•4 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 Februari 1950. Fierder stiet yn it prae-advys, dat de bisteande skoal- len net fol binne. De Willem Loadewyk-skoalle hie op 16 Jannewaris 1950 yn 'e klassen ien oant seis 256 bern mei 7 learkrêften. De 7e learkrêft mei syn learlingen koe iykwols yn 'e skoalle net ünderbrocht wurde en sit yn 'e dépendance. Dizze learkrêft is oannommen op rykskosten. Dêr kin üt konkludearre wurde, dat ek it ryk it bilang dêrfan ynsjocht. Yn klasse 7 en 8 binne 23 learlingen. Op 279 learlingen yn totael binne der 8 learkrêften (mei it haed der by). De Maria Louisa- skoalle hat yn de earste 6 klassen 236 learlingen, yn de 7e en 8e klas 27, dus meiïnoar 263 learlingen. Der binne, mei it haed der by, 7 learkrêften. Nou wol spr. ris sjen, hoe't it liket bij de gemeenteskoallen en dan binammen by dy skoallen, dêr't de bern foar de Finske skoalle weikomme sille. De skoalle yn e Menno fan Coehoornstrjitte hie op 16 Jannewaris 217 learlingen, de skoallen 14 en 21 (yn 'e Tsjerk Hiddesdw.strj.) 220, de skoallen 7 en 19 (yn 'e Arendstün) 206 en de skoalle yn 'e Boerhaavestrj. 223. As men dy getallen sjocht, dan wize de sifers fan de beide Herfoarmde skoallen dochs sa slim ek net. Dy skoallen binne net fol, sizze B. en W. Né, mar de gemeenteskoalle oan 'e Iestrjitte is ek lang net fol. Dêr binne in soad lokalen, dy't foar in oar doel brükt wurde. It kolleezje is bang, dat de Willem Loadewyk-skoalle nei inkelde jierren wol ris leech rinne koe. Spr. hat Iykwols yn 'e stikken oer de Finske skoalle it argumint, dat gemeenteskoallen wol ris leech rinne koenen, net fine kinnen. Hy nimt oan, dat de wethalder fan Underwiis oer dizze saek advys frege hat oan 'e ynspekteur fan it L.O. Hy nimt ek efkes oan, dat de ynspekteur skriftlik advys jown hat. As spr. gelyk hat, dan kin hy him net bigripe, hoe't krekt ünder lieding fan dizze foarsitter dat skriftlik advys net by de stikken dellein is. Yn de Steateseal ommers hat hy in gefoelfol pleit halden, hweryn er frege oan 'e Steaten alle stikken, dy't op in saek bi trekking hawwe, to lézen to jaen, hwant de Steaten bistjüre de provinsje. Mar datselde jildt ek foar de ge- meenterie. De gemeenterie bistjürt de gemeente. Dus, oannimmende, dat skriftlik advys is üntfongen fan de ynspekteur fan it L.O.. freget de c.h. fraksje yn dizze gearkomste foarlêzing fan dat advys. Der wurdt sa yn de gemeenterie wol ris sein, dat Ljouwert bigjint in stêd to wurden, dy't nei de 100 tüzen ynwenners giet, mar dan moat men der ek by wêze om op 'e tiid genóch skoallen to hawwen. En nou kin dizze skoalle boud wurde. As spr. goed ynljochte is, stiet hja op 'e urginsje-list. Mar it is tige de fraech, oft men, as men dizze skoalle nou net bouwe lit, har takomme jier wer op dy list krijt. De arguminten, dy't laet hawwe ta it bistüt om in Finske skoalle to bouwen, jilde ek foar dizze oanfraech. ït sil B. en W. düdlik wêze, dat de konklüzje fan de c.h.-fraksje dizze is, dat it skoallebistjür fan de Her foarmde Skoalleforiening rjocht hat op de meiwurking fan de gemeente om yn it Easten fan 'e stêd har tredde skoalle to bouwen. De heer Van der Veen is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Vellenga wil niet in herhaling treden; hij zal zoveel mogelijk uit zijn betoog weglaten datgene wat ook reeds door de heer V. d. Meer bepleit is. Toch wil hij graag van de gelegenheid gebruik maken om als Hervormd man een pleidooi te houden voor een Her vormde zaak en dus hier een Hervormde stem te laten horen. Er zijn in de gemeente Leeuwarden twee Hervormde scholen, beter gezegd: twee scholen van de Vereniging voor Chr. Volksonderwijs. Lettende op het aantal openbare scholen en de scholen van Christelijk Natio naal, zou men kunnen zeggen: Vreemd, dat er op deze aantallen maar twee Hervormde scholen