door op een beetje onduidelijke
wijze te verklaren, dat zijn redenering voor 1950
past. Iemand, die de historie van het geval kent, ral
zo niet spreken.
Wat de toon aangaat, waarop hij de heer Zittema
heeft geantwoord, zou spr. het volgende willen op
merken. Als deze zegt, dat hij toch ook wel zijn erken
telijkheid heeft uitgesproken, dan vindt spr. dat, als
later het venijn in de staart blijkt te zitten de raad
heeft het geproefd een beetje "dubbelhartig, en zo
iets prikkelt hem.
Volgno. 482 wordt onveranderd vastgesteld.
HOOFDSTUK VIII. 15. Nijverheidsonderwijs
Mevr. Heijmeijer-Croon zou graag even willen
terugkomen op hetgeen zij in de sectievergadering i.z.
het nijverheidsonderwijs heeft gezegd t.a.v. die jongens
die niet het intellect bezitten om de lagere school geheel
af te lopen en dus niet eens toekomen aan het v.g.l.o.
Deze jongens moeten echter wel in staat geacht worden
na een eenvoudige opleiding in een bepaald vak als
leerling-bankwerker, lasser, plaatwerker etc. te kunnen
worden geplaatst in een fabriek of bij een baas. Op
die manier kunnen zij als geoefend arbeider een plaats
in de maatschappij innemen. Een dergelijke opleiding
zou ook kunnen worden gevolgd door die jongens, die
wel tot de Ambachtsschool worden toegelaten, maar
deze niet aflopen. Slechts 30 -50 van de leerlingen
van deze school schijnt het eindpunt te bereiken. En
toch hadden deze jongens te kennen gegeven, dat zij
voor een vakopleiding in aanmerking wensen te komen.
Zou er, zo vraagt spr., voor hen niet een eenvoudiger
opleiding ingesteld kunnen worden?
De heer J. K. Dijkstra (weth.) moet mevr. Heijmeijer
i
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. 41
teleurstellen, want bij de grote verscheidenheid van
schooltypen, die er in Leeuwarden zijn, is er nog niet
een, dat beantwoordt aan het ideaal, dat zij zich stelt.
De kwestie, die zij heeft aangesneden, is echter van
zoveel belang, dat het college wil overwegen aan de
gemeentelijke scholen een onderzoek in te stellen naar
de omvang van het „euvel" door haar genoemd. Mis
schien kan spr. hier beter zeggen: het gemis, dat aan
de verschillende scholen in dit opzicht mocht bestaan.
Wellicht is het mogelijk om bij dit onderzoek ook, door
bemiddeling van de inspecteur van het L.O., de bij
zondere scholen te betrekken. Aan de hand van het
materiaal, dat binnenkomt, kan men dan overwegen,
of ook iets in dezen kan worden gedaan.
HOOFDSTUK VIII, 16. Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen.
De hear Santema seit, dat in punt, dat eigentlik ünder
dit haedstik rekkene wurde koe, net as folchnümer op
'e bigreating stiet, mar wol yn 'e earste seksje oansnien
is. Yn it seksjerapport hat spr. der lykwols neat oer
foun. It giet om de ütjefte fan de twadde printinge fan
it bikende lokael-histoaryske boek „Rondom de Olde-
hove." Spr. hopet, dat de Foarsitter him tastean wol
oer dizze kwesje as algemien punt bij Underwiis, Kun
sten en Wittenskippen hwat to sizzen.
Yn syn praktyk as bibleteekamtner fait it spr. op,
hoe great de bilangstelling fan de bifolking en dan
bidoelt hy net yn it alderearste plak de intellektuelen
is foar de histoarje fan de eigen stêd. De Prov. Bi-
bleteek bisit 6 eksimplaren fan de aide skiednis fan
Ljouwert fan Eekhoff en in pear eksimplaren fan it for-
folch, dat juffer Visscher, de eardere archivaresse fan
Ljouwert, skreaun hat, in pear eksimplaren fan it boek
van Mr. J. Algera „Leeuwarden door de eeuwen heen"
en fan „Rondom de Oldehove en dy boeken binne as
regel hast altiten ütliend oan minsken, dy't bilangstel
ling hawwe foar de eigen skiednis. It hat dus siker
wier sin, dat spr. yn e seksje as wurdfierder fan man-
nich oaren in twadde printinge frege hat. Hy hat dizze
frage doe ek taljochte. Fan ien fan e wethalders, dy't
dêr oanwêzich wie, hat spr. in andert krige, dat wol
gunstich like. Hy stelt der lykwols priis op, yn it fol-
sleine auditoarium fan de rie en foar de parse dy frage
to herheljen; Wolle B. en W. fortelle, hoefier it stiet
mei de twadde printinge fan it prachtige boek „Rondom
de Oldehove"?
De heer Tiekstra zegt, dat de oorzaak van het niet-
opnemen van de bedoelde vraag van de heer Santema
in het sectierapport gelegen is in het feit, dat deze
vraag volledig in de sectie beantwoord is. De rappor
teur heeft derhalve geen aanleiding gevonden haar in
het sectieverslag op te nemen. Het is ook niet speciaal
verzocht de vraag in het algemeen rapport op te nemen.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) moet de heer Santema
in teleurstellende zin antwoorden, want hij moet ver
klaren, dat het met de tweede druk van „Rondom de
Oldehove" nog niet zo heel ver is. Het ontbreekt niet
aan bereidwilligheid tot medewerking bij de gemeente.
