2 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 December 1950.
48-urige werkweek niet voldoende zijn om het gezin van
het nodige te voorzien. Als dus bij werkloosheid in de
winter de overbruggingssteun berekend wordt naar een
44-urige werkweek, is het bedrag van deze uitkering
nog aanmerkelijk lager.
Spr. zou de raad willen vragen, zich uit te spreken
over dit verzoek.
De heer Beeksma (weth.) zal hier in het kort iets
van zeggen en wel in de eerste plaats, dat deze werk
loosheidsuitkering door het Rijk geregeld wordt. De
raad kan daar dus geen invloed op uitoefenen, be
houdens dan. dat hij zich tot de Minister zou kunnen
wenden. Dit is hier echter altijd verworpen, omdat de
raad meent, dat hij zich hier niet mee moet bemoeien.
Ondertussen is daar art. F. sub I e, van de Over
bruggingsregeling, inhoudende, dat, als deze over
bruggingsuitkering beneden de gewone norm zou zijn,
er een toeslag kan worden verstrekt, zodat men nooit
beneden het minimum komt. Volgens deze Overbrug
gingsregeling wordt in de winter uitgekeerd naar een
44-urige werkweek. Intussen, deze regeling is, zoals
gezegd, een Rijksregeling en de gemeente heeft in dezen
geen taak.
In gemeenteklasse 3 is gedurende de winterperiode
de norm voor de sociale bijstand voor man en vrouw
27,30 2,80 brandstoffentoeslag, dus 30,per
week. Dat is altijd het minimum. Als men daar beneden
komt, wordt het ontbrekende er altijd aan toegevoegd.
In geen geval wordt hier dus het „laagste minimum"
(dat volgens de Overbruggingsregeling zou gelden)
toegepast. Het wil spr. voorkomen, dat, hoewel alle
raadsleden deze mensen graag meer zouden gunnen,
het geen gemeentetaak is, op dit verzoek in te gaan.
De heer Beuving had dit antwoord van de wethouder
verwacht. Het is hem bekend, dat het een Rijksregeling
is. maar spr. meende te moeten laten uitkomen, dat hij
het wenselijk achtte, dat de raad zich uitspreekt, dus
iets van zich laat horen en er toe medewerkt, dat het
verzoek van de Bond van Land- en Zuivelarbeiders
door de regering wordt ingewilligd. De raad heeft ver
nomen, dat het minimum 30,is, volgens spr. een
zeer slechte uitkering.
Het is niet de bedoeling van de heer Stobbe om op
de regeling op zich zelf in te gaan, maar hij meent goed
te doen een enkele opmerking te maken. Misschien kan
hij de heer Beuving daarmee van dienst zijn. Wanneer
een regeling, welke dan ook, niet deugt, dan is de weg
om daarin verbetering aan te brengen, via de vak
centrales en de Stichting van de Arbeid. Dat zijn de
organen, waarmee de regering contact heeft en wan
neer de E.V.C. die dit adres gezonden heeft zich
die weg ziet geblokkeerd, dan betere zij haar leven en
richte dat zo in, dat ook voor haar via die organen
contact met de regering mogelijk is.
Men spele niet een spelletje in onze gemeenteraad,
dat misschien morgen in Zwolle en overmorgen in Al
melo gespeeld wordt. Wij hebben dit, aldus spr., wel
door.
De heer Vellenga zou, afgezien van wat de heer
Stobbe zeer duidelijk over het spelen van dit spelletje
heeft gezegd, willen opmerken, dat de raad van Leeu
warden er geen behoefte aan heeft, zich over dit verzoek
uit te spreken, omdat ieder raadslid, dat kennis van de
stukken heeft genomen, kan weten, dat de toepassing
van de uitkeringsmogelijkheid hier in Leeuwarden zelfs
met zich meebrengt, dat de uitkering het bedrag, be
rekend naar een 48-urige werkweek, nog overschrijdt.
In het onderhavige geval wordt de E.V.C. dus nog
overtroefd door de practijk van Sociale Zaken hier ter
stede.
De heer Beeksma (weth.) kan zich aansluiten bij het
geen de heer Vellenga hier naar voren brengt. Inder
daad is het zo, dat de aanvulling van de steun boven
het minimum van dien aard is, dat het neerkomt op een
vergoeding naar een 50-urige werkweek, dus dat de
gemeente nog meer geeft dan wordt gevraagd in het
onderhavige verzoek.
De Voorzitter herhaalt het voorstel, om dit verzoek
voor kennisgeving aan te nemen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
3. een verzoek van de Christelijke Stichting voor
School- en Beroepskeuze in Friesland, om in 1951 in
aanmerking te mogen komen voor een subsidie;
4. een verzoek van de Bond van Hoofden van
Gemeentewerken, afd. Friesland, om het maximum van
de bezoldiging van de adjunct-directeur der Gemeente
werken alsnog vast te stellen op 8640,per jaar
Voorgesteld wordt de verzoeken sub 3 en 4 in han
den van B. en W. te stellen om prae-advies.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
5. een verzoek van de afd. Friesland van de Ko
ninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging om
indien aan de Stichting Leeuwarder Volksmuziekschocl
een subsidie wordt toegekend, dit subsidie voorwaar
delijk te verlenen.
