10 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951.
geen heiwerk nodig is. Dit ook in tegenstelling tot de
Oostkant. Bovendien hebben de nieuwe kanalen dit
gebied, van nature geëigend voor industrie, hiervoor
V nog geschikter gemaakt. De gemeente bezat hier echter
vrijwel geen duimbreed grond, zodat, zou van enige
bevordering sprake zijn, van de respectieve eigenaren
I grond moest worden aangekocht. Dit lijkt eenvoudig,
doch het is in werkelijkheid een zeer moeilijk en tijd-
1 rovend werk. Vorig jaar heeft het eerste deel van
dit complex zijn beslag gekregen en kon de raad tegelijk
het uitgewerkte plan van de havenwerken, voorlopig
tot een bedrag van pl.m. een millioen, worden aange-
boden. Deze werkzaamheden zijn nu in volle gang.
In deze vergadering is de raad aangeboden een tweede
deel, n.l. de nieuwe kadewegen, tot een bedrag van
een half millioen.
De volgende delen zullen, al naar gelang van de ont
wikkeling en de mogelijkheden, volgen.
Met de uitgifte van de terreinen in dit gebied kon
vrijwel direct worden begonnen, mede als gevolg van
de overdracht van provinciale eigendommen aan de ge
meente, direct grenzend aan de bestaande gebouwen.
De grootscheepse en noodzakelijke aankoop van ter
reinen en landerijen, benodiad zowel voor industrie als
woningbouw en stadsuitbreiding, waartoe de raad in de
loop der laatste jaren besloot, bewijst wel de activiteit
van deze jaren, maar bewijst tevens, dat onze stad kort
na de Bevrijding vrijwel geen mogelijkheden bezat om
daar, waar dit mogelijk bleek, snel te kunnen aanpakken.
Overal lagen particuliere obstakels, die pas na langdurig
overleg en vele onderhandelingen konden worden opge-
ruimd. Overigens wil spr. hieraan toevoegen, dat hij per
soonlijk een overtuigd voorstander van een gepast en
vrij particulier initiatief en bezit is, maar evenzeer er
van overtuigd is, dat een stad als de onze, die energiek
en bewegelijk wil blijven, de onbetwiste beschikking
moet hebben over uitbreidingsmogelijkheden binnen een
bepaalde straal en op elk tijdstip.
Vanzelfsprekend zijn er in de industriële sector heel
wat meer bemoeienissen en bevorderingen geweest. De
bestaande voorraad gebouwen, waarover de gemeente
beschikte, die zij kon aankopen of tot welker verkrijging
zij bemiddeling kon verlenen, is vrijwel geheel ter be-
A schikking van industrie of bedrijven gekomen. Het aantal
hiervan is, beschouwd in het raam van deze tijd, niet
onaanzienlijk. Daarnaast zijn verschillende grotere en
kleinere fabrieksgebouwen gesticht, terwijl verschillende
bestaande fabrieken en bedrijven aanzienlijk zijn uitge
breid. Het geregistreerde bedrag aan bouwkosten hier
van, dat zeker aan de zeer lage kant is, beloopt onge-
r veer 5 millioen, terwijl de arbeidstoename 17 a 20
bedraagt.
A Resumerende kan worden gezegd, dat, hoewel geen
schokkende of denderende gebeurtenissen (waaraan
onze tijd schijnbaar, althans in bepaalde kringen, be-
hoefte heeft) hebben plaats gehad, de industriële ont
wikkeling, al weer gezien in het raam van onze tijd, in
Leeuwarden zeker niet onbevredigend kan worden ge-
i noemd. Dit wil echter nog niet zeggen, dat, om in tegen
woordig gewilde termen te blijven, een industrieel kli
maat is bereikt.
Men moet zich echter bij het hanteren van deze term
wel even realiseren, wat hiervoor nodig is; anders loopt
men gevaar blijk te geven van onkunde op dit gebied.
Zo licht wordt een vraagstuk eenzijdig bezien, want
naast het industriële vraagstuk liggen ook andere, zijn
daar soms nauw aan verwant, om nog maar niet te
zeggen: een gevolg daarvan.
Zo is daar ten eerste het klemmende woningvraagstuk,
verder zijn er de aanzienlijke stadsuitbreidingen, toe
gangswegen, verkeersvraagstukken, scholen, water- en
havenwerken, handel en nijverheid, sport en recreatie
mogelijkheden, te veel om op te noemen. Het ene hangt
nauw met het andere samen en er moet voor gewaakt
worden, dat men niet het ene doet en het andere nalaat.
