1 4 vatting der grondwettelijke bepalingen lijkt mij (prof. v. d. Bergh) moeilijk denkbaar. Geen raadslid, dat zichzelf respecteert, kan die verantwoordelijk heid naar eer en geweten dragen. Spr. sluit zich hier bij aan. Blijkbaar vrezen zij, die dit ontkennen en nu citeert spr. weer Prof. v. d. Bergh de stem van de vertegenwoordiging der burgerij. Niet alleen Prof. v. d. Bergh ziet het zo. Prof. Kranenburg zegt ergens dit: Dat amendement-Van den Bergh is in 1931 wel iswaar verworpen, maar aan wie is de burgemeester eigenlijk wel verantwoording verschuldigd? Aan de Minister van Binnenlandse Zaken soms of aan de Commissaris der Koningin"? Hier zet ik een vraag teken. Hij voegt daaraan toe: Onverantwoordelijk bestuursbeleid past niet meer in ons modern gemeen terecht. En verder: De practijk na 1931 is dan ook geweest, dat in de meeste gemeenten en zeer zeker in grote gemeenten de burgemeester van zijn kant altijd bereid is om in te gaan op critiek en op vragen uit de raad over het politiebeleid en de handhaving van de openbare orde. Waarom heeft spr. nu destijds zijn vragen gesteld? Zijn uitgangspunt was dit en dat is in de vragen terug te vinden dat er een goede verhouding moet zijn tussen gezag en onderdanen, tussen politie en bevolking; daar moet zijn een sfeer van begrip en vertrouwen en die sfeer is geschaad door de gebeurtenissen van 16 November 1951. Door wie? Spr. weet het niet. Hij gaat er uiteraard niet op in, omdat deze zaak op het ogenblik in onderzoek is. Er zijn mensen, die vrezen, dat ze later in de doof pot geraakt. Spr. deelt die vrees aanstonds niet. Voor zover de burgemeester in dezen verantwoordelijkheid heeft, heeft spr. wel de zekerheid, dat deze zaak niet in de doofpot komt en dat, wanneer het schuldig zal worden uitgesproken, de burgemeester met zijn ver antwoordelijkheid niet zal schromen om het mes er in te zetten, ook al zou dit misschien de kraag van een hogere functionaris kosten. Door wie is de sfeer geschaad? Door de belang stellenden in de zaak-Schurer? De Voorzitter hamert en zegt, dat hij de heer Vellenga werkelijk niet kan toestaan op die wijze door te gaan. Deze treedt in een onmiddellijke be oordeling van het politiebeleid. De heer Vellenga stelde alleen maar een vraag, zonder conclusies er aan te verbinden. De Voorzitter kan het niet toestaan. Hij verzoekt de heer Vellenga van dit onderwerp af te stappen, althans niet te praten over het politiebeleid, waarover hij het zojuist had. De heer Vellenga komt het voor, dat hij over de politie zelf nog niets heeft gezegd. De Voorzitter meent, dat „de wijze waarop" hij noemt het stellen van de vraag door wie de sfeer van vertrouwen e.d. is geschaad in wezen wel ter dege een beoordeling van het politiebeleid was. Hij kan de heer Vellenga in ieder geval niet toestaau op deze wijze verder te gaan. De heer Vellenga wil graag de wenk van de Voor zitter ter harte nemen. Wanneer deze hem volledig had laten uitspreken, was diens ongerustheid op dit punt volkomen weggenomen. Spr. slaat nu een stukje over en gaat verder met te zeggen, dat over dit alles veel gepraat en geschreven is en veel beroering is ontstaan, zeker ook onder de Leeuwarder burgerij. Als rechtstreeks vertegenwoordiger en als spreek buis van die burgerij kan het de plicht Van de raad en een raadslid zijn hierover te spreken, zelfs als het formeel ontoelaatbaar schijnt. Het gaat spr. dus um het herstel van de goede verhoudingen tussen over heid en onderdanen en tussen politie en burgers. Het spijt spr., dat hij er niet meer van kan zeggen, maar hij wil graag aan de wenk