4 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. dan een paar jaar geleden. Aangezien met name de ar beidersbevolking zou kunnen profiteren van een goed opgezette organisatie in dezen, zou spr. B. en W. wil len vragen ter zake alsnog een initiatief te nemen. Spr. wil besluiten met enkele kleine opmerkingen. In de eerste plaats stellen hij c.s. met genoegen vast, dat de verstandhouding tussen raad en B. en W. uit stekend is. evenals die tussen de raadsleden onderling. Dat is van groot belang voor de goede gang van zaken in deze gemeente en hij spreekt de hoop uit, dat deze toestand in de toekomst zal worden bestendigd. Er wordt in de vergadering van de raad van Leeu warden weinig gesproken. Naar de schijn zou dat de indruk kunnen vestigen, alsof de raadsleden zich van hun verantwoordelijkheid niet voldoende bewust zijn. Niets is echter minder waar. Stuk voor stuk weten alle raadsleden wat het wil zeggen deel te hebben aan het bestuur van de hoofdstad onzer provincie. De vraag is natuurlijk hoe dit bestuur moet worden uitgeoefend en wat dit betreft, treden in vergelijking met voorheen zeer sterke verschillen op. Spr. meent, dat het niet op spreken, doch op daden aankomt. Sizzen is neat, mar dwaen is in ding! Daarom ook wil spr. hiermee besluiten. De heer Kamstra had eerst even de woordvoerders der grootste fracties willen afwachten en had gedacht, dat ook de a.r. het woord zouden voeren bij de alg. beschouwingen, maar nu dat tot nog toe niet is gebeurd, wil hij de gelegenheid niet voorbij laten gaan om hier zeer in het kort een en ander te zeggen. Spr. kan zich aansluiten bij de heer Dijkstra, die heeft gezegd, dat het niet nodig is lange beschouwingen te houden, maar dat men ook van zijn verantwoordelijk heid bewust kan zijn hetzij door korte opmerkingen te maken, hetzij zelfs door zwijgend kennis te nemen van de stukken, zich een oordeel er over te vormen en daar van zijn stem te laten afhangen. Toen spr. de Aanbiedingsbrief, die de begroting ver gezelde, las, kreeg hij deze gedachte: hier deponeert het college zijn program en het noemt enkele punten, die het meent als urgent te moeten beschouwen. Daarbij ging het er van uit, dat de raad zeer waarschijnlijk niet een ander beleid te zien zal krijgen dan het tot nu toe gevoerde, gelet ook op de wethoudersverkiezing. Spr. gelooft, dat men in dezen in grote lijnen met het college accoord kan gaan. Dit demonstreert zich ook in de wet houdersverkiezingen, die in eerste aanleg zó zijn ver lopen, dat het wethouderschap van het grootste deel der aftredenden werd gecontinueerd. Onder de punten, door het college in de Aanbiedings brief genoemd, zijn er enkele, die misschien aanleiding zullen geven, er bij de volgnummers enige woorden over te zeggen. Dat zal echter niet een algemene bespreking kunnen worden, al wil spr. wel graag voldoen aan de wens van de Voorzitter, om zoveel mogelijk bij de pos ten te spreken over datgene wat er op betrekking heeft. Er zijn echter punten, die men eigenlijk moet rang schikken onder „algemeen beleid". Spr. durft zich even te wagen op het glibberige pad der financiën. Hij is wel geen financieel specialist, maar hij wil toch even wijzen op het feit, waarop ook de heer Dijkstra heeft geattendeerd, n.l., dat de noodregeling der financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten in 1950 afloopt, een feit, dat niet verontrustend is, maar wel van dien aard, dat het het financiële perspectief van de gemeente vooralsnog tot een onzekere factor maakt. Spr. had zich de vraag gesteld, of het verantwoord zou zijn de opbrengst der vermakelijkheidsbelasting op hetzelfde bedrag te ramen als het vorige jaar. De toe stand is vandaag de dag toch zo, dat elk dubbeltje moet worden omgekeerd, vóór men het uitgeeft. Als hij echter ziet, dat het vorige jaar 34.000,meer is ontvangen dan was geraamd, dan gelooft hij, dat op het bedrag van het vorige jaar voor de raming voor 1950 wel aan gehouden kan worden. Aan het feit, dat op volgno. 