2 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. Volkshuisvesting in Den Haag. Een gemeentebestuur, dat dit nalaat, verzaakt zijn plicht ten opzichte van de bevolking. Bij het betreffende punt komt spr. hier nog op terug. De maatregelen, door het college getroffen om door uitvoering van werken arbeid te geven aan hen, die uitgeworpen zijn, verdient zeer zeker waardering. De uitvoering hiervan echter zal niet anders worden toe gestaan dan in werkverschaffing onder D.U.W.-voor waarden. Bekend zijn de lage lonen, welke in D.U.W.- verband worden verdiend en de vele gevallen van wille keur. Velen van hen, die te werk gesteld worden, zijn niet in staat om voor hun gezinnen het hoogst nodige te verdienen. Het gemeentebestuur zal dan ook maat regelen moeten treffen, om te zorgen, dat de lonen der D.U.W.-arbeiders gelijkwaardig zijn aan die in het vrije bedrijf, die toch ook al aan de grens van het minimum liggen. Het kan dit doen door de tewerkgestelden een toeslag te verstrekken. Het wordt tijd, dat het gemeentebestuur zijn stem gaat verheffen tegen een regeringspolitiek, die niet vol doet aan de eis, die ieder mens het recht heeft te stellen, n.l. een waardig bestaan te hebben. Wil de regering geen andere koers varen, dan moet ze weg, om plaats te maken voor een volksregering. Deze alleen zal zich inspannen en aan de slag gaan om te bouwen, zal wo ningen, arbeid en bestaanszekerheid voor allen ver schaffen. Dat zij zal komen, daarvan is spr. overtuigd. Zij staat voor de deur en men kan er rekening mee houden. De heer W. C. Dijkstra wil, om te beginnen, de vinger leggen op een paar inconsequenties in datgene wat door de heer Beuving is gezegd. Spr. mag aan nemen, dat wel een algemeen antwoord zal worden ge geven door het college; het trof hem echter zeer, dat de heer Beuving protest heeft aangetekend namens de fractie, die hij vertegenwoordigt, tegen het feit, dat er zoveel krotwoningen zijn en tegen de samenwoning, terwijl zijn fractie zelf stemt voor voorstellen tot onbe woonbaarverklaring en een vroeger lid zijner fractie als lid van de commissie van advies voor de verdeling van woonruimte aan de toewijzingen medewerkt. Dit alles verliest de heer Beuving blijkbaar uit het oog. Voorts zegt hij, dat er bezwaar moet worden gemaakt tegen het feit, dat belangrijke objecten onder D.U.W.- voorwaarden worden uitgevoerd. Spr. moge er op wij zen, dat hier kortgeleden een zeer uitvoerige discussie heeft plaats gehad, toen een plan aan de orde was, waarbij het ook ging om uitvoering onder D.U.W.- voorwaarden. Toen is, ook van de zijde van de P.v.d.A., o.m. gezegd: Laten B. en W. zich er vooral van ver gewissen, dat het niet leidt tot minder verantwoorde arbeidsvoorwaarden. Dat heeft de heer Beuving echter niet gehoord, want op dat moment waren hij en zijn fractiegenoot niet aanwezig. (De heer Beuving: Konden wij niet aanwezig zijn.) Spr. wilde alleen dit feit vast leggen. Wat de Aanbiedingsbrief en de Mem.v.A. betreft, spr. zou willen beginnen met zijn voldoening te uiten over het feit, dat de begroting zo tijdig verscheen. Hij herinnert zich, dat een paar jaar geleden de behandeling van de begroting half Mei moest plaats hebben. Met genoegen kan worden vastgesteld, dat het college en de secretarie kans hebben gezien een belangrijke ach terstand in te lopen. Er valt ook voldoening te uiten over het feit, dat B. en W. zeggen zich voor te stellen ook in de toekomst jaarlijks een organische opzet te doen samenstellen, zodat de raad voortaan geregeld in staat is langs deze weg het inzicht in de uitkomsten van de bedrijven te verdiepen. Spr. c.s. hebben ook met voldoening kennis genomen van de mededeling van B. en W., dat het tot dusverre gevoerde beleid zal worden gecontinueerd. De fractie van de P.v.d.A. is van mening, dat hier toe alle aanleiding bestaat. Het