van de Voorzitter voldoen. Dit brengt hem tot een andere zaak, die hij hier aan vastkoppelen wil. In het sectierapport komt een opmerking vogi* over het vragen stellen door raads leden aan het gemeentebestuur over andere zaken dan die op de agenda vermeld staan, een z.g. vragen uurtje dus. Het kan in een bepaalde situatie n dig en mogelijk zijn, dat snel gehandeld wordt, dat be paalde dingen ogenblikkelijk, ook in de gemeenteraad, behandeld worden. Nu komt het spr. voor, dat men hierin niet incidenteel moet voorzien, maar het ge hele reglement van orde dient te herzien, om op die manier een andere werkwijze te krijgen, die aai' de actualiteit van bepaalde zaken geen afbreuk doet, Spr. komt nu tot liet slot van zijn algemene be schouwingen. Dit is de derde begroting in de tweede na-oorlogse normale zittingsperiode van deze raad. Deze begroting is iaat. Hoewel de motieven zij a te billijken, wil spr. de wenselijkheid bepleiten de tijd in te lopen, opdat de raad in 1953 weer normaal de begroting zal kunnen behandelen. Spr. c.s. hebben waardering voor het werk van B. en W. en zij hebben met genoegen kennis genomen van de herbenoeming van de Voorzitter. Zij hebben zich in de geest graag aangesloten bij de hartelijke woorden van de heer Leffertstra. Zij hebben kennis genomen van de wisse ling van wethouders: het heengaan van de heer It Witteveen en de komst van de heer Wiersma, die de heer Witteveen heeft vervangen. Het lijkt spr. goed allen in gemeentedienst van hoog tot laag in hun waardering voor wat voor de gemeente is gedaan te laten delen. Wij mogen, aldus spr., met elkaar in vrij heid arbeiden, al vallen bepaalde schaduwen over die vrijheid. Spr. heeft het al gehad over beperkende maatregelen en straks zal ook gesproken worden over de Bescherming Burgerbevolking. Er wordt van bepaalde kant getornd aan de democratische opvat tingen in dit land, getornd ook aan het levenspeil van de grote massa. En te midden van dat alles staat de gemeente met al haar moeilijkheden. Moge het ons echter, aldus spr., gegeven zijn ook in de komen de begrotingsperiode te werken in het belang en tot heil van onze gemeente. De heer Van der Schaaf zegt, dat het ook in de ge meentepolitiek gebruik is geworden jaarlijks bij de behandeling van de begroting in de algemene be schouwingen voor zichzelf en anderen rekenschap af te leggen van de algemene lijn der politieke activi teit in het jongste verleden en voor de naaste toe komst. Spr. c.s. willen ook hunnerzijds deze gelegen heid aangrijpen. Evenals de landspolitiek wordt ook de gemeente politiek in deze stad gekenmerkt door het feit, dat niet écu partij over zoveel stemmen beschikt, dat zij geheel alleen het beleid kan bepalen. Hoewel in Leeu warden één partij in de raad de meerderheid bena dert, kan zij toch niet geheel alleen de zaken naar haar hand zetten; spr. kan in oprechtheid zeggen, dat hij dit niet betreurt. Ook in Leeuwarden is het dus zo, dat het gemeentelijk bestuur wordt bepaald door een zekere verscheidenheid van inzicht. Het. is gebleken, dat dit mogelijk is. Ondanks diepgaande verschillen van inzicht in de beginselen van staats- en gemeentebestuur, blijkt het mogelijk, dat men ge zamenlijk in de zaken van practisch bestuur in vele gevallen tot overeenstemming kan komen. Wij mo gen dit met dankbaarheid vaststellen, tegeuover het feit, dat in grote delen van de wereld, ook in de Provincie FRIESLAND. organen van het plaatselijk bestuur, de wil van een minderheid met machtsmiddelen aan de meerderheid wordt opgelegd. Namens zijn fractie kan spr. verklaren, dat harer