By
Provincie FRIESLAND.
de raadsbesluiten van 12 Maart 1952 tot het
waarborgen van de tijdige betaling van rente
en aflossing van de door de N.V. Bouwkas
Noord-Nederlandse Gemeenten aan een aanta.
bouwspaarders te verstrekken hypothecaire
geldleningen;
II. dat bij Koninklijk besluit zijn goedgekeurd het
raadsbesluit van 12 Maart 1952 tot vaststelling
van de verordening tot het heffen van rechten
voor de beurs, alsmede het raadsbesluit van
2 April 1952 tot vaststelling van de verordening
tot heffing van opcenten op de hoofdsom der
personele belasting;
III. dat zijn ingekomen rapporten omtrent:
a. de controle van kas en boeken van het
Gemeentelijk Grondbedrijf
b. de controle van de voorsehotkas van de
Burgerlijke Stand;
c. de controle van de administratie van de
kostwinnersvergoedingen;
d. de controle van de voorsehotkas van de af
deling Financiën der Gemeente-secretarie;
e. de controle van de leges-administratie van
de Burgerlijke Stand;
f. de controle van de administratie van de
Algemene Begraafplaatsen
IV. dat is ingekomen:
a. een besluit van Gedeputeerde Staten van
Friesland, houdende mededeling, dat de
beslissing omtrent het raadsbesluit van
21 November 1951 tot herziening van het
uitbreidingsplan in onderdelen der ge
meente Leeuwarden (kern Wirduin), tot
vaststelling van de bij deze herziening be
horende bebouwings voorschriften en tot
herziening van het uitbreidingsplan in
hoofdzaak der gemeente Leeuwarderadeel
met betrekking tot gronden in en nabij de
kern Wirdiim, voor een tijdvak van 6 maan
den, ingaande 11 Juni 1952, wordt verdaagd;
b. een afschrift van een schrijven van het
Bureau Werkgelegenheid te 's Gravenliage,
dat ter bestrijding van de regionale werk
loosheid kan worden overgegaan tot:
1. het verbreden en uitdiepen van de
Sneeker trek vaart tussen de spoor dam
en de H arlingertrekvaart, alsmede tot
het aanleggen van de parallelweg;
2. het uitbreiden van de Noorderbegraaf
plaats;
3. het herstellen van walmuren
c. een schrijven van E. van Gorkum, alhier,
houdende mededeling, dat hij zijn benoe
ming tot lid van de Commissie tot wering
van schoolverzuim aanneemt;
d. bericht van verhindering van de heer
Kamstra.
Al deze mededelingen worden voor kennisgeving
aangenomen.
Punt 2.
Benoemd wordt de heer J. Venema, met 31 stemmen
(2 bilj. blanco).
Punt 3.
Benoemd wordt de heer J. Venema, met 30 stemmen I
(3 bilj. blanco).
Punt 4.
Benoemd wordt de heer J. Venema, met 27 stemmen!
(de heer Pols 3 stemmen, 3 bilj. blanco).
Punt 5 (bijl. no. 134).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
1. mevr. D. H. M. Kuperus-Kooij, Dronrijper-
straat 23, alhier;
2. mevr. A. A. Moulijn-Carsjeus, Lijsterstraat 11
alhier.
Benoemd wordt mevr. Kuperus-Kooij, met 27 stem
men (3 bilj. van onwaarde en 3 bilj. blanco).
Punt 6 (bijl. no. 122).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
H. Atema, te Hooghalen.
Benoemd wordt de lieer Atema, met alg. stemmen.
Punt 7 (bijl. no. 123).
Benoemd wordt de heer J. Graafsma, met 32 stem- j
men (1 bilj. blanco).
Punten 8 t/m 14 (bijl. nos. 133, 124, 132, 127, 128,123
en 121).
Z.li.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 15 (bijl. no. 137).
De heer Van der Schaaf zou enkele opmerkingen
willen maken, niet om het voorstel te bestrijden wan!
zijn fractie stelt zich er achter, maar wel om over de
achtergrond van dit geval een zekere beschouwing I
te geven, die misschien verhelderend kan werken. 1
Hem c.s. is n.l. gebleken, dat op het terrein van de
schoolvereniging te Huizum door de kweekschool!
Maricnburg een rijwielbergplaats van eenvoudig
aard is aangebracht voor een gedeelte van haar leer
lingen, dat daar tijdelijk onderdak was gebracht. Nu
deze leerlingen daar straks niet meer zullen zijn-
is bij het bestuur der schoolvereniging de vraag op-1
gekomen, of het niet nuttig, niet „gaedlik", zou zijn I
de bergplaats over te nemen. Als deze, met het tegel
pad, verwijderd zou moeten worden, dan zouden (If
kosten, die dit meebrengt (1* 100,a 1*150,eigenlijk
niet in een juiste verhouding staan tot de waadt
van de bergplaats, die misschien f 300,hoogstens
f 400,zal zijn. Het spreekt dus voor zichzelf, dn'
het bestuur de gedachte heeft gekregen om die berg
plaats voor de school te behouden. Nu moet een der
gelijke aanvrage natuurlijk getoetst worden aan de
principes, die de L.O.-wet behelst en wanneer nn
B. en W. in de raadsbrief aantonen, dat geen dee
andere lagere scholen een rijwielbergplaats bezit
dan komt het hem en ook zijn fractie voor, dat hik
van een strikte en rechtvaardige toepassing der L.0-
wet sprake is. Hij meende deze opmerkingen echter
even te moeten plaatsen, omdat er toch een zeker
zij het geringe behoefte aan rijwielberging M
deze school bestaat. Er moet zich n.l. uit het zuide
landelijke gedeelte van de gemeente een aantal
leerlingen per liets naar school begeven. De vraag
van liet schoolbestuur is dus eigenlijk zeer begrijpe
lijk, doch de afwijzing eveneens. Daarom gaat ook
spr. fractie met dit voorstel accoord. Zij meende
eehl r deze toelichting even te moeten doen horen.