is een goed beleid ge weest en zij menen ook, dat het door de burgerij als zodanig is ontvangen. Als men let op de verkiezings uitslag, die geen grote verschuivingen heeft te zien ge geven, is er zeer zeker plaats voor deze gevolgtrekking. Een terugblik werpende over 1949, zou spr. gaarne even willen vaststellen welke belangrijke gebeurtenissen op het gebied van de stadsverbetering hebben plaats gehad. Daarbij denkt hij in de eerste plaats aan de tot standkoming van het autobusstation. Het is niet alleen voor de stad een sieraad, maar kan, als spr. goed is ingelicht, ook ten voorbeeld strekken aan menige andere plaats. Ook denkt hij aan de medewerking, die van de zijde van de raad is verleend aan de totstandkoming van een tehuis voor de ongeorganiseerde arbeiders jeugd. Voorts wijst hij er op, dat de dienst voor Soc. Zaken verder is geperfectionneerd en gemaakt tot een dienst, die in hoge mate voldoet aan de eisen, welke vandaag de dag aan een dergelijke dienst mogen wor den gesteld. Vervolgens kan melding worden gemaakt van de instelling van een studiefonds, dat langzamer hand zijn vruchten begint af te werpen. Woningbouw is sterk bevorderd en het gehele plan rond Cambuur is tot uitvoering gekomen. Ook denkt spr. aan het feit, dat in de Prinsentuin voor de kunstschilders in onze stad gelegenheid tot exposeren is geschapen, een ver betering dus in cultureel opzicht, terwijl in het laatst van het jaar aan de oplossing van een sociaal probleem, n.l. dat van de volkslogementen, is gewerkt. De begroting sluit en dat is, in vergelijking tot wat andere gemeenten in Friesland te zien geven, toch wel een zeer belangrijk feit. Er is zelfs een aanzienlijke post „Onvoorzien", maar spr. gelooft, dat men die post niet al te optimistisch moet beoordelen, daar het wel eens zo kan lopen, dat verplichtingen, waarvoor de gemeente zal kunnen komen te staan, deze post voor een deel zullen opteren. Hoe het echter ook zij, het is toch wel zeer verheugend, dat men kans heeft gezien de begro ting te maken, zoals ze er op het ogenblik uitziet. Toch kan men ook oog hebben voor wat B. en W. zeggen t.a.v. een zekere voorzichtigheid in het beleid, in verband met het dit jaar aflopen van de noodvoor ziening gemeentefinanciën. waardoor de financiële posi tie der gemeente voor 1951 op het ogenblik nog niet geheel is te overzien. Spr. zou thans enkele opmerkingen willen maken n.a.v. onderdelen. Daar is dan allereerst een zaak. die de aandacht van B. en W. stellig voortdurend in beslag neemt en evenzeer de aandacht van de raad: het pro bleem van het woningtekort. Wat B. en W. daarom trent in de Mem.v.A. mededelen geeft wel een zeer somber beeld van de situatie. Men moet vaststellen, dat de in Leeuwarden bestaande achterstand niet wordt in gehaald, doch dat deze nog telkens groter wordt. Hoe toch is de situatie? Gaat men er van uit, dat het goed zou zijn het woningprobleem in 1960 als opgeheven te beschouwen een richtlijn, die men nogal eens pleegt aan te houden dan zou men, gelet op het tekort van het ogenblik, jaarlijks 360 woningen moeten bouwen. Voegt men daarbij de 300, die nodig zijn in verband met de bevolkingsaanwas, dan dienen dus jaarlijks on geveer 660 te worden gebouwd. Als spr. goed is inge licht, bedraagt de aanbouw thans 250 per jaar, zodat, spr. herhaalt het, er in stede van inlopen een vergroting en dan nog wel in zeer aanzienlijke mate van het tekort is. In dit verband moge nogmaals een be roep op B. en W. worden gedaan om niets na te laten, dat de regering er van kan overtuigen, dat het gemeentebestuur van de hoofdstad van Friesland de zaak op deze wijze niet zal kunnen regelen. Het is spr. c.s. bekend, dat B. en W. afhankelijk zijn van wat door de provincie wordt toegewezen en dat het provinciaal bestuur op zijn beurt weer de toewijzing van het Rijk Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. 