6
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
meester met zijn mensen van het dagelijks bestuur der
gemeente 1950 kunnen ingaan met de hoop, dat het zo
kan en mag doorgaan. Hij wil hun graag een stimulans
geven door dit als raadslid met hen mee te hopen en
voor zolang het hem gegeven zal zijn, wil hij gaarne
met hen samenwerken, om een en ander tot een goed
einde te brengen, tot heil van de gemeente Leeuwarden.
De heer Wiersma is het met de heer Dijkstra eens,
dat al de zaken, die de raad passeren, hier steeds de
nodige belangstelling hebben, maar hij vindt het
wel ietwat eigenaardig, dat die belangstelling toch
eigenlijk pas tot de hoogste graad stijgt, wanneer aan
de orde is de behandeling en vaststelling van de jaar
lijkse begroting. Toch is dit ook verblijdend, omdat het
een onderwerp is, dat de belangstelling van de raad ten
volle verdient. Het zou kunnen zijn, dat dit nog even
iets meer geldt voor de begroting 1950, omdat het de
eerste is van de 4-jarige zittingsperiode van deze raad.
Men zou enige neiging hebben, om, nu dus een periode
is afgelopen, even een terugblik te werpen op datgene
wat in dat tijdvak is tot stand gekomen. Spr. zal zich
daartoe nu echter niet laten verleiden, te meer niet, om
dat de heer Dijkstra reeds enige punten heeft opge
noemd, waar hij het1 geheel mee eens is. Uit die punten
blijkt, dat er in de drie afgelopen jaren heel veel en
over het algemeen nuttig werk is verricht.
Voordat spr. tot behandeling van de eigenlijke begro
ting komt, zou hij gaarne nog enkele woorden in het
algemeen willen zeggen. Hij sluit zich van harte aan
bij diegenen, die hun waardering hebben uitgesproken
voor het werk van het college. Hij weet, dat hij namens
zijn fractie spreekt, als hij zegt, dat zij waardering heeft
voor de werkkracht en bijzondere activiteit van dit col
lege. Dat geldt zowel voor de Burgemeester als voor
elk der wethouders. Er is de laatste drie jaren of
eigenlijk reeds direct na de oorlog zeer veel gevergd
van hen, die behoorden tot het gemeentebestuur van
Leeuwarden. Er zijn gelukkig tal van vraagstukken
opgelost, maar er zijn op het moment toch ook nog vele
problemen, die de raad bezighouden en welker oplossing
soms schier onmogelijk lijkt.
Spr. wil er op wijzen, dat er t.a.v. het gemeente
bestuur ontzettend veel verschil is, zoals de heer Dijk
stra ook reeds zeide, met de gang van zaken in de
vooroorlogse jaren en grijpt men iets verder terug dan
de dichtstbijliggende vooroorlogse jaren, dan is het ver
schil toch wel zeer groot. Hij zou gerust durven zeggen,
dat van het gemeentebestuur en vooral van hen, die
daarbij leiding hebben te geven, in deze tijd wel het drie
dubbele van de taak van toen wordt gevraagd. De
waardering, die hier voor dit werk bestaat, geldt niet
alleen het college, maar ten slotte ook de gehele raad
in zijn oude samenstelling; daarin was over het alge
meen een ernstig streven naar samenwerking te onder
kennen. Het is onnodig te zeggen het is wel ge
bleken uit de houding van spr. c.s. in de laatste drie
jaren dat zij zich met het algemeen beleid zeer
goed hebben kunnen verenigen. De opzet van deze
begroting is ook weer zodanig, dat zij reeds thans kun
nen verklaren, er hun volle medewerking aan te zullen
verlenen, zij het dan, dat er een enkel punt in mag
zitten, dat minder naar hun genoegen is. Zij uiten de
wens en spr. sluit zich in dat opzicht gaarne bij de
heer Kamstra aan dat het het gemeentebestuur ge
geven moge zijn onder Gods zegen nog vele moeilijke
en ingrijpende vraagstukken tot een goede oplossing te
brengen.
Spr. komt thans meer tot de begroting zelve. Hij
heeft zich deze keer niet bijzonder beijverd om datgene
te doen, wat hij vorige jaren altijd gedaan heeft, n.l. de
hele begroting doorwandelen en een groepering van
cijfers maken. Hij beschouwde dit als zijn taak, om het
inzicht in de begroting te verhelderen. Hij durft gerust
te zeggen, dat dit hem nogal enige moeite gaf en hij
prijst zich gelukkig, dat hij zich thans van die taak
ontslagen mag achten door de z.g. organische opzet.