Voorgesteld wordt het stuk bij de begrotingsstukken
over 1951 te voegen.
Aldus wordt besloten.
6. bericht van verhindering van de heren Hartstra,
Sijbrandij en Visser.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3 (bijl. no. 219).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 4.
Mevr. Heijmeijer-Croon en de heer G. de Jong vor
men het stembureau.
De aanbeveling van het College van Curatoren luidt
als volgt:
Prof. Dr. C. G. Wagenaar, Spanjaardslaan 117.
Benoemd wordt Prof. Dr. Wagenaar, met 30 stemmen
(Ds. Moulijn 1 stem).
Punt 5.
De aanbeveling van het College van Curatoren luidt
als volgt:
1. Ds. C. D. Moulijn, Emmakade 132;
2. Ds. A. H. Hellemans, Kwartelstraat 41.
Benoemd wordt Ds. Moulijn, met 29 stemmen (2 bilj-
blanco).
Punt 6.
De aanbevelingen van de Commissie luiden als volgt:
a. vacature D. Sixma (meerderjarig onderwijzer (es)
openbaar lager onderwijs):
1. D. Sixma, Averkampstraat 8;
2. mej. A. Bosma, Camminghastraat 81;
b. vacature A. IJtsma (meerderjarig onderwijzer (es)
bijzonder lager onderwijs):
1. A. IJtsma, Ibisstraat 3;
2. J. Leffertstra, Bleeklaan 128;
c. vacature mevr. B. J. M. Volkers-Raak (ouder
van een kind op de bijzondere lagere school);
1. mevr. B. J. M. Volkers-Raak, Obrechtstraat 28;
2. mevr. G. Oosterwijk-Fijma, Obrechtstraat 15:
d. vacature L. T. Tekelenburg (ouder van een kind
op de openbare lagere school):
1. N. de Groot, Van Roonhuysestraat 8;
2. mevr. J. Veendorp-Streuper, Midlumerstraat 8;
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 December 1950. 3
e. vacature mevr. R. Oosterhoff-Fokkema (meer
derjarig inwoonster):
1. mevr. R. Oosterhoff-Fokkema, Engelsestraat 39;
2. mevr. A. A. Posthumus-Boerema, Engelsestraat 32;
Benoemd worden de eerst-aanbevolenen sub a, b. c,
d en e met alg. stemmen.
Punt 7.
De aanbevelingen van het bestuur luiden als volgt:
a. vacature H. de Jong:
1. H. de Jong, Tweebaksmarkt 70;
2. H. Bearda Bakker, Klanderijstraat 2;
3. H. Buisman, Willemskade Z.Z. 7;
b. vacature mevr. E. de Boer-Looijenga:
1. mevr. M. Laverman-Breuker, Coornhertstraat 35;
2. mevr. H. Dijkstra-Hoeksma, Menaldumerstraat 3;
3. mevr. J. Hulshoff-Boonstra, V. Leeuwenhoekstr. 24.
Benoemd worden de heer De Jong, met 28 stemmen
en mevr. Laverman-Breuker, met 29 stemmen (de heer
P. P. de Jong 3 stemmen, de heer Buisman 1 stem en
mevr. De Boer-Looijenga 1 stem).
Punten 8, 9, 10 en 11 (bijl. nos. 215, 213, 214 en 222).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 218).
De hear Santema mient, foar safier hy 't üt it by de
stikken foege kaertsje opmeitsje koe, dat it hjir bidoelde
wetter in opfeart wêze moat, dy't üt de Greons weirint
nei in groepke huzen, it saneamde Suderbuorren fan
Himpens, en it ütstel haldt yn, dat dy hiele opfeart
eigentlik öfdamd wurde sil. Dan kin it bütewetter dus
net mear by dy huzen komme. En omdat spr. de léste
tiid noch wol ris lézen hat, dat de branforsekerings-
maetskippijen kleije oer it feit, dat foaral de fearten om
de boerepleatsen hinne sa stadichjes wei fordroegje en
dat by eventuéle bran soms hast gjin wetter oanwêzich
is, tocht hy by himsels: kin it ek in gefaer ynhalde, dat
der minder wetter by dit groepke huzen is? Spr. tinkt
binammen oan 'e simmertiid, as it droech is. Soe it dan
miskien ek foarkar fortsjinje, om yn pleats fan in daem
in sküf to meitsjen, dy't it mooglik makket foaral yn
tiden, dat it droech en waerm is, yn forban mei de fei-
ligens, wetter tafloeije to litten yn dy feart nei dit
groepke huzen?
De heer Witteveen (weth.) zegt, dat het verzoek van
het waterschap om deze oplossing zijn oorzaak vindt
in het feit, dat deze vaart als opvaart dus voor de
scheepvaart geen betekenis meer heeft. Het water in
deze opvaart is buitenwater en men moest dus tot dus
verre ter weerszijden een dijk houden, omdat de om
geving geheel in de polder ligt. Nu wordt deze opvaart
vlak bij het vaarwater afgedamd; de dijk is dus niet
meer een buitendijk, maar behoort tot de binnenpolder.
