MA/s er een punt is, met betrekking tot het openbaar onderwijs, dat enigermate verband houdt met deze aan vrage. dan is het de oprichting, met de goedkeuring van de gehele raad, van school 30, dus van de nieuwe Fin -e school in het Oosten van de stad, waarover spr. aanstonds natuurlijk ook iets zal zeggen. Spr. herhaalt, al het andere dat hij niet wil weglaten, omdat het dan de schijn zou hebben, dat hij, populair gezegd, daarmee in zijn maag zat totaal buiten deze zaak EtJat. 6 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 Februari 1950. beetje voorzichtiger of schrieler is dan bij een eerder ingenomen standpunt. Nu maakt de heer V. d. Schaaf de raad attent op een uitspraak in de jurisprudentie van het betreffende artikel en plaatst zich uit hoofde van die uitspraak achter het college. Maar spr. heeft ook de heer V. d. Meer gevolgd, die verschillende ar gumenten aanhaalde uit het schrijven van het Her vormde schoolbestuur. Deze vertelt, dat juist op de gronden, waarop dit verzoek afgewezen is, de Finse school is gesticht, gronden, die overigens voor de op richting van meerdere openbare scholen golden. Daar kan spr. wel genoegen mede nemen, maar hij zou ook wel aan andere groepen de oprichting van scholen op deze gronden gunnen. Hij is niet in staat om verschil lende wetsartikelen te interpreteren en te zeggen, of B. en W. op grond daarvan gelijk hebben. Spr. c.s., die deze zaak ook in hun fractie hebben besproken, geloven, dat B. en W., wat hun argumenten betreft, zeer sterk staan, maar dat het toch ook bij de interpretatie van art. 73, 4e lid, mogelijk was geweest met een ander prae-advies te komen dan met dat wat zij thans de raad voorleggen. Het is zeker, dat het betreffende stadsdeel een vrij grote uitbreiding heeft ondergaan en er nog meer uit breiding is te verwachten, als de opgespoten terreinen bouwrijp zijn geworden. Dan zal zeer zeker in die om geving weer worden gebouwd en behoefte bestaan aan een school. Het is maar de vraag, voor welke groep die school zal zijn. Nu heeft de Hervormde Schoolver eniging aan B. en W. gevraagd medewerking te ver lenen tot het stichten van een Hervormde school in die omgeving en zij vraagt dat op grond van de aan tallen leerlingen van de Willem Lodewijk- en de Maria Louisa-school. Daartegenover plaatsen B. en W. hun mening, dat de belangstelling voor het Hervormde on derwijs tanende is en er dus eigenlijk geen reden is om in die omgeving een Hervormde school te stichten. Uit de cijfers blijkt dat echter niet. De heer V. d. Meer heeft die cijfers genoemd en spr. heeft een lijstje ge kregen van de Hervormde Schoolvereniging, dat de aantallen leerlingen van haar scholen van 16 September 1943 tot 16 Januari 1950 aangeeft. Daaruit blijkt, dat het totaal aantal leerlingen van de Willem Lodewijk- school is gegroeid met 41 en dat van de Maria Louisa- school met 48. Wat B. en W. zeggen over de dépen dance van de Willem Lodewijk-school is, naar spr. ge looft, niet erg steekhoudend. Als op 29 Augustus be sloten wordt een hulpklas op te richten, die twee dagen of een dag daarna in werking moet treden, is het lo gisch, dat daar niet meer leerlingen voor komen. Dat leerlingen voor een nieuwe Hervormde school onttrok ken zullen worden aan andere scholen, is ook vanzelf sprekend; men krijgt toch nooit het benodigde totaal aantal leerlingen direct voor de eerste klas. Spr. meent, dat op 106 leerlingen voor de nieuwe school kan worden gerekend, van wie 72 onttrokken zullen worden aan andere scholen. Als in een nieuwe wijk een school wordt geplaatst, heeft men toch nooit 106 leerlingen voor de eerste klas? Als spr. mis is, wil hij het graag horen. (De heer J. K. Dijkstra, weth.: Ik begrijp het alleen maar niet). Er wordt toch bedoeld, dat er bij die 106 leer lingen kinderen zijn, die aan andere scholen worden onttrokken? (De heer J. K. Dijkstra: Daar gaat het