8 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. wel bekeken, maar hij heeft er geen voldoende kennis van, om het in al zijn aspecten te kunnen beoordelen. Hij juicht echter alles toe, wat er toe kan leiden, deze moeilijke kwestie dichter bij een oplossing te brengen. Als spr. het goed heeft, zal dit plan een vuurproef heb ben te doorstaan en zal het een dezer dagen van alle kanten worden bekeken. Hij weet niet hoe dit zal gaan, maar hij vermoedt, dat de ontwerpers van dit plan nog wel degelijk aan de tand zullen worden gevoeld over de mogelijkheden van de uitvoering. Meer wil spr. van deze zaak, die hij, zoals hij reeds opgemerkt heeft, niet ten volle kan bekijken, niet zeggen. Ook met betrekking tot de werkloosheidsbestrijding sluit hij zich bij vorige sprekers aan. Hij wil er nog aan toe voegen, dat uit alles gebleken is, dat zowel t.a.v. dit punt als ook van de woningvoorziening, het college zeer diligent is. De centrale riolering wil spr. hierbij ook nog rangschikken. De heer Dijkstra is geëindigd met te wijzen op de goede sfeer in de raad. Hierbij sluit spr. zich van harte aan. Hoewel er verschil van levens- en wereldbeschou wing is en onderlinge principiële verschillen bestaan, blijkt er toch zakelijk een goede harmonie te zijn, die het goed behartigen van de belangen der gemeente ten zeerste bevordert. De heer Kamstra heeft nog gewezen op het bouw volume. De gemeente is hierbij niet alleen afhankelijk van het Rijk, maar ook van de provincie. Spr. meent, dat er een tijd is geweest, dat het gemeentebestuur meer invloed had dan nu het geval is. Hij is er echter van overtuigd, dat het college van B. en W. er voor zal zorgen er het uiterste uit te halen, wat binnen de gestelde grenzen mogelijk is. De heer Kamstra heeft in de sectie aangekondigd, dat hij niet zou spreken over de wethoudersverkiezing op zich zelf en daar heeft hij zich inderdaad aan ge houden. Wel heeft hij enig bezwaar gemaakt tegen de manier, waarop deze zaak is getracteerd. Hij zal daarbij waarschijnlijk doelen op het verloop van de vergadering van 6 September 1949, toen hij aanvankelijk heel anders sprak dan hij in tweede instantie moest spreken. Tijdens de vergadering immers werden hem dingen bekend, die hij, sprekende in eerste instantie, niet wist. (De heer Kamstra: Die men mij niet bekend had gemaakt, maar wat men wel had kunnen doen!). Spr. geeft dit toe; hij heeft er in zoverre schuld aan. dat hij in de raad duidelijker had kunnen spreken. Dat geldt niet voor de heer Zittema. die spr. ,,ja" hoort zeggen, doch spr. hoopt, dat de r.k.-fractie die erkenning van hem aan neemt. Spr. had verwacht, dat van de zijde van de V.V.D. een duidelijker verklaring gekomen zou zijn t.a.v. de gang van zaken bij de candidaatstelling. Ook de heer W. C. Dijkstra had mogelijk wat duidelijker kunnen zijn. Spr. komt thans nog even terug op datgene wat de heer Zittema heeft gezegd. Hij gelooft niet, dat hij te dien aanzien enige erkenning heeft te doen van ver keerd beleid, in welk onderdeel dan ook, van zijn fractie. De heer Zittema heeft gewezen op de leningpolitiek en ook spr. heeft daar enige woorden aan gewijd; het zou kunnen zijn, dat zij zich zo ongeveer in dezelfde richting bewegen. Ook spr. heeft in dit opzicht even ge waarschuwd. Verder heeft de heer Zittema gesproken over de Zon dagsheiliging, die hier even aan de orde is geweest en waarover in de raad wel eens vaker is gedebatteerd. Het geluid, dat de heer Zittema hier heeft laten horen, moge in toonaard misschien iets anders zijn dan wat van spr. s kant geklonken heeft, maar de strekking er van kwam ongeveer op hetzelfde neer. Hij wil er aan her inneren, dat hij c.s. bij het gereed maken en het beschik baar stellen van nieuwe sportterreinen ook wel eens op deze kwestie hebben gewezen. Spr. nadert thans tot zijn laatste punt, waarover hij in het geheel niet had willen spreken, ware