De heer Santema behoeft niet bang te zijn, dat er geen
water meer in deze vaart zal staan. Slechts het peil
verandert; het water komt thans op polderpeil te lig
gen. Hier zijn allemaal sloten. De waterstand is dus
één geheel, maar dan op polderpeil. Wanneer men een
dam aanbrengt, behoeft men over een aanzienlijke lengte
geen dijken meer te onderhouden, wat dus een eco
nomische verbetering is.
De hear Santema seit, dat de praktyk leart, dat,
hwannear't in feart ienkear büten gebrük rekket, dizze
forsmoarget en ticht groeit. Foaral as hja op polderpeil
brocht wurdt, lyk as de wethalder sein hat, dan is
yndied it gefaer oanwêzich, dat it peil eigentlik to leech
is; it wetter yn dy feart is ommers nou ek al sa botte
heech net mear. En it greate gefaer foar de branspuiten
is, dat hja yn modderwetter komme to lizzen. En om
dat gefaer foar to kommen, soe spr., nou't dit gefal
him foardocht, der wol efkes earnstich op wize wolle.
It is him bikend, dat de wetterskippen om ekonomyske
redenen sa folie mooglik de lange trochrinnende diken
ynkoartsje wolle, om op it ünderhald to bisparjen, mar
spr.'s fraech is dizze: foar it gefal der bran is, is der dan
altiten wol foldwaende wetter?
De heer Witteveen (weth.) gelooft niet, dat men er
bang< voor behoeft te zijn, dat er te weinig water in de
polder zal staan. Het is natuurlijk van belang en nood
zakelijk, dat er in deze sloot water blijft. Men moet
deze op peil houden. Zou men in plaats van een dam
een schuif aanbrengen en deze openzetten, dan zou de
gehele polder onder water lopen.
Spr. gelooft, dat hier absoluut geen kans zal bestaan,
dat hier niet voldoende water in de poldersloot zal zijn
om een brand te blussen. Men maalt de polder uit in
het buitenwater en wanneer er dus een te lage water
stand is, kan men er ook buitenwater in laten lopen en
hiervoor behoeft men geen voorzieningen te treffen. Dit
is natuurlijk het belang van de boeren, die hier grond
exploiteren.
Voor vervuiling behoeft ook geen vrees te bestaan.
Het is een kwestie van polderbestuur. Ieder ingeland
heeft de plicht zijn sloten schoon te houden. Men heeft
ze nodig voor de ontwatering van de landerijen. Wan
neer men hier niet voor zorgt, zou dit de cultuur van
deze landerijen niet bevorderen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 217).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 223).
De heer Leffertstra moet beginnen met te verklaren,
dat hij er zich in principe wel mee kan verenigen, dat
er weer een nieuw bedrijf aan de andere bedrijven in
Leeuwarden wordt toegevoegd, maar over de voor
waarden zou spr. graag enige vragen willen stellen.
Deze zijn hem niet geheel duidelijk, o.m. de voorwaarde
niet, dat de firma de betalingen kan afdoen door per
jaar 2.500,te storten, waarmee zij althans begint.
Zij blijft voorlopig zitten met een schuld aan de ge
meente van 67.500,waar de gemeente dan hypo
thecaire zekerheid voor krijgt. Nu is het spr. niet recht
duidelijk, hoe een verkoper aan een koper een hypo
theek kan toestaan van 67.500,bij een koopsom
van 70.000,dus ruim 96J/! Spr. vraagt, of be
paalde motieven dit percentage voor B. en W. aan
vaardbaar maken.
Men ziet, dat de gemeente op het ogenblik bezig is,
de zaak te ontmantelen. Daardoor zal straks een ge
bouw overblijven, dat niet zon grote waarde meer
heeft. Nu is het wel zo zo vat spr. het ten minste
op dat de betrokken firma het gebouw bedrijfsklaar
gaat maken en daardoor zal het natuurlijk een grotere
waarde krijgen. Zij is ook verplicht de kade in orde
te maken. Daar gaan ook enige duizenden mee heen.
Toch lijkt spr. een bedrag van 67.500,wel een
grote schuld. Hij hoopt, dat B. en W. hem duidelijk
kunnen maken, dat zij toch inderdaad de veiligste weg
hebben bewandeld.
Bij voorwaarde 8 zou spr. willen vragen, of het niet
mogelijk was geweest de bestaande transportleiding te
verplaatsen en de kosten te verwerken in de verkoop
prijs. Hij stelt zich voor, dat de verplaatsing van de
transportleiding een dure kwestie zou zijn voor de ge
meente, maar daar staat tegenover, dat het servituut,
dat op dit gebouw rust, voor de koper toch wel zeer
lastig is.
De transportleiding, die op zichzelf een heel gewich
tige functie heeft er moet gas door geperst worden