juist om). Maar dat heeft men toch bij het stichten van elke school! Op de Finse school kwamen toch ook leerlingen van andere scholen! De heer V. d. Meer heeft voorts nog gesproken over de school aan de Eestraat; als die school geheel bevolkt was, zou de Finse school niet nodig zijn. B. en W. zeggen, sprekende over de door de kin deren af te leggen afstand, dat de kinderen, ook bij oprichting van een Hervormde school in de Boerhaave- straat, toch de drukke Groningerstraatweg moeten over steken. Dit argument heeft op spr. geen indruk gemaakt. De heer Vellenga heeft reeds aangetoond, dat het heel iets anders is, dat de kinderen uit de bloemenbuurten naar de Druifstreek moeten gaan dan dat zij slechts eenmaal de Groningerstraatweg moeten oversteken. Het is, zo meent spr., toch mogelijk, dat B. en W. de zaak nog eens bezien en dan misschien tot een an dere conclusie zullen komen. De heer V. d. Schaaf heeft spr. wel een beetje ont wapend. Aan diens juridisch betoog durft hij natuurlij niet te tornen, maar hij gelooft toch, dat bij ee i soepeler interpretatie van genoemd wetsartikel het op richten van een school aan de Hervormde Schoolver eniging moet worden toegestaan. De heer Tiekstra kan na al hetgeen gezegd is en vooral na wat door de heer V. d. Schaaf is naar vorea gebracht, zeer kort zijn. Spr. meent, dat de raad er zich volledig rekenschap van moet geven, dat ze een bestuursdaad moet ver richten en deze niet anders kan verrichten dan op grond van de bestaande wettelijke bepalingen en de bestaande jurisprudentie. Spr. hoopt niet, dat men hem beschouwt als een Hervormd man die tegen een Hervormde zaa zal pleiten, want dat is niet zo. Hij betreurt het, dat de discussie op het ogenblik een teneur krijgt, die niet een juiste is. In het betoog van de heer V. d. Meer en ook in dat van de heer Kamstra heeft hij telkens kunne beluisteren het tegenover elkaar stellen van de belangen van het openbaar en van het bijzonder onderwijs. H j acht dat in deze raadzaal niet nodig. De besluiten, d deze raad, onder aanvoering van dit college, heeft gc nomen, zijn in de loop der jaren steeds zó geweest, dat men wel moet vaststellen, dat dit college een open ocg heeft gehad voor de belangen van het bijzonder onde wijs. Spr. zou zelfs zóver durven gaan, dat hij ver onderstelt, dat het college met vreugde een toewijzend prae-advies had gegeven. Hij gaat zelfs nóg verd> r door te veronderstellen, dat het college het betreui dat het de raad dit afwijzend prae-advies heeft moeten voorleggen. En daarom is het ook goed, dat iemam die in dezen toch zeker boven iedere verdenking z, 1 moeten staan, een volkomen juist betoog heeft gehoi - den, want de zaak komt, ontdaan van elke entourag neer op toepassing van de wet en van de thans be staande jurisprudentie. Meer heeft spr. niet te zeggen. De Voorzitter zou, voordat hij aan de wethouder van Onderwijs het woord geeft, even willen ingaan op een bijzaak, die de hoofdzaak niet raakt en daarom dire t uit de discussie kan worden genomen. Dat is de o; merking van de heer V. d. Meer, dat hij er zich over verwondert, dat er geen advies van de inspecteur van het L.O. bij de stukken lag. Spr. zou de heer V. d. Me r willen vragen, op grond waarvan deze meent, dat een advies aan de inspecteur zou zijn gevraagd en vooi s op grond waarvan hij meent, dat een dergelijk advi s zou zijn gegeven. De wet kent in dit stadium van de zaak geen advies van de inspecteur, kent alleen een advies van deze inspecteur aan Ged. Staten. Spr. kan de heer V. d. Meer dus wel verklaren, d t er door het gemeentebestuur officieel geen advies van de inspecteur is gevraagd. Er is wel na een gespek tu - sen de wethouder en de inspecteur door eerstgenoem e aan laatstgenoemde gevraagd zijn mening nu eens voor hem op papier te zetten. En daaruit is een brief van e inspecteur geresulteerd. Spr. kan intussen opmerken, dat