het niet, dat de heer Zittema het had aangeroerd. Deze is even ingegaan op de wethoudersverkiezing. Hij heeft gezegd, dat op de voorvergadering van de fracties hij zal bedoelen de fractievoorzitters door de heer W. C. Dijkstra duidelijk is gezegd, dat door de P.v.d.A. afstand zou worden gedaan van de derde zetel in het college. Dat is inderdaad juist, maar er konden zich later omstan- digheden voordoen, die wellicht overigens moet de P.v.d.A. dat voor zichzelf verantwoorden een vol houden van dat standpunt moeilijk zouden maken. Spr. zou niet willen zeggen, dat de omstandigheden daartoe geleid hebben, maar inderdaad zijn er, nadat het stand punt van de P.v.d.A. was bepaald, nieuwe gezichts punten ontstaan; hij wil wel zeggen en dat is ook, zo gelooft hij, de heer Dijkstra duidelijk gebleken dat hij het tot op het laatste moment zo gezien heeft, dat de P.v.d.A. 2 zetels zou bezetten. Spr. heeft zelfs en hij wil dat illustreren met feiten getracht om, voor dat de verkiezing plaats had van de vierde wethouder, nog te komen tot samenspreking en overleg. Spr. heeft dat ernstig geprobeerd en hij heeft zelfs getracht om een schorsing van de raadsvergadering van 6 September voor te bereiden. Dit zou hem ook gelukt zijn, indien daartoe een verzoek was gedaan. Spr. meent, dat hem c.s. in dat opzicht geen verwijt kan treffen, maar dat zij het nodige hebben gedaan. De P.v.d.A. heeft toen gezegd: de situatie is nu heel anders, wij achten ons niet meer gebonden aan datgene wat aanvankelijk af spraak onder ons geworden was. Dat heeft spr. ge speten. Hij had gaarne t.a.v. de vierde wethouderszetel nog samenspreking en overleg gehad. Iets anders is, of dit ook een andere uitslag ten gevolge zou hebben ge had. Voorts heeft de heer Zittema er melding van ge maakt, dat de derde zetel aangeboden was aan de V.V.D., maar uit de samenspreking is toch gebleken, dat men er zeer sterk prijs op stelde, dat van de zijde van de V.V.D. een bepaalde persoon uit de fractie daarvoor zou worden aangewezen. Nu kan men op het standpunt staan, zoals blijkbaar de heer Zittema, dat elke fractie het recht moet hebben, om haar candidaten aan te wijzen. Dat geldt maar tot op zekere hoogte. Spr. ziet het altijd zo, dat de andere fracties, die door het uitbrengen van haar stem aan de benoeming van zo'n candidaat meewerken, verantwoordelijkheid op zich laden. En gezien het feit, dat men algemeen toch op het standpunt stond, er niet voor te voelen raadsleden, die pas als zodanig zijn opgetreden, direct te belasten met een wethoudersportefeuille, was de keuze ook in de fractie van de V.V.D. wel zeer gering. Daarbij kwa men nog andere bezwaren, die uitsluitend tegen iemand van die zijde naar voren zijn gebracht, maar wat waar schijnlijk aan het standpunt, dat men er niets voor voelde om een nieuw optredend raadslid met een por tefeuille te belasten, toch niets veranderd zou hebben. Spr. meent hiermede alle punten, die hij zich voor genomen had te behandelen, besproken te hebben. De heer Van der Veen wil niet afwijken van de uit spraken van hen, die het beleid van het college toe juichten en hun waardering uitspraken over de samen werking en harmonie in deze zaal. Hadden zij allen tegelijk gesproken, dan had het een symphonie kunnen worden. Ook spr. c.s. kunnen in grote lijnen het beleid van het college waarderen en hun tevredenheid betuigen met het feit, dat de verstandhouding in deze zaal over het algemeen goed is te noemen. Dat wijst er op, dat de raadsleden ondanks alle verschillen van practische en principiële aard, die hun op bepaalde punten ver deeld kunnen houden, toch eigenlijk allen dezelfde grond onder de voeten hebben. Spr. meent, dat men er om die reden voorzichtig mee moet zijn, wanneer een bepaald plan, dat aan de orde is en dat eensgezind Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1950. 