De ene sector gevoelt zich zo gemakkelijk benadeeld bij
de andere. Een bepaalde groep in de industriële sector
geeft blijk op dit gebied overgevoelig te zijn.
Ieder ziet vaak uitsluitend zijn eigen belang, wat op
zichzelf bezien misschien menselijk en begrijpelijk, maar
daarmede nog niet juist is. Minder begrijpelijk is echter
de eenzijdige visie van een provinciaal blad. Dit blad
zegt wèl, objectief de mening van beide partijen te zullen
weergeven, doch uit de verschillende zinsneden in de
betreffende artikelen geeft de redactie toch blijk het bij
voorbaat, althans ten dele, met deze critiek eens te zijn.
Hoe dit echter zij, de taak van het gemeentebestuur
is en blijft te zorgen voor een goed geleide en evenwich
tige ontwikkeling bij alle gemeentelijke vraagstukken.
Dit geldt wel in het bijzonder in onze tijd van onrust en
onevenwichtigheid.
Het Friesch Dagblad opent een offensief met schijn
baar zwaar geschut: Fabrieken gingen weg, kwamen niet
en willen weg en meerdere van deze zware koppen.
Wanneer men echter de artikelen goed doorleest en in
zich opneemt, blijkt het eigenlijk een serie losse flodde s
te zijn, die gezamenlijk een grote knal geven. Het lijkt
spr. niet onmogelijk deze knal te neutraliseren. Moeili -
ker zal het waarschijnlijk zijn, ook de onaangename geu
die een gevolg van deze knal is, te laten verdwijnen. En
hiermede komt spr. dan bij de behandeling van de met
name genoemde klachten, aannemende, dat de weer
gegeven interviews authentiek zijn aan de bedoelingen
en de bewoordingen van de klagers. Geheel juist bleek
deze weergave ook weer niet te zijn, want een der kl -
gers, de heer Miedema uit Winsum, deelde spr. dire t
na publicatie van zijn bewoordingen telefonisch mede,
dat hij in de eerste plaats het Friesch Dagblad had ver
boden iets van hem in deze geest te publiceren, maar d it
bovendien de weergave bezijden zijn bewoordingen was.
Spr. heeft de heer Miedema bij interruptie gezegd, dat
hij verkeerd was aangesloten en daarvoor moest zijn hij
de redactie van het Friesch Dagblad.
Ten eerste noemt spr. thans het geval-Schuil.
Reeds in 1946/47 waren de uitgewerkte plannen klaar
voor een industriecomplex. Er zijn herhaalde oproepen
geplaatst en vergaderingen met belanghebbenden ge
houden. Realisatie was alleen mogelijk, wanneer a ie
belanghebbenden urgente gevallen waren; dit ter beoor
deling van Den Flaag. Het Rijk voteerde dan 10 de
gemeente mocht hetzelfde doen en ook de belangheb
benden moesten 10 afschuiven, samen dus 30 van
de totale kosten. Was dit allemaal safe, dan mocht een
bouwvergunning worden verwacht. De resterende 70 "e
moest als geldlening of hypotheek worden geplaatst.
B. en W. meenden hier een kans te zien. Tot en met
is deze zaak uitgemolken. Van het aanvankelijk behoor
lijk groot aantal belanghebbenden trokken zich vrijwel
allen terug, de ene wegens bezwaar tegen de 10 een
ander vond de huur te hoog, een derde had bezwaar
tegen de massaliteiten, enz. enz. Alleen de heer Schuil
bleef nog enige belangstelling tonen. Daarop besloten
B. en W. dan maar, behoudens 's raads goedkeuring,
het geheel voor gemeenterekening te nemen. Het was
echter toen en ook later nog onmogelijk, hiervoor een
Rijksgoedkeuring te krijgen. De urgentie moest stuk
voor stuk eerst worden aangetoond. Buiten enkele per
soonlijke besprekingen in Den Haag hebben B. en V.
nog een afzonderlijke bespreking gehad in tegenwoor
digheid van de heren Foppes en Wartena, resp. direc
teur van het E.T.I.F. en Rijksnijverheidsconsulent.
Aan de heer Schuil zijn daarna nog andere aanbie
dingen gedaan, doch deze vond Drachten voor hem om
verschillende redenen geschikter.