zijn. Uiteraard is dit in eerste instantie een kwestie van instelling van die Ned. Hervormde ouders, die hun kinderen ook wel naar de scholen van Chr. Nationaal sturen. Daar kan een zekere lauwheid achter schuilen en er kan ook een bepaalde overtuiging achter zitten. Immers, voor de wet mogen Chr. Nationaal en Chr. Volksonderwijs gelijk soortig zijn, wie enigszins thuis is in de theologische gedachtenwereld, weet, dat de gedachten van Kuyper en Hoedemaker over schoolzaken niet gelijksoortig zijn te noemen. De Hervormde Schoolvereniging heeft een actie ge voerd in het Oosten der stad. Zij meent, dat er een zekere behoefte bestaat aan Hervormd onderwijs, die in de toekomst sterker zal worden. Zij heeft daarom het verzoek tot B. en W. gericht, om over te mogen gaan tot het stichten van een dergelijke school op grond van art. 73, 4e lid, der L.O.-wet. Spr. c.s. hebben hetzelfde gedaan als het college blijkens het prae-advies, en als de heer V. d. Meer n.l. nagegaan, of er van bepaalde bijzondere omstandig heden sprake kan zijn, dus of er aanzienlijke toeneming of belangrijke verplaatsing der bevolking" heeft plaats gehad, en voorts, of er nog andere bijzondere en ge wichtige omstandigheden kunnen zijn, die hier geldings kracht bezitten. Inderdaad heeft er een belangrijke ver plaatsing der bevolking naar het Oosten der stad plaats gehad; er zijn de laatste jaren nieuwe straten aangele id de Weerklank is gesaneerd. De gemeente heeft in liet Oosten der stad als het ware een dorp laten verrijzen in de buurt van wat men nu noemt het Cambuur- stadion. Bij al de bewoners van deze blokken nieu ve huizen is uiteraard een groot kwantum Hervormden van wie velen voor hun kinderen chr. volksonderwijs begeren. Sommigen sturen hun kinderen op dit oqenl lik al naar de Willem Lodewijk- en de Maria Louisa- school en brengen dus een zeker offer, althans door de zeer jonge kinderen de grote tocht te laten maken naar de vèrafgelegen scholen. Andere Hervormde ouders uit deze buurt hebben hun kinderen naar de openbare sc io- len of de scholen van Chr. Nationaal gestuurd, waar schijnlijk hoofdzakelijk in verband met de grote afstand naar de Hervormde scholen. De raad heeft een lijst gezien met 106 namen van kinderen. Bij de ouders dezer kinderen, een bepaald gedeelte dus der „verplaatste personen", leeft belang stelling voor het Hervormde onderwijs, zoals er uiter aard bij anderen belangstelling bestaat voor het openbaar onderwijs en het onderwijs van Chr. Natio naal, waarom de raad dan ook besloten heeft hier een nieuwe openbare school en een school van Chr. Na io- naa! te bouwen. De behoefte aan Hervormd onderwijs wordt, naar spr.'s mening, niet te niet gedaan door de geringe stijging van het aantal leerlingen. Hoe gering deze dan ook is. het is toch een stijging te noemen, die op zijn gunstigst dan misschien gelijkwaardig is aan de evenzeer geringe stijging, die momenteel bij het openbaar onderwijs valt waar te nemen. Die geringe stijging vloeit dan ook voort uit het feit. dat de afst nd naar de bestaande Hervormde scholen te groot is, uit lauwheid dus, maar die lauwheid is ogenblikkelijk a er- anderd, zodra er actie is gevoerd. Toen men de er- vormde ouders ging bezoeken en een school in het voor uitzicht stelde, is de behoefte, die misschien sluime de. evident geworden. Dat voor de aanvangsklas in de dépendance van de Willem Lodewijk-school in het Oosten der stad slei hts 9 a 10 leerlingen zijn aangewezen, vindt zijn oorzaak in het feit dit blijkt uit de brief, die al de raadsleden „onder de neus" hebben -, dat tegen de ouders is gezegd: laat de kinderen blijven waar ze nu op school zijn. Misschien was het beter geweest qua schoolpoli tiek althans (spr. weet niet, of het verantwoord is) dat men de bestaande Hervormde scholen had laten uit puilen. Dan was het geval sprekender geweest dan nu. Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 Februari 1950. jj5 Spr. denkt niet, dat de school aan de Druifstreek door stichting van een nieuwe Hervormde school in het Oos ten der stad ontvolkt zal worden. Dat is ook een kwestie van beleid van de schoolmensen, die er achter staan. Spr. meent, dat het schoolbestuur de gemeente zeker wel een toezegging kon doen, waarmee zij, althans op dit punt, verantwoord zou zijn. Verder gaande, meent hij, dat de drukke verkeers wegen hier zeker wel als argument genoemd kunnen worden. Wanneer men een kind uit de bloemenbuurten j naar de Willem Lodewijk-school stuurt, zal het per se I de drukke Groningerstraatweg, de Rijksbrug, het drukke verkeerspunt bij de Leeuwarder Courant en de hoek Tuinen-Voorstreek moeten passeren. Dit kind zou slechts de Groningerstraatweg behoeven over te steken enlverder zijn weg door stille buurten kunnen vinden, als er een Hervormde school zou staan bij de Boer- haavestraat. Een kind, wonende aan de andere kant van de Groningerstraatweg, zal moeten gaan langs de Bleeklaan en de Wijbrand de Geeststraat en dan het drukke kruispunt bij de electrische brug moeten over steken. Dit kind zou rustig zijn weg kunnen gaan, als er een Hervormde school aan de Boerhaavestraat stond. Spr. laat verdere voorbeelden buiten beschouwing. De heer V. d. Meer heeft ook al op deze kant van de zaak gewezen. Men zou zo'n kind ook kunnen volgen op zijn tocht naar de Maria Louisa-school en dezelfde be zwaren naar voren kunnen brengen als bij een tocht naar de Willem Lodewijk-school. Al met al gelooft spr. wel, dat het beroep van het bestuur der Her vormde Schoolvereniging op uitzonderingsbepalingen verantwoord is te noemen. Spr. geeft toe, dat de argu- j menten sterker zouden moeten spreken. Hij zou een i zaak als deze met meer overtuiging kunnen bepleiten, wanneer de bewijzen overtuigender zouden zijn. Hij meent, dat er voldoende argumenten en bewijzen t.a.v. de wet aangevoerd kunnen worden vóór oprichting van een Hervormde school. Er rest hem misschien is het overbodig te zeg gen, dat voor het college slechts zakelijke argumenten en jjf wetstechnische bezwaren hebben gegolden; het meent niet verantwoord te zijn tegenover de wet en tegenover de betrekkelijke bestuursorganen, wanneer het een ander prae-advies zou uitbrengen. Spr. meent echter, dat de Provinciale Staten, die Friesland op het ogenblik bezit, vrij mild handelen, wanneer het aan vragen op grond van dit wetsartikel geldt. Hij kent B. en W. genoeg, om te weten, dat zij met deze beslissing wel voldoende verantwoord zijn. Hij heeft daarom van zijn kant alleen zakelijke argumenten tegenover de zakelijke argumenten van het college wil len stellen en het is daarom ook, dat hij met een zekere overtuiging gepleit heeft voor een ander geluid dan dat dit prae-advies laat horen. Hij wil ten slotte deze vraag stellen: Is er per se geen andere mogelijkheid in dezen te vinden? Zou het per se niet kunnen, dat op grond van het 4e lid van art. 3 in het Oosten van de stad een derde Hervormde school verrijst? Spr. schort het bepalen van zijn houding tegenover hetl prae-advies graag op tot na het antwoord van j B. fn W. De heer Pols is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Van der Schaaf verklaart, dat een onder- j werp als het onderhavige de bijzondere belangstelling j-an de a.r.-fractie heeft. Hier zijn in het geding de elangen van het bijzonder onderwijs en het kan uit e historie van de a.r.