Verleden jaar heeft hij er zich nog niet over uitgespro
ken; hij heeft eerst eens willen afwachten. Het blijkt
hem nu, dat deze opzet van jaar tot jaar nog verbeterd
kan worden. Men ziet nu, dat men al reeds dichter
bij het doel is gekomen, dat het college zich er van
voorstelde; de organische opzet maakt het mogelijk, om
zelfs bij niet al te veel studie een vrij nauwkeurig beeld
van de gang van zaken te krijgen. En dat verheugt
spr. Ook de staten en overzichten, welke bij de Aan
biedingsbrief werden overgelegd, werkten zeer verhel
derend. Desniettemin zal spr. zich, evenals de heer
Kamstra gedaan heeft, toch nog aan enkele cijfers
wagen. Het zal elk raadslid wel duidelijk zijn, dat de
z.g. rijksuitkeringen van overwegende betekenis zijn;
op de begroting 1950 komen zij nog via de opcenten
op de personele- en de grondbelasting, opbrengst onder
nemingsbelasting en de uitkeringen uit het Gemeente
fonds tot uitdrukking. De raming hiervan over 1950 ligt
336.000,hoger dan die over 1949. Daartegenover
staat, dat de raming van de bijzondere uitkering
112.000,- lager ligt en de belastinguitkering 7000,-
lager, zodat het verschil ten gunste van 1950 ten slotte
wordt gereduceerd tot 217.000,Op zichzelf vormt
dat misschien niet zo n heel groot verschil, maar spr.
wilde er de grote invloed der rijksuitkeringen op het
begrotingsbeeld van de gemeente mede aantonen. Daar
toe zou men ook de ramingen der laatste jaren even
moeten raadplegen. Men ziet dan, dat de raming 1948,
vergeleken bij die voor 1947, een hoger bedrag aangeeft
van 1.000.000,De raming voor 1949 geeft,
vergeleken bij die voor 1948, niet zo'n groot verschil
aan, maar toch ook weer een hoger bedrag van
540.000,Spr. weet, dat hij met het aantonen
van deze afhankelijkheid een deur tracht open te trap
pen, die al reeds wijd open staat, want het college ziet
dit zeer wel in en acht het ook één mee van de ge
voeligste plekken van de begroting. B. en W. zeggen
o.a. in hun Aanbiedingsbrief, dat de rijksuitkeringen
voor een deel bestaan uit de opbrengst van zeer con
junctuurgevoelige objecten. Daar is de situatie inder
daad voldoende mee getekend. Er is door de heren
Dijkstra en Kamstra reeds gewezen op het feit, dat
men zich bevindt in het laatste stadium van de z.g.
noodregeling der financiële verhouding tussen Rijk en
gemeenten; deze regeling, die voor 3 jaar gold, was
een gevolg van een rapport, dat indertijd door de Com
missie-Oud is samengesteld en vrijwel geheel door de
regering is overgenomen. Niemand weet, hoe de toe
stand zich verder zal ontwikkelen. De tekenen wezen
er reeds op en ook het college zegt al in de Aanbie
dingsbrief, dat er plannen bij de regering bestaan tot
herziening van belastingen en dit zal noodwendig ver
andering in de financiële verhouding tussen Rijk en
gemeenten meebrengen. Men zal zich spr. zegt dit
met nadruk in alle gemeenten in den lande hebben
te realiseren, dat ook de Rijksregering zich én finan
cieel èn economisch op het ogenblik geplaatst ziet voor
schier onoplosbare vraagstukken.
De onzekere factoren in de begroting, die spr. thans
heeft aangetoond, gaan hem c.s. zeer ter harte. Ook
van andere zijde is er wel eens op gewezen, dat de zo
vurig begeerde gemeentelijke zelfstandigheid ten
nauwste verbonden is met de zilveren koorde van de
financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten. Het
spijt spr. c.s., dat het nog niet zover is, dat men kan
spreken van een wederopleving of een volledig herstel
van de gemeentelijke zelfstandigheid. B. en W. zijn
van de financiële onzekerheid ook volkomen overtuigd:
immers, zij zeggen in de Aanbiedingsbrief, dat zij me
nen, dat een voorzichtig beleid ook in de komende
tijd zeer dringend geboden zal zijn. Het vorige jaar
reeds is hierop van de zijde van spr.'s fractie gewezen:
de uitlating van B. en W. in dezen verheugt hem dan
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950.