3 moet afwachten. Desondanks is het nodig Den Haag er van te overtuigen, dat het zo niet kan blijven. Intussen wil spr. hier wijzen op enkele recente ge beurtenissen, die blijkbaar enig perspectief bieden. Spr. denkt in de eerste plaats aan de publicaties i.z. de woningbouw in Bussum, waar wethouder Bouma een project heeft ingediend, waarvan de Minister het vol gende zei: ,,Als meer gemeenten het aldus zouden kun nen tracteren, dan zie ik kans een toewijzing te geven, boven het bestaande bouwvolume uitgaande, en ben ik zelfs bereid een bijdrage in de kosten van deze bouw te verlenen." Deze zaak zal ongetwijfeld ook aandacht genieten in het college van Leeuwarden, maar spr. acht het de taak van de raad bij deze gelegenheid op een dergelijke mogelijkheid te wijzen. Voorts zou hij willen wijzen op een nog recentere uitlating van de Minister, bij gelegenheid van de opening ener school te Zuid laren. Z.Exc. verklaarde daar, dat men wellicht in Den Haag iets meer zou kunnen doen, indien de gemeenten niet steeds oude paden betraden, doch met wat meer initiatieven zouden komen. Ook dit moge een prikkel zijn voor het college om te onderzoeken, of datgene, wat t.a.v. een andere gemeente mogelijk is gebleken, ook in Leeuwarden tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. In de Mem.v.A. is opgemerkt, dat montagebouw in Friesland niet aan de orde is geweest, omdat deze provincie daarvoor geen volume toegewezen heeft ge kregen. Spr. heeft dit niet helemaal begrepen. Is het zo, dat van de zijde van het gemeentebestuur wel is aangedrongen op het toekennen van volume voor een dergelijk bouwtype, doch dat men daarin om de een of andere reden niet kan treden? Het lijkt spr. wen selijk, dat hieromtrent nadere inlichtingen worden ge geven, omdat montagebouw blijkbaar een snellere pro ductie meebrengt. Spr. c.s. dringen voorts nog aan op het bevorderen van woningbouw door woningvereni gingen, een aangelegenheid, waarover B. en W. zich ongetwijfeld zullen willen beraden. De scholenbouw even in het probleem betrekkend, wil spr. ook in dit verband wijzen op hetgeen in Zuidlaren is gezegd. Mis schien zouden deze uitlatingen B. en W. aanleiding kunnen geven om terug te komen van hun voornemen, vermeld in de Mem.v.A.. om in 1950 geen gemeentelijke scholen te bouwen. Een ander vraagstuk, zeker van evenveel belang, is de werkloosheidsbestrijding. Spr.'s fractie heeft met be langstelling kennis genomen van wat B. en W. zich voorstellen met betrekking tot dit probleem te doen. Niettemin zou zij gaarne op de ernst van de toestand willen wijzen. De werkloosheid neemt toe en spr. c.s. willen B. en W. verzoeken ter zake diligent te blijven. Er zijn onlangs plannen aan de raad voorgesteld, terwijl er nog andere plannen in portefeuille zijn. Het verdient h.i. overweging zo spoedig mogelijk tot het indienen daarvan over te gaan. Zijdelings verband hiermede houdt de kwestie van de industrialisatie, waarover spr. ook gaarne iets zou wil len zeggen. Er is over de industrialisatie in Nederland in alle toonaarden geschreven en men heeft haar vaak voorgesteld als een panacee tegen allerlei kwalen van economische aard. In spr.'s fractie is de opmerking ge maakt, dat men hiermede voorzichtig moet zijn. In de eerste plaats wijst men er op, dat het juiste moment misschien voorbij is gegaan in die zin, dat geldschieters op dit ogenblik minder grote geneigdheid aan de dag leggen om in industrie te investeren en in de tweede plaats vestigt men er de aandacht op, dat in omliggende gemeenten al reeds projecten in behandeling zijn, van welke industrieën Leeuwarden dus niet meer zal kunnen profiteren. Persoonlijk is spr. van mening, dat het stads bestuur zijn taak al heel slecht zou begrijpen, indien het niet alles deed om de industrievestiging te