568 bij „overbruggings- en sociale bijstandsregeling", 100.000,meer is ge raamd, is te zien, dat het spook van de werkloosheid al even om de hoek komt kijken en dan stemt het tot genoegen, dat de raad in een vorige vergadering al een belangrijk object heeft mogen behandelen, dat althans voor een deel misschien de werkloosheid kan opvangen. Het zal het college genoegen doen, dat de raad zich bijzonder interesseert voor het aantrekken van industrie. Men kan dat lezen in de Mem.v.A. en ofschoon er nog maar twee sprekers aan het woord zijn geweest, heeft reeds één, de heer W. C. Dijkstra, gezegd, dat er ook in zijn fractie gedegen over gesproken was en men daar bepaalde meningen over had. B. en W. beroepen zich in de Mem.v.A. op het E.T.I.F.-rapport en zeggen, dat dit aangeeft welke industrieën voor een stad als Leeuwarden noodzakelijk zijn. Spr. heeft dit rapport ook eens ter hand genomen en zag daarin, dat in 50 jaar het inwonertal van Leeuwarden was verdubbeld en dat de verwachting was gewettigd, dat het over 20 jaar de 100.000 zal benaderen. Dan is het logisch, dat men een dreigende werkloosheidsperiode en een te verwach ten groei der stad gaat combineren en de vraag stelt: Wat behoeft een toekomstig Groot-Leeuwarden? Leeu warden gaat zich instellen op het aantrekken van in dustrie en dat is zeer noodzakelijk. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de steeds groeiende stadsbevolking; daar moet werkgelegenheid voor ge schapen worden. Het is echter ook noodzakelijk, dat men zich de vraag stelt: Wat behoeft een stad als Leeu warden dan als woonstad? Wat is nodig en wat kan gebeuren om de stad zo mogelijk nog aantrekkelijker te maken? Spr. gaat geen objecten noemen; hij ver trouwt deze aangelegenheid volkomen aan het college toe. Een van de brandendste vraagstukken is, zo meent spr., toch wel het woningprobleem en ofschoon dit een punt is, dat eigenlijk bij het betreffende volgnummer aan de orde is, wil hij er thans enkele woorden van zeggen. Er is het vorige jaar bij het aanbieden der be groting een tekort genoemd van 3500 woningen. Thans kan men dit gevoegelijk op 3800 stellen. De heer Dijk stra heeft al berekend, hoeveel woningen er hier per jaar zullen moeten worden gebouwd, wil er in 1960 geen woningnood meer bestaan. Spr. gelooft, dat ver houdingsgewijs de woningnood hier groter is dan in vele getroffen steden. Het is noodzakelijk, hetzij via de provincie, hetzij rechtstreeks, aan de regering kenbaar te maken, dat niet volstaan kan worden met het bouw volume, dat thans is toegewezen. Spr. meent dit het college met sterke aandrang te moeten aanbevelen, of schoon hij moet toegeven, dat hij volkomen overtuigd is, dat het in dezen zijn best reeds doet. Misschien echter geeft aandrang uit de raad het college enige ruggesteun, wanneer het er bij de regering op aandringt het bouw volume voor Leeuwarden te vergroten. Er is reeds ge wezen op het plan-Bussum. Spr. stelt hierbij de vraag: Is dit ook iets voor Leeuwarden? In de sectie is gevraagd, of het mogelijk is te komen tot principiële overeenstemming met de Spoorwegen, vooral met het oog op de overwegmisère, maar ook in verband met werkzaamheden, die nu niet of zeer moei lijk voortgang kunnen vinden; dan kan aan die onzekere toestand een einde komen. In de vorige vergadering is door een van spr.'s fractiegenoten ook al in die richting gesproken, met het doel, dat men hier in Leeuwarden komt te weten, hoe de Spoorwegen zich in de toekomst de toestand denken; dat remt de werkzaamheden niet, maar bevordert ze juist. Wanneer men weet, hoe het komt, dan behoeft het niet een uitvoering op zeer lange termijn te worden, maar dan kan de gemeente met het maken van plannen en met de uitvoering van werken Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. 