7
ook. Hij meent het zo te mogen stellen, dat het streven
naar een voorzichtig beleid de laatste 2 a 3 jaren het
kenmerk is van het gemeentebestuur. En ondanks dat
niag men constateren, dat in onze stad nog zeer veel
is tot stand gekomen, wat zeer zeker grote dank van
de burgerij verdient. Andere factoren, die van invloed
zijn op onze begrotingspositie, zijn natuurlijk de ge
zamenlijke gemeentebedrijven. Enerzijds wordt hier een
mindere opbrengst van 68.000,anderzijds een meer
dere opbrengst van 71.000,- geraamd. Hoewel er
dus onderling misschien enige verschuiving is, op de
eindresultaten der gemeentebegroting heeft dit geen in
vloed. Daaruit blijkt wel, dat de positie der bedrijven
in de tegenwoordige omstandigheden misschien wel zo
ongeveer .uitgebalanceerdis. B. en W. wijzen er ook
al op. dat hier binnen het raam van de omstandigheden
van thans waarschijnlijk niet zo heel veel verschuivingen
meer zijn te verwachten.
Een paar woorden zou spr. willen wijden aan de
tekorten van de vorige dienstjaren. Het vorige jaar is,
als hij het wél heeft, ter dekking van een deel dier
tekorten, een lening van 850.000,gesloten en des
wege komt op de begroting 1950 een post aan rente
van 25.000,- voor. Spr. meent tevens te weten
en hij zou graag van de weth. v. Financiën vernemen,
of hij juist is dat er op het ogenblik nog een on
gedekt tekort van ongeveer 850.Ö00,bestaat. Wel
licht zal de gemeente hiervoor (het tekort zal toch niet
ongedekt kunnen blijven) wel weer een lening moeten
sluiten; ook daarvoor zal dan weer een bedrag aan rente
van 25.000,moeten worden uitgetrokken, althans
als tegen eenzelfde rentepercentage zal worden geleend.
Uit de gewone dienst zal dan elk jaar waarschijnlijk
gedurende 20 jaren aan rente en aflossing 120.000,—
aan de kapitaaldienst moeten worden bijgedragen. Dat
zou dus een cijfer worden, dat te denken geeft. Indien
het door spr. berekende bedrag juist is of nog hoger,
bestaat er dan, zo vraagt hij, enige kans, dat het Rijk
de gemeente in dit opzicht nog iets tegemoet zou willen
komen? Dat zou natuurlijk een belangrijke verlichting
van haar begrotingspositie betekenen.
Thans komt spr. tot iets, wat ook in nauw of in
direct verband staat met de gang van zaken van deze
begroting. Er is in de Aanbiedingsbrief gesproken over
verbetering van het wegdek van de Zuidzijde der Em-
makade. Van de kant van het college is, zo meent spr.,
in dit verband een bedrag van 200.000,— genoemd.
Hij meent te begrijpen, dat het college aanvankelijk
van plan is geweest om dit werk te financieren via de
gewone dienst. Men is echter van dat standpunt blijk-
paar teruggekomen en toen overgestapt op financiering
Via de kapitaaldienst. Spr. meent, dat B. en W. zich
voorstellen om, als het werk inderdaad een bedrag van
200.000,zal vergen, dit te verdelen over 10 jaren,
fcodat gedurende die tijd jaarlijks uit de gewone dienst
■mn de kapitaaldienst 20.000,4- de rente bijge-
Idragen zou moeten worden. Spr. ziet in deze dingen
leen poging mede om tot een sluitende begroting te
■tomen. Immers, had men doorgevoerd wat men aan
hankelijk van plan was geweest, n.l. het werk te finan-
Icieren via de gewone dienst, dan zou er wellicht een
■tekort op de begroting zijn ontstaan.
In dezelfde lijn ongeveer ligt de uitvoering van bag-
Igerwerken; de kosten daarvan a 100.000,zijn voor
lopig ook gefinancieerd via de kapitaaldienst met over
schrijvingen van de gewone dienst a 20.000,per
■aar, waar natuurlijk ook weer de rente bijkomt. In de
|f eede sectie is daar over gesproken. De wethouder en
|spi hebben elkaar daar ook ontmoet; de wethouder
eft toen aangevoerd, dat het toch al lang gewoonte
geweest in deze gemeente, dat voor bruggen e.d. een
financieringsplan wordt opgesteld via de kapitaaldienst.
ISpr. is dat met hem eens, maar dat zijn objecten, die
er z: a heel wat beter voor lenen dan bijv. verbetering
I van 'net wegdek of van wegen.