hij niet aanspr, - kelijk is voor de samenstelling van de portefeuille- Dat is het werk van de secretarie. Overigens staat h t raadsleden, die menen, dat zij nog stukken willen zie: te allen tijde vrij, deze stukken te vragen. In dat ver band zou spr. willen opmerken, dat de heer V. d. Meer voor een groot deel een beroep heeft gedaan op e; n circulaire, die door de verzoekende vereniging aan cie Verslag van de handelingen van de gemeenteraad raadsleden is gezonden. Spr. heeft diens betoog voor een deel niet kunnen volgen, omdat men aan de voor- zi ter van de raad een dergelijke circulaire niet heeft gestuurd. In dit opzicht bestaat aan spr.'s kant wel H>ig bezwaar. li dooft, dat hij met hetgeen hij thans gezegd heeft, w :1 kan volstaan. De heer V. d. Meer zal het nu wel di idelijk zijn, hoe de vork in de steel zit. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zou willen beginnen liet nadrukkelijk op te merken, dat het punt, dat nu in behandeling is, geheel op zakelijk terrein ligt. Deze Ver- ge dering beraadt zich over de practische toepassing van w :tsartikelen. Het is louter een kwestie van wetstech- ni :k, niet meer en niet minder. Principes zijn niet in het geding. Voorkeur en voorliefde mogen niet mee spreken, evenmin als sentiment en vooringenomenheid. Men heeft de nuchtere cijfers en de waarneembare fei ten te beschouwen, de getallen, die in de stukken staan en die in de wet genoemd worden, een nuchtere taal te doen spreken. In een sfeer dus van volstrekte objec tiviteit moeten de besprekingen gevoerd worden, zoals ook in het college is gebeurd, en aanstonds zal de con clusie van de raad op practische, exacte basis behoren te berusten. Dat is de enige basis, die in een zaak als deze het nodige houvast biedt. Wie in de kwestie, die inlhet geding is, een zaak ziet van richtingen, van be ginsel, van politiek, die miskent het karakter van de aanvrage en die doet niet alleen het college, maar ook defraad onrecht, omdat spr. herhaalt het dit punt op zakelijk terrein ligt en op geen ander. -■Spr. is genoodzaakt, om op tal van punten, die de heer V. d. Meer heeft aangesneden, in te gaan, hoewel spi hem zou kunnen vragen, wat hij er mee bedoelt, wanneer hij op verschillende wijze de positie, de in richting en de organisatie van het openbaar onderwijs in Leeuwarden mede in het geding brengt, zo bijv. de lee;ungencijfers van school 5. Spr. zal trachten, aan- stends volledig te antwoorden op al die bijkomstig heden, ook al hebben zij helemaal niets te maken met de aanvrage, die voor ons ligt. ^B-Ien heeft hier te doen met een aanvrage van de Hervormde Schoolvereniging en die moet worden be keken op haar eigen mérites. Al de andere dingen zijn de heer V. d. Meer begrijpt spr. misschien het best, als hij het in het Fries zegt ..omballingen". De heer MP' Meer heeft gesproken over een aanzienlijke toe- nen ng der bevolking in het Oosten der stad en in ver) and daarmede de oprichting van school 30 ge- nofmd. Spr. moet nu eerst iets zeggen over die .aan zien jke bevolkingstoeneming" in het Oosten van de a®' '-1' z'jn daar in de laatste jaren en maanden 500 niet we woningen gebouwd. Spr. had het aantal in- %v'°fers van dat nieuwe ,,dorp van die nieuwe buurt .ïw^irathonië (naar de Marathonstraat), voor zichzelf gest ïat op (500 X 4 a 5 gezinsleden) 2250, Hij heeft een te optimistische kijk op het geval gehad, war de afdeling Bevolking van het Stadhuis, waar men té dingen precies weet, heeft hem medegedeeld, dat e- K\oikmg daar is toegenomen met 1850 mensen, groot en klein. De raad weet, dat daar in de aller- n^tiste toekomst geen verdere stadsuitbreiding is te vegvachten, gezien de ligging van het terrein. De op gespoten grond zal wel niet direct aan de beurt komen: e raad weet, door de behandeling van dit onderwerp van Leeuwarden van Woensdag 1 Februari 1950. 