5 rekening houden met de toekomstige situatie. Zij zal dan niet steeds stuiten op de onzekerheid: wat zal in de toekomst door de Spoorwegen worden gedaan? Het was voor spr. de vraag: is het goed, of is het niet goed nog weer terug te komen op de wethouders verkiezing? Er is in de sectie ook over gesproken en een lid heeft gezegd, dat, wanneer er in de raad over zou worden gesproken, hij het ook zou doen. Spr. vindt dat wat eigenaardig. Men heeft plannen in dezen of men heeft ze niet. Hij wil er geen langdurige beschou wingen over houden, maar alleen zeggen, dat het uit eindelijke resultaat hem c.s. niet is tegengevallen en hun ook niet onwelgevallig is. Slechts de manier, waar op de zaak is getracteerd, heeft hen niet bevredigd. Er is in deze raad al veel over speelgelegenheden voor de jeugd gesproken. Dat dit vraagstuk de belang stelling van college en raad heeft, is algemeen bekend. Nu wil spr. direct zeggen, dat wat hij nu wil vragen, niet de taak is van de gemeente, maar toch is het mis schien zo, dat de weth. van Onderwijs daarin bemid delend kan optreden. Spr. bedoelt dit: Voor de oorlog had men hier een vereniging of stichting voor vacantie- ontspanning. Vele ouders, die hun kinderen wel graag ontspanning willen geven, zullen, met angst de vacan- ties tegemoetziende, de vraag stellen: wat moet ik in de [vacantieweken met mijn kinderen doen? En vooral: wat kan ik hen op vertrouwde wijze laten doen? Nu vraagt spr. de Voorzitter, of hij iemand, een instelling of wat dan ook weet, die in dezen het initiatief kan nemen. Hier kan heel goed en nuttig werk gedaan worden. Voor de oorlog bestond er grote belangstelling voor. De ouders vonden het prettig, dat hun kinderen onder vertrouwde leiding waren en de kinderen gingen graag. Spr. wil thans zijn beschouwing niet besluiten, al vorens hij namens zijn fractie het college dank heeft gebracht voor het werk, in 1949 gedaan. Hij heeft reeds gezegd, dat het gevoerde beleid zodanig was, dat hij c.s. zich daarmede in de meeste gevallen konden ver enigen. Zij stellen het bijzonder op prijs, dat het college bij deze begroting kans heeft gezien om vele sociaal- culturele instellingen hulp te verlenen en zij hopen, dat het college ook in de komende jaren onder Gods on misbare zegen veel en nuttige arbeid zal kunnen en mogen verrichten in het belang van de gemeente. De heer Zittema gaat ogenblikkelijk accoord met het geen hier besproken is ten aanzien van de kwestie van de tijd. Hij meent, dat er voor gezorgd moet worden, dat de raad niet in tijdnood geraakt. Iemand, die het in tien minuten niet kan zeggen, zegt het in twintig minuten ook niet. Spr. wil beginnen met het college dank te zeggen voor het feit, dat de begroting sluit. Daar is hij blij om, hoewel voor hem persoonlijk altijd nog de schaduw van de toekomst oprijst. Hij waarschuwt dan ook voor het zich blind staren op het heden. Men moet niet ver geten te zien naar wat achter vandaag ligt. Als er iets onzeker is, dan is dat wel de financiële positie van het Rijk, zowel als die der gemeenten. Daarin schuilen ontzaglijke gevaren en spr. gelooft, dat de raad zich in dit opzicht niet al te zeer moet laten verblinden. B. en W. moeten inderdaad zorgen voor een financiële politiek, die ter dege verantwoord is. De fi nanciële toekomst baart zorg. Wanneer spr. dit zo zegt en accentueert, dan bedoelt hij daarmede, dat men voorzichtig moet zijn met het aangaan van financiële verplichtingen. In de laatste raadsvergadering is beslist over een uitgaaf van 1 a 1 x/i millioen gulden en er zijn meer plannen, die het mil- lioen benaderen. Hij wil daarom nogmaals het college op het hart binden er aan te denken een zodanige finan ciële politiek te voeren, die ook met het oog op de naar spr. s mening wankele toekomst verantwoord is. Er is hier vanmorgen