Deze wilde uit het fonds voor culturele doeleinden, na
voorlichting van een commissie van advies, bestaande
uit een aantal deskundigen, de uitgave van „Rondom de
Oldehove steunen en heeft contact gezocht met de uit
gever van de eerste druk. Deze zou het goedkoper
kunnen doen dan elke andere uitgever, omdat hij een
deel van het materiaal heeft bewaard. Hij moest echter
de verkoopsprijs van het boek hoog stellen spr. weet
het niet precies uit het hoofd, maar hij meende van
6,90, doordat de gemeente hem slechts een gering
aantal exemplaren kon garanderen. Spr. heeft de afd.
Onderwijs ter secretarie bereid gevonden, een onder
zoek in te stellen naar de behoefte, die er in de scholen
van Leeuwarden zou bestaan en die enquête heeft het
teleurstellende resultaat opgeleverd, dat van ruim 30
scholen uit heel Leeuwarden bericht werd ontvangen,
dat zij niet meer dan samen ongeveer dertig exemplaren
van de herdruk verlangden. Toen de animo zo teleur
stellend gering bleek te zijn, hebben B. en W. wel niet
hun steun ingetrokken, maar wel het geld, dat voor
die steun bestemd was, voorlopig teruggenomen. Het
is niet uitgesloten, dat die tweede druk met steun van
de gemeente er nog komt, maar B. en W. weten nu
alleen, dat de hele Leeuwarder schoolwereld 30 of mis
schien 35 exemplaren van dit boek zou betrekken. Dat
zou natuurlijk voor de uitgever een lelijke strop wor
den, vooral als dat een graadmeter zou zijn voor de
belangstelling, die elders voor dit boek bestaat. En het
college had nog wel gedacht, dat het er „in hiele died
mei die"!
De hear Santema hat dizze meidieling dat sprekt
fansels min ofto mear toloarsteld. Hy hie tocht, dat
de bilangstelling by it ünderwizend personeel yn Ljou
wert greater wie. As hy sjocht, dat de oandacht foar
de monografyen oer it eigen plak op it plattelan folie
en folie greater is, forwündert dit spr. tige. Hy hopet,
dat B. en W. mei dizze bifiningen dochs net stil stean
bliuwe en dat it ek net sa is, mient hy üt it antwurd
fan 'e wethalder ek al bigrepen to hawwen. Spr. seit
altiten: in folk, dat syn skiednis ken, hat syn lan leaf.
Sa is it ek foar Ljouwert. Men moat der wol om tinke,
dat men de eigen histoarje sa bisköget: Ut it forline
is it hjoed en üt it hjoed is de takomst. Dy trije dingen
moat men fêsthalde!
Volgno. 533. Subsidie aan het Friesch Genootschap
voor geschied-, oudheid- en taalkunde f 750,
De Voorzitter doet mededeling van een ingekomen
voorstel, ondertekend door de heren Santema, Zittema
en V. d. Meer, om deze post te verhogen tot 1500,
alleen ingeval de provincie niet geeft wat gevraagd is.
De hear Santema seit, dat dit ütstel natuerlik ek de
bilangstelling hat fan syn fraksje, omdat mei it „Friesch
Genootschap", binammen ek mei de ynrjochting, dêr't
it it bihear oer fiert: it „Friesch Museum", nei har
bitinken in hiel fornaem Ljouwerter bilang muoid is.
It is op it eagenblik sa spr. hat it ek yn 'e seksje sein
en hy wol it hjir jitris sizze dat it Ljouwerter Mu
seum it twadde museum yn Nederlan is (nei it Ryks-
museum), dat de greatste silverskat bisit. Dat is op
himsels al in hiel bisünder ding en dat lükt natuerlik
ek in soad frjemdlingen. Koartlyn, doe't spr. yn it Mu
seum wie, fortelde de amanuensis him, dat der dit jier
11.000 bisikers west hawwe, hwerfan de measten frjemd
lingen. It is natuerlik foar in stêd as Ljouwert in ding
fan bilang, ek üt ekonomysk eachpunt, dat der in yn-
stelling is, dy't minsken lükt. Dat bitsjut in permanent
toeristenbisiik. In ynstelling, dy't al sa lang yn it for-
midden fan 'e stêd stiet, al sa lang baten brocht hat en
ek it oansjen fan 'e stêd forhege hat en noch forheget,
sa'n ynstelling sil fansels de bisündere oandacht fan
de rie hawwe moatte. En der is ek nóch in kwesje,
dy t spr. de frijmoedichheit jowt nammens syn fraksje
op forheging fan it subsydzje oan to stean. In goede
exploitaesje fan dat museum is allinnich mar mooglik,
as it personeel, dat der oan forboun is, ek goed sala-
riearre wurdt. Dat de direkteur fan it „Friesch Mu
seum dy't in doktersgraed helle hat oan 'e Sorbonne
yn Parys, net in greater salaris fortsjinnet as in kom-
mys oan 'e gemeente, komt neffens spr. c.s. net oerien
mei it greate bilang, dat de gemeente hat by in goede
exploitaesje fan it museum. Men kin fan tinken wol
hawwe, dat, as de salarisposten, dy't eigentlik oeral
omheech geane ünder ynfloed fan 'e tiid, foar de amt-
ners fan dizze ynstelling net forhege wurde, hja aensens