Ieder, die de voor de oorlog tot stand gekomen brug
gen beschouwt, zal het met spr. eens zijn, dat dit inder
daad zo is. Dat wil niet zeggen, dat spr. bezwaar zou
hebben tegen de pas genoemde post: „Verbetering van
de Emmakade Hij wil slechts als zijn mening te ken
nen geven waarbij hij in het schuitje van de heer
Zittema komt dat de raad voorzichtig moet zijn met
het al te zwaar belasten van de komende generatie.
Hij wijst er op, dat dit al in sterke mate geschiedt met
de woningbouw. Spr.'s fractie ziet hiervoor ook geen
andere mogelijkheden. De gemeenten, zowel als de rijks
regering staan nu eenmaal voor dit grote probleem en
het is niet mogelijk de tegenwoordige generatie alle las
ten op de schouders te leggen.
Al deze dingen betekenen toch wel een ondermijning
van de begrotingspositie en het is dan ook geen wonder,
dat B. en W. menen, dat er redenen aanwezig zijn
om tot enige voorzichtigheid te manen en deze voor
zichtigheid dan ook betrachten met betrekking tot het
uittrekken van subsidieposten, al zijn daar ook zeer
kleine bij. Dit kan spr. zich heel goed voorstellen.
Voortdurende stijging van de schuld, althans van de
onrendabele schuld, zal zoveel mogelijk vermeden moe
ten worden. De cijfers van de leningsschuld zijn, hoewel
hoog, toch niet onrustbarend. In dit verband zegt spr.
B. en W. dank voor de uitvoerige cijfers, die zij hier
over hebben verstrekt. Dit vergemakkelijkt het onder
zoek aanmerkelijk.
Het beeld is als volgt: In 1949 bedroeg de schuld voor
geldelijk rendabele objecten 69 van de totale schuld.
In 1950 is dit percentage gestegen met 6 De schuld
voor niet-rendabele objecten was in 1949 31 van
het totaal, in 1950 met 6 gedaald tot 25
Hoewel het zou kunnen zijn, dat deze cijfers op de
keper beschouwd niet helemaal juist zijn het is een
ontzaglijk moeilijk werk kan er toch uit geconclu
deerd worden, dat de gemeente er niet ongunstiger
voorstaat dan verleden jaar. Bij een stijging van de
leningsschuld, valt toch een verschuiving ten gunste
van 1950 waar te nemen met betrekking tot de ver
houding tussen de rendabele en onrendabele schuld.
Behalve ten aanzien van enkele kleine onderdelen,
die wellicht bij de behandeling van de begroting zelf
aan de orde zullen komen en waarbij zal blijken, dat
spr. c.s. een andere mening naar voren zullen brengen,
dan die van B. en W., kan spr. verklaren, dat zijn
fractie zich met de aangeboden begroting kan verenigen.
Spr. heeft gemeend het bovenstaande in de aanvang
van de begrotingsvergadering te moeten zeggen, daar
al deze opmerkingen z.i. bij de algemene beschouwingen
behoren. Hij heeft zijn rede nog enigszins kunnen be
korten, doordat diverse zaken, die hij had willen aan
snijden, reeds door andere sprekers naar voren zijn ge
bracht en herhaling niet nodig is.
De heer Dijkstra heeft dank gebracht voor de tijdige
verschijning van de begroting. Helemaal tijdig is ze
nog niet verschenen, ook de heer Dijkstra kent natuur
lijk de eisen van de gemeentewet hieromtrent. Van jaar
tot jaar echter verschijnt de begroting vroeger en als
het zo doorgaat, kan over enige tijd gezegd worden,
dat alles compleet bij is. Spr. sluit zich gaarne aan bij
de dankwoorden van de heer Dijkstra en strekt deze
dank ook uit tot de gemeentesecretaris en het personeel
dat hem ten dienste staat.
Het woningprobleem is voldoende besproken. Spr.
sluit zich aan bij hetgeen door vorige woordvoerders te
dezen opzichte is gezegd. Hij vermoedt echter, dat het
getal woningzoekenden, dat in de M.v.A. is opgegeven,
intussen wel weer gestegen zal zijn. Hij meent met vrees
en beven te moeten constateren, dat het de 4.000 heel
aardig zal benaderen. 3815 zegt de wethouder; daaruit
blijkt dus de waarheid van het door de heer Dijkstra
naar voren gebrachte, dat de toestand zelfs ongunstiger
is dan vorig jaar en dat van inhalen nog geen sprake is.
Het plan-Bussum is hier genoemd. Spr. heeft dit plan