bevorderen, al spreekt het vanzelf, dat men geen industrieën moet aantrekken, waarvan de levensvatbaarheid twijfelachtig is. Dit zou juist kunnen leiden tot vergroting van de werkloosheid. Industrialisatie is voor Leeuwarden zeker van belang, ook omdat in het verleden zo schijnt het spr. toe de aandacht te zeer van dit punt is af geleid. Men heeft hier een ontwikkeling te zien ge kregen, die iets te veel op andere doeleinden was ge richt, waarmede overigens geen critiek op dit college is bedoeld. Hij c.s. vragen vervolgens enkele inlichtingen te mogen ontvangen op in de Mem.v.A. vermelde gegevens i.z. een industriegebouw. Er wordt gezegd, dat inder tijd pogingen zijn gedaan om te komen tot oprichting van een dergelijk gebouw, maar daar wordt aan toe gevoegd, dat men die plannen niet heeft kunnen reali seren. Spr. c.s. vragen twee dingen te mogen vernemen: le. wanneer waren deze plannen rijp? En 2e. wat is de reden, dat van het vestigen van een industriegebouw moest worden afgezien? Spr. zou ook willen vragen, of het in de bedoeling van B. en W. ligt, om, als het industrieterrein rond het Van Harinxmakanaal mettertijd klaar zal zijn waar mee Leeuwarden een prachtgelegenheid heeft gekregen voor vestiging van industrie die vestiging min of meer te stimuleren. Zal het college afwachten, of zich gegadigden voordoen, of wel voor vestiging van in dustrie in Leeuwarden propaganda maken? Ten slotte wil hij opmerken, dat, wanneer Leeuwar den mettertijd een industrievestiging op grote schaal zou krijgen, het van belang is, het sociale aspect daarvan onder de ogen te zien, omdat vestiging van grote fa brieken aspecten bevat, die zeer bedenkelijk kunnen zijn. Het is strikt noodzakelijk deze tijdig onder de ogen te zien. Thans knoopt spr. even vast aan de mededeling in de Aanbiedingsbrief, die betrekking heeft op het uit breidingsplan. Hij c.s. juichen het toe, dat gestaag ge werkt wordt aan het gereed komen van dit plan, al zal dit wel eens partieel moeten geschieden. Men houde echter rekening met plantsoenen, waterpartijen en groen, waarmee mettertijd het aanzien van de stad zeer gediend zal zijn. Nu een probleem, dat spr. met enige aarzeling aan snijdt, omdat hij zo goed begrijpt, dat B. en W. van daag nog niet kunnen treden in het ter hand nemen daarvan: de centrale riolering. Leeuwarden zal zo spoedig mogelijk moeten komen tot afschaffing van het tonnenstelsel. Ieder van de raadsleden hoopt, dat de middelen er toe aanwezig zijn. Dat spr. dit punt aanroert, is niet, omdat hij het college in gebreke wil stellen, maar om van zijn kant op het belang er van te wijzen. Door het college is verder gezegd, dat het niet in de bedoeling ligt een burgerdag te houden. In deze burger dag zit naar spr.'s gevoelen echter iets zeer aantrek kelijks. Zou het niet zo kunnen, dat eenmaal in het jaar voor degenen, die in dat jaar de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, een korte bijeenkomst wordt georganiseerd, waarin wordt gewezen op de belang rijkheid van het feit, dat zij voortaan deel zullen kunnen hebben aan de samenstelling der vertegenwoordigende lichamen? Het heeft een grote bekoring, dat aan het overschrijden van die drempel aandacht wordt besteed. Laten B. en W. deze zaak nog eens bezien! Dan is er een mededeling gedaan over de vacantie- besteding. Spr. moet dit punt even in de algemene be schouwingen betrekken, omdat het nergens in de be groting bij een post kan worden ondergebracht. Op een vraag van een zeker lid heeft het college geant woord, dat het niet voornemens is deze zaak opnieuw ter hand te nemen. Spr. kan de motieven hiervoor raden. Van de zijde der gemeente zijn pogingen aangewend, die gefaald hebben. De ontwikkeling heeft sindsdien echter niet stilgestaan. Vandaag is de tijd er rijper voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 2