zijds erkentelijkheid bestaat voor de wijze, waarop door liet college van B. en W. leiding wordt gegeven aan het bestuur van deze gemeente. Dat in vele ge vallen niet meer en niet spoediger resultaten worden bereikt, ligt veelal aan het feit, dat de gemeentelijke zelfstandigheid op bedenkelijke wijze is beknot. Het spreekt vauzelf, dat in de verschillende frac ties van deze raad, ook in de a.r. fractie, deze ge meentelijke zelfstandigheid een zaak van hoge rang orde is en dat men zich meermalen afvraagt op welke wijze deze het best kan worden verdedigd en terug gewonnen. En dan blijkt het steeds weer, dat de positie van de gemeentelijke zelfstandigheid in de eerste plaats wordt bepaald op het niveau van de landspolitiek; de gemeenteraden zelf kunnen daar weinig aan doen. In dit verband mag ook worden geconstateerd, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een gezaghebbend orgaan is geworden, een belangrijk tegenspeelster van de departementale machten, bij welke de gemeentelijke zelfstandigheid naar veler mening te laag staat aangeschreven. Bij het jubileum van deze vereniging willen spr. c.s. dan ook gaarne hun verwachting uitspreken, dat zij in de komende jaren steeds op de bres zal staan voor de belangen van de gemeenten en voor de positie van de gemeenten in ons staatsbestel. Spr. had het zoeven over erkentelijkheid van de a.r. fractie voor de algemene lijn van het beleid van B. en W. Het kan opgevallen zijn, dat in de afgelopen periode bij de behandeling van concrete agendapun ten door sommige fracties herhaaldelijk dank is ge bracht voor het aan de orde stellen van die punten; het betrof dan veelal zaken, die de betrokken fractie of het betrokken raadslid bijzonder ter harte gingen. Van de kant van spr. c.s. is dat niet of nagenoeg niet gedaan. H.i. is het juister, bij de algemene beschou wingen erkentelijkheid uit te spreken voor het be leid van het college dan telkens bij de agendapunten in de loep van het jaar en wel om de volgende reden: l)e raad van een gemeente is bestuurscollege. Als B. en W. met een voorstel komen, is dat ongetwijfeld belangrijk, maar het is nog altijd van meer belang, dat het voorstel door de raad wordt aangenomen; eerst dan is er een besluit, dat tot uitvoering komt. Het herhaaldelijk uitspreken van erkentelijkheid bij bepaalde agendapunten kan daarom de indruk wek ken, alsof men wil doen blijken welke belangen men speciaal voorstaat; hieraan zit een bedenkelijke kant, omdat het de taak van de raad is om de ge meente te besturen en niet om bepaalde belangen te dienen. Overigens bestaan er bij spr. c.s. nog steeds tegen enkele onderdelen van het beleid van B. en W. be zwaren, welke zij bij alle waardering niet kunnen verdoezelen en die in de loop van het debat van van daag nog wel aan de orde zullen komen. Als men in liet algemeen de financiële situatie in het afgelopen jaar overziet, kan men zeggen, dat die gekenmerkt is geweest door moeilijkheden met de geldvoorziening op langere en op korte termijn. Daar deze situatie thans weer aanmerkelijk is verbeterd, behoeft men er niet lang meer bij stil te staan. Men mag echter wel zeggen, dat zich een herhaling van een dergelijke situatie kan voordoen en dat het daar om voor de gemeente zaak is steeds te blijven uitzien naar de mogelijkheid om vlottende schuld om te zet ten in geconsolideerde. Daar spr. c.s. er van over tuigd zijn, dat de wethouder van Financiën in dit 5 opzicht diligent is, kan dit punt verder blijven rusten. Het spreekt vanzelf, dat, toen de financierings mogelijkheden voor de gemeente acuut waren, de