ssmV'-.z -*rmtfitfv# Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 Juni 1950. foar de kuratoaren. Yn de gearkomste fan de kom- misje ad hoc mei it kuratoarium hat spr. fan dizze hearen in tige goede yndruk krigen. En dêrom spyt it him, it nou tsjin harren opnimme to moatten. It léste rapport fan de kommisje is, yn it bilang fan de skoalle, yn de rie oannommen, sünder dat der ien wurd fan sein is. Spr. hie wollen, dat it nou ek net hoechde, mar as de hearen kuratoaren de rie in „slappe houding" forwite tsjin rektor en leartren oer, dan giet it spr. to fier, dat de rie dat mar ynkassearje soe en miskien noch wol mei de holle foardel. As men neigiet, dat in skrobbearing de ienige mooglikheit fan in disciplinaire maetregel tsjin rektor en leararen wie, dan mient spr., dat hja dy skrobbearing wol krige hawwe yn in foarm, dêr't hja it mei dwaen koenen! It stiet swart op wyt, goed biskreaun, en it is publisearre. It kin seis ünder de eagen fan de Minister komme. Spr. leaut dus net, dat it oangiet de halding, dy't de rie oannommen hat, slop to neamen. It liket spr. sa ta: as it kuratoarium in foech jier lyn better op syn eigen halding acht slein hie, dan hiene dizze kuratoaren de rie dit forwyt net dwaen hoechen en hie de rie dit lijen net hawn. Nou komt spr. ta it ütstel fan B. en W. om de stim- ming to forskouwen oan't de folgjende gearkomst fan de rie. De Foarsitter hat to foaren lézen, dat der „mede in verband met de onvolledigheid van de aanbevelin gen in overweging gegeven wordt de benoemingen uit te stellen". Dér folget üt, dat der ek in oare oarsaek s. Spr. mient dy wol riede to kinnen en hy kin dy ek wol binlikje, mar oars soe hy der wol foar fiele dyjingen, dy't dien ha wolle, ek mar dien to jaen, foar dy ge- fallen, hweryn yn de fakatures forsjoen wurde kin. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zou slechts kort willen antwoorden. De heer V. d. Meer verdedigt de inhoud van het rap port van de commissie tegenover curatoren n.a.v. hun laatste brief. Het wil spr. voorkomen, dat zulks op deze plaats overbodig is, omdat de raad het rapport, door het met algemene stemmen over te nemen, tot het zijne heeft gemaakt, daarmee uitsprekende, dat hij met de conclusies van het rapport accoord ging. De raad heeft bij de behandeling van het conflict zich telkenmale grote zelfbeheersing opgelegd in het belang van het gymnasium en spr. gelooft, dat de raad zichzelf daar voor dankbaar mag zijn. Spr. wil die gedragslijn trouw blijven en nu ook zoveel zelfbeheersing tonen, dat hij verklaart, dat thans z.i. het moment niet is aangebroken om de gymnasiumkwestie te bespreken in een geest, als de heer V. d. Meer voorstaat. It wie de hear Van der Meer der allinnich mar om to dwaen, dat de troch him neamde ütdrukking fan kuratoaren net stilswijend akseptearre wurde soe en hy soe it op priis stelle, dat kuratoaren dêrfan yn kennis brocht wurde soenen. De Voorzitter gelooft, dat curatoren dit net als an deren wel uit de courant zullen vernemen. Het is een mening, die de heer V. d. Meer voor zich persoonlijk heeft uitgesproken en blijkbaar niet de mening van de raad. Spr. zal er verder niet op ingaan. Het college blijft bij dit voorstel, omdat het niet op zijn weg ligt, deze aanbevelingen aan te vullen. De verordening op het gymnasium zegt: „Curatoren doen aanbevelingen." Curatoren berichten thans, dat zij daar niet volledig in zijn geslaagd. Het college heeft dus gemeend, dat de korte tijd, die de raad ter beschikking stond om deze zaak volledig af te doen, aanleiding was tot uitstel, opdat de raad zich kan beraden, hoe aan deze on volledigheid kan