Ten tweede: De heer Schootstra vertrok naar Buiten
post. Deze heeft in geen enkel opzicht, noch met B. en
W., noch met een van de diensten enig contact gezocht;
evenmin heeft hij geïnformeerd naar grondprijzen en
toch klaagt hij over de dure grond. Zelfs vond hij ie
zo duur, dat men voor hetzelfde bedrag elders een fa-
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951.
11
i briek kon opzetten. Hier moet spr. toch wel even op een
dwaasheid wijzen.
Gesteld, dat de heer Schootstra hier een terrein had
gekocht ter oppervlakte van een hectare (10.000 m2),
ïker een zeer groot terrein en dit zou gekost hebben
30.000,En voor dit bedrag wilde hij dan een fabriek
bouwen! Voor het terrein in Buitenpost van 1 ha be-
laaide hij 0,85 per m2.
Overigens was het spr. persoonlijk reeds lang bekend,
i.at de heer Schootstra, blijkbaar uit zakelijke overwe-
ingen, zijn bedrijf naar elders wilde verplaatsen. Het
1 i oet niet prettig en elegant aan, zonder enige informatie
aar mogelijkheden hier, toch een dergelijke publicatie
1 - geven.
Overigens is het bedrijf gelukkig in Friesland ge
wen, want ook daarbij heeft de hoofdstad groot
belang.
Ten derde: Hacquebord. Van de verplaatsing van dit
edrijfje is B. en W. niets bekend. Wel is hun bekend,
at de heer Hacquebord uit een clandestien betrokken
oning moest worden gewezen en dat hem later ver-
unning voor een noodwoning is verleend. Het weer
loeten ontruimen van een clandestien betrokken woning,
aarvoor bovendien een notaris vergunning zou hebben
egeven, wordt hier gebruikt onder het hoofd „bittere
odzaak". Het Friesch Dagblad heeft kennelijk moeite
edaan dit artikeltje nog enige allure te geven, maar is
^erin naar spr.'s mening niet al te goed geslaagd.
Ten vierde: een bedrijfje van toen zeer bescheiden
invang, dat reeds voor de oorlog van hier naar Nun-
cet vertrok, wordt er ook nog bijgesleept. Waar-
uijnlijk omdat er niet meer te vinden zijn, maakt het
'riesch Dagblad er maar van: „naar andere soortge-
e gevallen hebben wij maar geen navraag gedaan. Dit
val noemen wij alleen om aan te tonen, dat hier klaar-
kelijk een traditie ontstaat." Spr. vindt dit erbarmelijk;
vergeef mij," aldus spr., „dat ik er geen ander woord
or kan vinden." Hij hoopt van harte, dat dit soort
ore geen journalistieke traditie van het Friesch Dag-
Y lad wordt.
Ten vijfde: het geval Winsum. De heer Miedema heeft
al telefonisch een rectificatie van het gepubliceerde
kei medegedeeld, maar het lijkt spr. toch wel van be-
g, dit geval nader te belichten, om gemompel hier-
er te weren.
vlet de heer Miedema zijn langdurige onderhande
gen gevoerd over verkoop van een terrein aan de
ekertrekweg. B. en W. hadden redenen om aan te
nen, dat deze zaak in kannen en kruiken was; ook de
r. :r Miedema zelf meende dit schijnbaar. Op een ge
en moment vroeg deze een woonhuis met kantoor ter
chikking te willen stellen. Deze geeft hiervan zelf
e i schriftelijke verklaring, welke spr. de raad graag
e n wil voorlezen.
'e eerste brief, gedateerd 14 Juni 1948, luidt als volgt:
Edelachtbare Heer,
Naar aanleiding van Uw telefonische inlichtingen
11 Juni j.l. en het daaruit voortgekomen onder
houd, dat ik met de Edelachtbare Heer D. Witteveen,
ethouder te Leeuwarden, mocht hebben, verklaar
hierbij
verceel Molenstraat 1 met de kantoorruimte zal even-
ueel door mij bewoond en gebruikt worden, om de
-oorgenomen vestiging van een gedeelte van mijn be-
ijf te Leeuwarden voor te bereiden en uit te voeren,
ocht ik binnen twee jaren dit niet klaar maken of
in een andere gemeente uitvoeren, tenzij dan buiten
jn schuld, zo zal ik perceel Molenstraat 1 weer ter
:schikking van de gemeente stellen. Alsdan zal in
..lunerking worden genomen, dat ik het perceel Van
vAldestraat 15 ter beschikking van de gemeente
o gesteld." (Dit was een kleinere woning en wat
de heer Miedema vroeg, was een grotere woning,
waar bovendien twee gezinnen in woonden.)