9 door iedereen wordt aanvaard, uit naam van een be paald beginsel voor de eigen groep te annexeren. Op dit moment heeft spr. er geen behoefte aan lang te spreken over de wethoudersverkiezing, die blijkbaar alle mogelijke andere partijen nog meer heeft gehinderd dan spr. c.s. zelf. Spr. wilde wel even tot de heer Wier- sma zeggen, dat deze de heer Zittema z.i. niet geheel rechtvaardig behandelt. De heer Wiersma heeft zopas gesproken over wat gebeurd is bij alle mogelijke soor ten van overleg, maar in zijn antwoord aan de heer Zittema heeft hij zich niet geconcentreerd op datgene wat juist met de heer Zittema besproken is. Hij heeft zijn houding geheel bepaald door wat hij wist buiten datgene om wat de heer Zittema was medegedeeld. Deze heeft niet anders kunnen spreken dan op grond van wat hij heeft meegemaakt. De heer Wiersma kan een andere houding aannemen, omdat hij meer heeft meegemaakt. Juist omdat de eensgezindheid hier groot is, betreuren spr. c.s. het te meer, dat zij niet de ge legenheid gekregen hebben om deel uit te maken van het college van B. en W. (De heer Wiersma: Dat is ■niet juist; 't is U aangeboden). Dit was juist geweest, gezien de uitslag van de verkiezingen en gezien de sa menstelling van deze raad. De bezwaren, die zich bij verschillende fracties hebben voorgedaan, komen voor haar rekening. Uiteraard hebben spr. c.s. die niet kun nen onderschrijven. Ware dat het geval geweest, hun louding zou anders geweest zijn. Het heeft echter geen in, hierover na te kaarten. Door spr. wordt de gang yan zaken betreurd en verder niet. Het hoofdbestanddeel van de zorg, die men van alle ;anten heeft voor de toekomst, betreft de werkloosheid, aarvan men verwacht, dat ze zal toenemen en dus eer tot de meest betreurenswaardige toestand aan- ding zal geven. Dit is een probleem, dat door elke fractie wordt gevoeld, zij het misschien, dat elke fractie iet dezelfde oplossing zal willen nastreven. De oplos ing is overigens wel buitengewoon moeilijk. De Mi- ter-President heeft in de Kamer gezegd, dat wij een dein en overbevolkt land zijn. Daar zit natuurlijk de oofdoorzaak van de moeilijkheid. Nederland heeft m grote massa's mensen op een klein oppervlak te ;rhouden en dat geeft economische moeilijkheden, gemakkelijk kunnen resulteren in een grote mate van •rkloosheid. Wat dat betreft, staan Leeuwarden en ssland er misschien nog iets gunstiger voor dan de htbevolkte streken van ons land. Dit neemt niet weg, ook hier toch altijd rekening met dit probleem zal ten worden gehouden en zal moeten worden ge it datgene te doen wat nodig is om de nood, die uit voortvloeit, te lenigen. Het lenigen van nood ich zelf is nooit economisch. Als dan ook maat- n worden aanbevolen, om de werkloosheid te be ien, dan is van belang, dat steeds overwogen H'dt, of deze er wel toe medewerken, onze econo- ii i meer weerbaar te maken, zodat in de toekomst op 1 ere basis gewerkt kan worden, zodat meer mensen uit deze gemeente hier werk kunnen vinden. e heer Dijkstra heeft er terecht op gewezen, dat industrie geen panacée is en voor ons land en in het bijzonder voor Friesland niet in de eerste plaats voor de ;and liggend; dat echter elke andere mogelijkheid om ons bevolkingsoverschot op te vangen, ontbreekt; dat men hier dus genoodzaakt is in geforceerd tempo te industrialiseren, zonder dat men weet, of men eco nomisch daarvoor is uitgerust en of men met succes zal kunnen werken. Dit alles doet vrij somber aan. In ustrie vraagt een goede buitenlandse markt. Mis schim zal de Benelux deze mogelijk maken, maar hier in het hoge noorden zal men er geen enkel voordeel yan .enieten, omdat men nog verder van het centrum kom! te liggen. Hier zijn geen grondstoffen en uit ver- keersoogpunt is de ligging van Leeuwarden te excen trisch Als zich hier dus met succes industrie zal ves tigen, dan moet dit om andere redenen zijn, bijv. om reden van arbeidspotentieel; men moet het dan zoeken in