worden tegemoetgekomen. M.a.w.: B. en W. meenden, dat de zaak voor vanavond niet rijp was voor afdoening. Spr. vraagt of de raad, die in tussen echter zelf heeft te beslissen in deze, met hetgeen door B. en W. in overweging wordt gegeven, accoord kan gaan. Mevr. VondelingVan 't Hof wilde namens haar fractie zeggen, dat zij het betreurt, dat over dit punt een discussie ontstond. De Voorzitter merkt op, dat het geheel buiten de orde is, om thans op de zaak zelve terug te komen. Het ging er slechts om, of ze nu of in de volgende ver gadering zou worden behandeld. Mevr. VondelingVan 't Hof zegt, dat het laatste gedeelte van de zin, waar zij aan bezig was, aldus luidde: „en dat zij de zaak gaarne in de volgende vei- gadering behandeld zou willen zien." De Voorzitter neemt aan, dat de raadsleden accoord gaan met behandeling van deze zaak in de volgende vergadering en concludeert, dat dus thans dienovereei - komstig besloten is. d. bericht van verhindering van de heer Kromkamp. Voor kennisgeving aangenomen. Punt 3 (bijl. no. 109). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 4 (bijl. no. 105). De heer Leffertstra ziet zich, hoewel hij accoord gaat met het voorstel, toch verplicht even bij deze zaak te blijven stilstaan. Daartoe grijpt hij terug op de notul n van de raadsvergadering van 19 October 1949, waar het volgende staat weergegeven van spr.'s betoog: „Men moet ook niet vergeten, dat de fa. Benninga voor haar fabrieken, die naast de L.P.F. zijn gelegen, ook wel spoedig zal trachten aansluiting op de weg te krijgen en daardoor zal het verkeer nog intensiever worden, En het is slechts een kwestie van wat grond en keien, om deze weg op 7 m breedte te brengen." De weth. v. Openb. Werken heeft hem destijds ge antwoord: „Het verkeer zal op het ogenblik alleen ko men van de L.P.F. Van een andere fabriek kan n et eerder verkeer komen dan wanneer de Heliconweg ver der is doorgetrokken en de verbindingsweg naar de Westersingel tot stand is gekomen." Als men nu weet, dat reeds enige weken daarna onderhandelingen be gonnen zijn tussen B. en W. en de N.V. Benninga's Friese Margarinefabrieken en reeds begin Januari 1950 de zaak betreffende de straataanleg voor de fabr ek van deze N.V. in kannen en kruiken was, dan neemt spr. de vrijheid te constateren, dat de weth. v. Ope ib. Werken op 19 October 1949 met wel wat grote lucht hartigheid spr.'s bezwaar omtrent de te smalle weg heeft willen wegredeneren. Immers, binnen zeer korte tijd hebben twee fabrieken reeds uitgang gekregen o er de Vondelstraat, terwijl met zekerheid kan worden ge zegd, dat noch de Heliconweg noch de weg naar de Westersingel binnenkort zal worden doorgetrokken Spr. heeft dat feit even willen memoreren, daarmee te kennen gevende, dat het bezwaar, dat hij destijds 1 ad tegen die weg, thans nog bij hem bestaat. Daar wil hij nog even aan toevoegen, dat de wet houder toen gezegd heeft, dat het verlengde van de Vondelstraat zou worden verbreed, wanneer meer fa brieken er gebruik van zouden maken. Spr. zou thans nog graag iets over de van de L. F naar Benninga's Fabrieken door te trekken straat wilen zeggen. Het blijkt hem uit de stukken, dat de voor lopige overeenkomst tussen B. en WF en de N.V. reeds begin Januari 1950 zo goed als afgesloten was. Oo is hem gebleken, dat er veel haast bij de uitvoering v as. Dat dit zo vlug moest geschieden, omdat het aanleg ien van de straat voor beide fabrieken tegelijk de totale kosten misschien iets zou doen verminderen, is een op zichzelf buitengewoon te appreciëren beweegrenen, maar er is ook een keerzijde aan de medaille. Wanneer - Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 Juni 1950. 