-partij bekend zijn, dat zij altijd in sterke mate daarvoor is opgekomen en ook nu nog eeft spr. s fractie zich tot taak gesteld nauwlettend toe te zien op de belangen, op de prerogatieven van het bijzonder onderwijs. Nu hier dus door een vereniging, die zich het geven van bijzonder onderwijs tot doel stelt, een aanvrage tot schoolstichting wordt gedaan, is de bijzondere belang stelling van spr. c.s. gewekt en ook wanneer maar enigszins ten onrechte een dergelijk verzoek zou worden afgewezen, zou dit een lichte afbuiging betekenen in voor het bijzonder onderwijs ongunstige zin. Het spreekt vanzelf, dat spr.'s fractie daarop nauwlettend en angst vallig heeft toe te zien. Het gaat hier om de toepassing van een bestaande wet. Art. 73 der L.O.-wet 1920 regelt deze materie en de raad is als bestuurscollege van deze stad geroepen een bestuursdaad te doen. Het is daarom minder juist, dat de heer Vellenga heeft gezegd als Hervormd man voor een Hervormde zaak een goed woord te willen spreken. Dat was niet gelukkig uitgedrukt, want hier moet slechts uitvoering worden gegeven aan de wet. Nagegaan moet worden wat deze wet voorschrijft en waar deze tot tweeërlei interpretatie aanleiding geeft, moet de jurisprudentie worden nagegaan, waarbij men op een merkwaardig verloop stuit. Wanneer men de jurisprudentie in chronologische volgorde gaat raadplegen, blijkt het, dat in October 1927 een uitspraak door de Kroon in hoogste beroep is gedaan, waarbij wordt uitgesproken, dat, wanneer er aanwezig is een aanzienlijke toeneming of een be langrijke verplaatsing, of wel een andere gewichtige reden, wanneer dus een van deze drie factoren aan wezig is, dan is dat feit op zich zelf reeds voldoende om tot schoolstichting over te gaan. Een dergelijke uit spraak is ook gevallen in April 1929. Dit is eigenlijk de eerste phase, die in deze jurisprudentie kan worden onderkend. Hierin ligt duidelijk deze lijn, dat angstvallig voor de belangen van het bijzonder onderwijs wordt gewaakt. Het blote feit van toeneming of verplaatsing der bevolking is voldoende voor inwilliging. Uitdrukkelijk is toen verworpen, dat bijkomende ar gumenten als de afstand naar de school, het overblijven van lege lokalen in bestaande scholen en dergelijke mede konden gelden. In de tweede phase in de jurisprudentie wordt, ge zien de uitspraken van October 1934 en November 1936. kennelijk een andere lijn gevolgd. In deze uit spraken is bepaald, dat nagegaan moet worden of deze verplaatsing of toeneming der bevolking in verband met andere omstandigheden aanleiding geven tot school stichting door een bepaalde richting. Hierbij is dus een ander element in de jurisprudentie gekomen en spr. kan wel zeggen, dat dit is zijn persoonlijke mening deze ontwikkeling door hem niet wordt betreurd. Ze betekende een zekere inperking van de mogelijkheid tot schoolstichting, een inperking, die echter redelijk is en niet op degelijke gronden kan worden verworpen. Nu ligt hier art. 73, 4e lid, der L.O. wet met de jurisprudentie, die spr. heeft aangehaald. Het komt zijn fractie voor. dat dit prae-advies in overeenstemming is met de jongste jurisprudentie, die op art. 73 is gegeven. De heer V. d. Meer, met wie spr. overigens niet in debat wil treden, moet gemerkt hebben, dat hetgeen spr. uit de jurisprudentie heeft aangehaald, niet klopt met een van diens stellingen, n.l., dat het aanwezig zijn van een der drie vereisten ex art. 73 voldoende moet zijn voor inwilliging van een verzoek tot schoolstichting. Spr. heeft deze stelling weerlegd. De conclusie van spr.'s fractie is dan ook. dat zij B. en W. acht te zijn in de lijn van de bestaande juris prudentie. Zij meent, dat deze jurisprudentie op zich zelf juist is en kan om deze redenen naar haar aan vankelijk oordeel haar steun geven aan het voorstel van B. en W. De heer Kamstra zegt. dat zijn stem wel geen Her vormde is, maar wel een, die probeert recht te geven aan het betreffende volksdeel. Hij gelooft, dat dit ook de wil is van het college; alleen meent hij, dat het op het ogenblik bij de interpretatie van art. 73, 4e lid, een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 3