een grote hoeveelheid goedkope arbeidskrachten, of in geschoolde arbeidskrachten, die producten van bui tengewoon hoge kwaliteiten afleveren. Deze laatste zijn hier op het ogenblik niet beschikbaar, maar misschien kan men het hier nog wel eens zover brengen, als voor een goede opleiding wordt gezorgd. Wellicht ook is hier een mogelijkheid voor een industrie, die zich met agrarische producten bezighoudt. Leeuwarden ligt in een agrarisch land en in het algemeen kan men daar van niet verwachten, dat het met succes grote indus trieën zal aantrekken. De gelegenheid voor kleinere industrieën met de hoogst gekwalificeerde arbeiders, eigenlijk meer middenstandsbedrijven, moet hier echter zo gunstig mogelijk worden gemaakt. Misschien kan hierbij gebruik worden gemaakt van een particuliere commissie of van particulier initiatief. Het is echter een moeilijke kwestie en spr. verwacht niet, dat B. en W. daar positief antwoord op zullen geven. Hij wilde slechts zeggen, dat deze problemen in zijn fractie leven en dat hij c.s. ook in hoge mate bezorgd zijn over de te verwachten moeilijkheden. Wel is het de taak van de gemeente, om, wanneer zich enig industrieel initiatief ontwikkelt, zoveel mogelijk de behulpzame hand te bie den. Wanneer men de industrie zou afschrikken door haar moeilijkheden in de weg te leggen de heer Zit tema heeft in deze pertinente vragen gesteld zou men volkomen op de verkeerde weg zijn. Integendeel moet men hier, daar ten slotte de eigen werkloosheid gecoupeerd moet worden, trachten de werkgelegenheid zo groot mogelijk te maken, ook met behulp van in dustrie. Daar hoort dus niet alleen bij, dat gronden voor industrieterrein worden aangewezen, bouwrijp gemaakt en straten worden aangelegd, maar ook, dat er voor gezorgd wordt, dat in de nabijheid van de industrie terreinen de noodzakelijke woningen aanwezig zijn, recreatiegelegenheden, winkels, bedrijfspanden en alles wat er verder nodig is. Over de woningbouw zal spr. na alles wat door vorige sprekers opgemerkt is, niet veel meer zeggen. Het is een treurig verschijnsel, dat het probleem nog steeds in omvang toe- in plaats van afneemt. Alles wat daar aan gedaan kan worden, moet gebeuren. Spr. heeft volledig het vertrouwen, dat diezelfde gedachte ook leeft bij B. en W. en dat het college zal doen wat in dezen moet gebeuren. Als spr. het goed begrepen heeft uit het rapport van het E.T.I.F., heeft Leeuwarden een zeer speciale functie als handelscentrum. Hij voor zich heeft de indruk, dat het gemeentebestuur dit karakter vooral niet uit het oog moet verliezen en alles moet doen om de stad deze functie zo goed mogelijk te laten vervullen. Daaronder verstaat spr. ook de zorg voor goede verkeersmiddelen en goede wegen en verder, voor zover het de gemeente aangaat, voor parkeerterreinen, stations e.d. Ook heeft spr. het oog op amusementsbedrijven. Deze zullen voor de reizigers en kooplieden, die hier komen en ook hun vertier moeten hebben, waarschijnlijk een aantrekkings- punt zijn. Men kan over café's1 en amusementsbedrijven denken zoals men wil, het is nu eenmaal zo, dat deze door het handelsleven gevraagd worden. Daar is niet aan te ontkomen en er zal rekening mee moeten worden gehouden. Spr. gelooft, dat men zodoende geheel in overeenstemming is met de normale gang van zaken, want ondanks al de hier gedane pogingen om te; indus trialiseren is het aantal personen, in de industrie werk zaam, procentsgewijs kleiner dan het in 1937 was. Hij meent, dat men op de door hem aanbevolen wijze het best de toekomst voor onze stad kan afwachten. Er zijn voorts nog enkele punten, die spr. even wil aanroeren. Er is hier reeds iets gezegd i.z. het jacht havenplan. Spr. meent, dat terinzageligging van slechts enkele dagen beslist te weinig is voor dergelijke plan nen. Het is voor de raad noodzakelijk, dat hij vol-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 5