3 een raadslid een voorstel als het onderhavige toege zonden krijgt, zich ter plaatse gaat oriënteren en tot de ontdekking komt. dat het voorgestelde reeds voor een groot gedeelte is uitgevoerd, dan trekt hij toch een „schaapachtig" gezicht. Als hij zich dan herinnert wat daaromtrent in de artt. 209, 171, 175 en 212 der Ge meentewet staat, dan komt hij al spoedig tot de ont dekking, dat hij eigenlijk voor een fait accompli is ge plaatst. Spr. zal kort zijn en slechts de vraag weergeven, die bij zijn fractie rijst: Hadden B. en W. niet kunnen be vorderen, dat dit voorstel eerder in de raad was ge komen? De heer Witteveen (weth.) meent, dat er t.a.v. het eerstgenoemde bezwaar van de heer Leffertstra enig misverstand bestaat. Als hij het zich goed herinnert, heeft deze destijds gevraagd, of de betrekkelijke weg niet te smal werd. Daarop heeft spr. naar voren ge bracht, dat op deze weg voorlopig geen ander verkeer zou plaats hebben dan van de L.P.F.. maar hij heeft niet gezegd, dat Benninga's Fabrieken er niet bij zouden komen. Hij meent zelfs, dat hij toen juist al in die rich ting heeft gezinspeeld. Er is destijds ook nog gesproken over verdere doortrekking van de Vondelstraat. Spr. meent toen gezegd te hebben, dat deze straat eventueel zou kunnen worden verbonden met de Harlingertrek- weg, maar hij heeft toen duidelijk aangetoond, dat dit heel weinig betekenis had. Behalve de tussen de com plexen van de L.P.F. en Benninga's Fabrieken staande meubelfabriek van De Vries zijn hier geen fabrieken. Spr. voelt er niet veel voor, alleen om het feit, dat nu een tweede fabriek aansluiting op de Vondelstraat heeft verkregen, gelden te investeren in doortrekking van deze straat. Hij kan het in dit opzicht niet met de heer Leffertstra eens zijn. Het verkeer komt uitsluitend van de L.P.F. en Benninga's Fabrieken. Mocht er nog een industrie ^naast de thans bestaande komen, dan is het mogelijk, dat de gemeente daar nog eens een verbinding maakt. Dat hangt echter nog in de lucht. Maar ook dan zou de weg voldoende zijn voor het daarop plaats hebbende verkeer. Spr. acht het nu nog niet verant woord ten behoeve van deze weg, die nog niet het profiel heeft, dat hij in de toekomst zal moeten hebben (hij zal dan breder dan nu gemaakt worden) zeer be langrijke investeringen te doen. Van enige tegenstrijdigheid tussen wat spr. destijds heeft gezegd en de uitvoering van thans kan spr. geen spoor ontdekken. Vervolgens vroeg de heer Leffertstra waarom het thans voorgestelde niet eerder in de raad kenbaar is gemaakt. Dit kon niet eerder gebeuren, omdat een an dere transactie, n.l. aankoop van grond enz., hiermee verband hield. B. en W. moeten dus tactisch en vrij voorzichtig handelen. Het hierbij betrokken belang ging parallel met het belang van Benninga's Fabrieken. Voordat deze transactie was beklonken, in de lijn van de grondpolitiek, die de gemeente daar voorstaat (de raad is bekend met de aankoop van het terrein van de heer Wassenaar), kon het onderhavige voorstel niet ter tafel komen. Dit had wel kunen geschieden in geheime vergadering, maar daarvoor was het object wel wat heel klein; het betreft immers anders niets dfen het stukje bestrating tussen de L.P.F. en Benninga's Fabrieken. I De heer Leffertstra kan zich met de woorden van de weth. v. Openb. Werken toch niet geheel verenigen. Bat er verschillende redenen waren om de zaken niet te vlug aan de grote klok te hangen, kan spr. zich wel iiidenken, maar hij kan niet inzien, dat die redenen zwaar genoeg zijn om de weg aan te leggen, zonder Bat er in een raadsvergadering iets van