gesproken over de kwestie van de industrievestiging. Spr. wil niet in herhalingen vallen en stelt daarom slechts een concrete vraag, waarop hij graag een concreet antwoord zou willen ontvangen: Is het waar, dat verschillende ondernemers, in ieder geval een of twee, hier in Leeuwarden bij de diverse instanties moeilijkheden hebben ondervonden bij hun pogingen een industrie op te richten en niet konden slagen, als gevolg waarvan zij naar een andere plaats zijn gegaan? Is het zo, dat systematisch de gemeente Leeuwarden of het college van B. en W. de industrie vestiging tegengaat of in ieder geval de ondernemers een aantal belemmeringen in de weg legt, die deze men sen vleugellam maakt? In spr.'s eerste raadsvergadering (hij stapt thans over op een geestelijk-zedelijk probleem) heeft hij gewezen op de kwestie van benoeming van onderwijzers aan de openbare lagere scholen. Er is toen aan B. en W. ge vraagd, of zij er voor zullen zorgen, dat deze kwesties zo goed mogelijk worden opgelost. Spr. ziet deze dingen echter toch ook in een breder verband en hij herinnert zich een uitspraak van de heer Dijkstra, die hem on gerust heeft gemaakt ten opzichte van de Zondags kwestie. Spr. kan er niet van loskomen, dat de plaat selijke overheid hier inderdaad een taak heeft. Hij kan het niet goedvinden, dat ieder de Zondag kan be steden, zoals hem dat goeddunkt. Is dat het standpunt van de gehele P.v.d.A.-fractie? Spr. zou nu de gedachte in het midden van de raad willen leggen, dat men op die manier ten slotte met het geld van de gemeenschap een eigen principe gaat doorvoeren. (J. K. Dijkstra, weth.: Partijkas!). Spr. wil er even op doorgaan; deze zakelijke kant weegt niet het zwaarste, maar wel de principiële zijde. Hij zou willen, dat er in de toekomst ook ernstig reke ning wordt gehouden met andersdenkenden, die toch ook nog in deze gemeente wonen. De Voorzitter interrumpeert met de vraag, of de heer Zittema zich even wil verduidelijken t.a.v. zijn uitlating, dat met het geld van de gemeenschap een eigen principe wordt doorgevoerd. Hier kan misverstand over ont staan. Spr. wil graag een nadere toelichting. De heer Zittema meent, dat over het besteden van de Zondag in principe verschillen kunnen bestaan, maar als de overheid gelden voteert voor een bepaalde in richting, heeft zij het recht bindende en remmende be palingen ten opzichte van de Zondag te maken. De heer Dijkstra zegt, dat ieder dat zelf moet weten, de over heid draagt er geen verantwoordelijkheid voor. Spr. is echter van mening, dat, wanneer de gemeente zakelijke relaties aangaat, waarbij de Zondag in het geding komt, zij daarbij wel een taak heeft. Over de kwestie van de wethoudersverkiezing zou spr. dit willen zeggen: Toen de voorvergadering werd gehouden, stonden er twee dingen vast. In de eerste plaats, dat de P.v.d.A. klaar en doelbewust bij monde van de heer Dijkstra afstand deed van de derde zetel. Dat was één vast punt. Spr. herinnert zich de woorden van de heer Dijkstra nog: „Het heeft in de boezem van de partij veel strijd gekost, maar wij hebben ons tot deze hoogte kunnen opwerken." Het spijt spr., dat het bij een voornemen is gebleven. Het tweede vaststaande feit was, dat een zetel aan geboden werd aan de V.V.D., qua fractie, zonder be perkende bepalingen nopens de persoon. Spr.'s bezwaar is, dat men later hierop teruggekomen is. De zetel werd aangeboden aan de V.V.D. en niet aan een persoon. Er was niet over gesproken, dat er bezwaren bestonden tegen de heer Pols. Toen dan ook later de plannen bleken te zijn veranderd, heeft spr. er met leedwezen kennis van genomen. Het is bedenkelijk, dat drie frac ties vooraf niet op de hoogte zijn gebracht van deze veranderde zienswijze. Spr. is begonnen met het college te danken voor het sluitend maken van deze begroting. Moge de Burge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 3