7 in zijn vergaderingen, dat nu het Westen en het Zui den van de stad de voorkeur genieten van de dienst van Gemeentewerken. Het aantal inwoners van het nieuwe stadsgedeelte bedraagt dus 1850. Een eenvoudige berekening leert, dat het stedelijk deel van de gemeente Leeuwarden 75.000 inwoners telt. Spr. heeft de moeite genomen de Provinciale Almanak van het jaar 1939 na te slaan, die de cijfers nog bevat van de bevolking van Wir- dum. Lekkum, Teerns, Swichum en Miedum. Dat aan tal bedroeg 3592 in totaal. Daar kan men een paar procent voor de groei van de bevolking van dit agra rische deel van de gemeente Leeuwarden bijrekenen. dus dit wordt dan 3659. Een aftrekking toont aan, dat er 75.000 inwoners voor het stedelijk gedeelte van Leeuwarden overblijven en van die 75.000 betekent deze .aanzienlijke verplaatsing en toeneming van de bevolking" (met 1850 personen) 2.46 Dat is dus ongeveer het 40e deel. Als men nu aanneemt, dat de bevolking van het nieuwe ,,dorp" in het Oosten der stad vrijwel op dezelfde wijze is samengesteld als van de rest van de stad en de wet van de grote getallen geeft spr. haast het recht om dat aan te nemen dan vloeit daaruit voort, dat de positie van het Hervormde onderwijs tegenover het openbare in dat stadsdeel de zelfde zal zijn als zijn positie in het algemeen. Spr. wil de raad niet vermoeien met al te veel cijfers, maar moet toch even de gemiddelde aantallen leerlingen van de Hervormde scholen noemen. In 1938 488; in 1939 487 1/3. Spr. slaat nu vele jaren over en komt tot 1946; in dit jaar bedroeg het gemiddelde aantal leerlingen 491; in 1947 487; in 1948 483 1/3 en in 1949 506 1/3 (waarschijnlijk staat dit hogere aantal in verband met de gevoerde actie; dat ligt althans voor de hand). Voor de openbare school zijn die aantallen in 1938 3589 2/3; in 1949 3834 (hierbij gelieve men te bedenken, dat deze getallen niet de leerlingen omvatten van het voortgezet g.l.o., maar uitsluitend die van de eerste 6 klassen; dit in tegenstelling tot de genoemde aantallen leer lingen van de Hervormde scholen, waar de leerlingen van het voortgezet g.l.o. wél bij inbegrepen zijn). Uit deze cijfers blijkt, dat de groei van de Hervormde school, om het zacht te zeggen, wel vlugger had kunnen gaan, dat het tempo niet verbijsterend is en dat zowel in het begin als in het eind de verhouding van het aan tal leerlingen, dat de Hervormde scholen bezoekt, tot dat van de openbare scholen ongeveer is als 1 8. Spr. keert thans terug naar het nieuwe gebied in het Oosten van de stad. Daar vindt men een aanwas van 1850 personen, van wie ruim de helft op grond van de cijfers geacht mag worden de kinderen naar de open bare school te sturen (zegge 950). Er blijven dan dus 900 over voor de gezamenlijke bijzondere scholen. Als men nu die 950 deelt door het verhoudingscijfer 8, dat spr. zojuist noemde, dan blijkt, dat op grond van die, zij het enigszins speculatieve, berekening ongeveer 150 mensen behoren tot de kring, die Hervormd onderwijs voor de kinderen verlangt. De oprichting van gemeenteschool 30 is door de heer V. d. Meer vergeleken met deze aanvrage. Spr. meent al goeddeels te hebben aangetoond, dat men niet zonder meer een aanvrage om een nieuwe school van twee lichamen of instanties met elkaar kan vergelijken en dan zeggen: wat de een krijgt, behoort de ander lo gischerwijze ook te hebben. Hij gelooft niet, dat dit zuiver is. Het openbaar onderwijs telt 8 maal zoveel leerlingen als het Hervormde en wanneer men nu ge voel voor verhoudingen en recht en billijkheid heeft, zou men op het eerste gezicht tot de conclusie komen: goed, als het openbaar onderwijs een nieuwe school Krijgt in dit nieuwe stadsgedeelte, dan brengt dat mee, dat het Hervormde onderwijs zo ongeveer naar dezelfde norm recht kan laten gelden op schoolruimte. Men voelt wel, dat dit niet een volledige school kan zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 4