is medegedeeld. Wanneer men verder gaat op die weg, komt men voor gekke dingen te staan. Spr. mag gerust van B. en W. verwachten, dat zij zijn standpunt daaromtrent delen. Spr. wil even een voorbeeld noemen. Gesteld, dat de L.P.F. was gaan bouwen en daar was bijv. wat cement, betonijzer en een aantal profielen en stenen overge bleven. Gesteld voorts, dat de heer Benninga tezelfder tijd het plan had om te bouwen en tegen zijn architect zou zeggen: het is voor U en voor mij voordeliger, dat wij de materialen, die van het naastgelegen bouwwerk zijn overgebleven maar even naar ons bouwterrein transporteren: dan kunnen we vlug beginnen. Als de heer Benninga dan, wanneer de funderingen en de tras ramen al aangebracht waren, maar even de vergunning ingevolge de Bouwverordening zou gaan aanvragen, dan zouden, zo stelt spr. zich voor, de Directeur van het Bouw-en Woningtoezicht en B.en W„ als zij zagen, dat men met algehele wegcijfering der wettelijke be palingen was gaan bouwen, ook wel zeggen: dat gaat zo maar niet. Het spijt spr., dat hij op de zaak terugkomen moest: hij had eigenlijk iets anders verwacht van de wet houder. Spr. moet constateren, dat B. en W. hier toch de verkeerde weg zijn ingeslagen. Het lijkt hem onjuist een weg aan te leggen, waarvoor men nog de toestem ming van de raad moet hebben. Spr. weet wel. dat men op elke slak geen zout moet leggen, maar hij c.s. meenden dit toch naar voren te moeten brengen. De Voorzitter merkt op, dat de heer Leffertstra heeft gemeend in openbare vergadering te moeten zeggen, dat B. en W. in dezen op de verkeerde weg zijn. Spr. wil in dezelfde openbaarheid verklaren, dat zulks hoegenaamd niet het geval is. Het lijkt hem juist, gegeven deze uit lating van de heer Leffertstra. dat de raad ter zake in besloten vergadering gaat. Dan kan de weth. v. Openb. Werken vrijer uitspreken dan hem tot dusverre mogelijk was. Spr. doet de deuren sluiten. Na heropening der openbare vergadering wordt het voorstel van B. en W. z.h.st. aangenomen. Punten 5 en 6 (bijl. nos. 115 en 113). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 7 (bijl. no. 103). De heer Leffertstra vraagt, of men, als dit voorstel door de raad wordt aangenomen, mag aannemen, dat verder geheel zal worden gehandeld overeenkomstig de adviezen van de hoofdingenieur-directeur van de Volks huisvesting. Deze zijn niet voor ieder pand gelijkluidend: dat hangt natuurlijk af van de bevindingen van zijn ambtenaren omtrent de woningen. Spr. heeft ook een kijkje genomen en wil nu graag even wijzen op het pand Ged. Keizersgracht 52. Dat is volgens de hoofdinge nieur-directeur heel slecht en wordt bewoond door een gezin van man, vrouw en 5 kinderen, resp. van 10, 7, 5, 4 jaar en 5 maanden. Er is slechts één kamer, die keuken, woonkamer en slaapkamer tegelijk is en slechts een oppervlakte heeft van 14 m2 bij een hoogte van 2.25 m. Ventilatie ontbreekt vrijwel geheel. Het advies van de hoofdingenieur-directeur luidt: „onvoorwaardelijk afkeuren". Het komt spr. c.s. voor, dat deze mensen eigenlijk geen dag langer in zo'n krot mogen blijven wonen. Hij twijfelt er dan ook niet aan, of dit huis zal onbewoonbaar verklaard worden. Hij hoopt niet buiten de orde te gaan, als hij B. en W. vraagt, deze bewoners zo spoedig mogelijk een andere woning ter beschikking te stellen. Die toestand is eigenlijk mensonterend. De heer Witteveen (weth.) zegt, dat de heer Leffert stra, die vraagt, de betreffende mensen zo spoedig mogelijk aan een andere woning te helpen, toch geen vreemdeling in Jeruzalem is. Als de gemeente alle bur-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 2