De heer Miedema heeft deze verklaring schriftelijk
aangevuld op 27 Juni 1948 en wel als volgt:
„In aansluiting en aanvulling op mijn verklaring
d.d. 14 Juni 1948 verklaar ik hierbij:
dat de daarin genoemde termijn van 2 jaren op 1 jaar
zal worden bepaald, terwijl de administratie reeds zo
spoedig mogelijk in de kantoren Molenstraat 1 zal
plaats hebben.
Mocht een en ander niet tijdig plaats vinden, buiten
de schuld van mijn activiteit, zo zullen de betreffende
instanties van deze verklaringen en voorwaarden geen
gebruik maken."
Enige tijd na de toewijzing van een woning aan de
heer Miedema, na inwilliging dus van zijn verzoek, kwam
een schriftelijke mededeling van hem binnen, dat hij van
de aankoop en daarmede van de vestiging van het bedrijf
hier ter stede moest afzien. Hiermee was dus de kous
af. De gemeente had toen misschien hoog van de toren
kunnen blazen en aan Miedema kunnen zeggen: „Toont
U eerst aan, dat U inderdaad buiten eigen schuld tot
deze conclusie moest komen en zo U dat niet kunt doen,
moeten wij U uit deze woning zetten." Natuurlijk hebben
B. en W. dit niet gedaan.
Spr. heeft gemeend, dit geval even te moeten
memoreren.
Ten zesde zijn er de beschouwingen van de heer De
Vries, die wel niet met bepaalde critiek komt, maar toch
concludeert, dat Leeuwarden niet industry-minded is;
dat de bevolking niet houdt van industrie. De bevolking
moet in deze richting worden opgevoed en dan volgt het
gemeentebestuur, dat van goeden wille is, wel. Het is
spr. niet duidelijk, waarop dit oordeel is gebaseerd. Het
kan naar spr.'s mening moeilijk op eigen ervaringen zijn,
want de heer De Vries is toch zeker een dergenen, die
alle medewerking heeft gehad. T.b.v. zijn bedrijf, ge
vestigd in een dichtbevolkte woonsector van een ouder
stadsgedeelte, is, voor zover spr. bekend, nimmer enige
aanvrage geweigerd. De klachten van de omwonende
bevolking zijn legio geweest, maar toch heeft het ge
meentebestuur ze alle op kunnen vangen: er is een ruime
woning op eerste verzoek ontruimd ter bevordering van
uitbreiding; de voorgelegen kade, zuiver publieke straat,
is als opslagplaats toegewezen; er is bemiddeling ver
leend, zij het dan zijdelings, bij het ter beschikking komen
voor dit bedrijf van de grote boerderij van de heer
Wassenaar aan de Mr. P. J. Troelstraweg, enz. Ook
hier wordt weer vergeten, dat de coördinatie en civili
satie van onze tijd en de gelukkig reeds vele jaren be
staande Hinderwet zuiver ter bescherming van de be
volking werken, in velerlei opzicht. De heer De Vries
zegt, dat de Leeuwarder bevolking een hekel heeft aan
lawaai en rommel, die industrie met zich meebrengt,
maar hij wil de bevolking belangstelling bijbrengen voor
de industrialisatie.
Deze opvoedende taak zou spr. gaarne aan het Friesch
Dagblad willen overlaten, dat dan, zo dit mogelijk zou
zijn, tevens belast zou moeten worden met de uitvoering
van de Hinderwet. Men zou dan periodiek enige edities
kunnen vullen met klachten van de bevolking.
Het is opvallend, hoezeer eenzijdig deze dingen vaak
worden bekeken. De volgende en laatste klager, de heer
Landstra, als directeur van de L.P.F., geeft hiervan wel
een zeer sprekend voorbeeld.
Enige jaren voor de oorlog verkocht de directie van
de L.P.F. het vrijwel enige en laatste uitbreidingsterrein
naast de fabriek aan de Harlingertrekweg, ter opper
vlakte van 1343 m2 a 10,per m2, of 13.430,
aan de meubelfabrikant Hero de Vries. Hiermede zat
het achterterrein compleet op slot. Toen kwam de oorlog
en daarna kwamen de na-oorlogse jaren en de firma