ge meentelijke autoriteiten hun blik richtten op de niet uitgekeerde millioenen uit het gemeentefonds, des tijds ongeveer 300 millioen bedragende. Naar spr. meent, is het een fout van de regering geweest, dat deze gelden niet separaat zijn gehouden. Zij waren bestemd voor de gemeente, krachtens de desbetref fende wet. Het is te betreuren, dat deze gelden niet voor de gemeenten beschikbaar waren, toen deze ze nodig hadden. Hij zal zich maar niet begeven in een vergelijking tussen een particulier, die voor derden bestemde gelden niet separaat of althans onmiddel lijk beschikbaar zou houden, en de staat; de vergelij king gaat misschien ook niet op; toch zou het z.i. wijs beleid zijn geweest de gelden voor de gemeente beschikbaar te houden. Ook de thans geldende rege ling in zake deblokkering van deze gelden uit het gemeentefonds kan weinig bewondering wekken. Als men zich afvraagt, hoe de vooruitzichten zijn voor de gemeentelijke zelfstandigheid op langere termijn, dan moet in de eerste plaats de aandacht worden gevestigd op de noodzaak om de zelfstandige positie van de gemeenten met kracht te verdedigen. De laatste tijd wordt in verschillende kringen bij vernieuwing gewezen op het belang van het gemeen telijke bestuur. Mr. In 't Veld, Mr. Oud, Dr. Berghuis en anderen hebben met overtuiging geponeerd, dat een gezond en actief gemeentelijk leven van het grootste belang is voor een democratisch staatsbe stel. In de grote strijd voor de handhaving van onze vrijheden is de activiteit van burgers, het betrokken zijn in het plaatselijk bestuur, van de allergrootste betekenis. De gemeenten vormen in ons staatkundig stelsel de kernen, die weliswaar zonder het geheel niet zelfstandig kunnen bestaan, maar zonder welke liet geheel evenmin in stand kan blijven. Het zou daarom een zeer cardinale fout zijn, dat de gemeen telijke activiteit zodanig zou worden uitgehold, dat er van de gemeente niets anders zou overblijven dan een verlengstuk van de staat. Want de gemeente is juist meer dan een onzelfstandig onderdeel van de staat. Hierop is onlangs treffend gewezen door Dr. L. W. G. Scholten. Enerzijds is er dus een verheugend inzicht in het belang van gemeentelijke zelfstandig heid, anderzijds zijn er ook ernstige schaduwzijden. Doordat ons land terecht zijn positie heeft ingenomen in de Noord-Atlantische verdedigingsorganisatie, heeft het zware lasten op zich moeten nemen. Mede daardoor zucht men hier onder een hoge belasting druk. Dit brengt de centrale overheid in een positie, die de neiging doet ontstaan om op de besteding van gelden door lagere organen toe te zien. En juist dit toezicht op besteding van gelden veroorzaakt allerlei remmingen op de gemeentelijke activiteit, die het werk bemoeilijken, de resultaten van en de lust in het werk verminderen. Bovendien is de klacht alge meen, dat een onpersoonlijke departementale bureau cratie zich een steeds grotere machtspositie weet te verschaffen tegenover de gezonde gemeentelijke acti viteit. Een radicale oplossing in de richting van ver groting van de gemeentelijke zelfstandigheid is moei lijk aan te geven en evenzeer moeilijk denkbaar in de politieke constellatie van Nederland. Vermoedelijk zal het een jarenlange strijd blijven van verschillen de opvattingen, die elkaar het terrein betwisten. In deze raad worden niet de beslissingen genomen, die hierin verandering brengen; deze vinden plaats op het niveau van de landspolitiek. Wat de raad kan doen, is: onvermoeid en ondanks teleurstellingen er

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1952 | | pagina 3