,';<L'e heer J. K. Dijkstra (weth.) kan, nu de lieer
Van der Schaaf begrip koestert voor het standpunt,
dat II. en W. hier hebben ingenomen, van de kant
van het college verklaren, dat dit het in de gegeven
omstandigheden van het schoolbestuur begrijpelijk
vond; dat het dit adres heeft ingediend.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W,
Punt 16 (bijl. no. 136).
De heer K. de Jong zegt, dat zijn fractie gaarne
met het voorstel accoord gaat, maar ze wil toch doen
opmerken, dat in de gang van zaken, die men ook
heelt gehad met de gewone woningbouw, iets zit, dat
eigenlijk niet geheel bevredigt; de gemeente heeft
hier n.l. een aanbod tc accepteren van de aannemer
en is daarmee een beetje te veel van hem afhankelijk.
Daar kan zij als gemeente niets aan doen; dat is meer
een kwestie van beleid van Den Haag.
Wat B. en W. opmerken over de scholen in de bin
nenstad, n.l. dat deze voor andere doeleinden moeten
worden gebruikt voor onderwijs, dat een centrale
ligging der scholen vereist komt spr. c.s. juist
voor.
Zij hopen, dat de splitsing van de schoei voor
buitengewoon lager onderwijs in een school voor de
bielen en een voor imbecillen op zeer korte termijn
zal worden doorgevoerd. Het komt luin voor, dat deze
zaak ter dege klemt. Met het oog op deze motivering
heeft het voorstel ten zeerste hun sympathie.
Toch laat de gang van zaken heil, zoals gezegd,
een beetje onbevredigd.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat het het
college zeer verheugt, dat de a.r. fractie blijkens de
verklaring van de heer K. de Jong gaarne accoord
gaat met dit voorstel. Het verheugt B. en W. ook, dat
de heer De Jong, terugkomende op de argumenten
van B. en W., zóveel begrip toont voor het argument,
dat splitsing van de b.l.o.-sehool in aparte scholen
voor debielen en imbecillen urgent is, dat hij die
splitsing in de naaste toekomst aanbeveelt.
Spr. vindt liet haast overbodig op te merken, dat
het college alles zal doen om zo spoedig mogelijk tot
de gewenste splitsing te geraken.
En ten slotte moet hij bij de bewering, dat de ge
meente afhankelijk zou zijn van de een of andere
aannemer, opmerken, dat, naar het hem voorkomt,
die kwestie in elk geval vanavond niet in het geding
is. Momenteel stellen B. en W. voor, dat de raad het
besluit neemt om het aantal gemeentelijke scholen
met twee uit te breiden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 17, 18, 19 en 20 (bijl. nos. 131, 130, 125 en 126).
Z.li.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21 (bijl. no. 138).
De heer Van der Schaaf zegt, dat bij dc beoordeling
van dit voorstel verschillende gezichtspunten naar
voren komen.
Aan de ene kant zal een uitgave van ongeveer
1' 100.000,moeten worden gevoteerd en aan de andere
kant zal op den duur een zeker percentage van het
personeel moeten afvloeien. Het gaat hier om een
investering van f 100.000,misschien niet zo erg
bezwaarlijk voer de gemeente en daarnaast een
jaarlijks terugkerende uitgave, maar, alles bijeen
genomen, amortiseert zich dit geval in een aantal
jaren. Daartegenover staat, zoals spr. al opmerkte,
een zekere beperking van werkgelegenheid, waarvoor
men inderdaad ook oog moet hebben; op de belangen
van betrokkenen is uiteraard te letten.
Wat voor spr. persoonlijk en ook voor zijn fractie
genoten de zaak in bijzondere mate acceptabel maakt,
is, dat op het terrein van de vuilstorting te Wartena
een arbeid wordt verricht, die, naar het hem voor
komt, niet van bijzonder aangename aard is. Wan
neer nu met dit voorstel van het college wordt be
reikt, dat daar arbeid van een ander kaliber wordt
gecreëerd, het werk tot een spr. zou liaast zeggen
menswaardiger peil wordt opgeheven, dan is dat
een factor, die hem c.s. bijzonder verheugt, een factor
ook, die hen over eventuele bezwaren, die men zou
kunnen noemen, graag zou doen heenstappen. Als de
betrokken werklieden straks meer als heer de scepter
over hun werk zullen zwaaien, dan zal dat ook hun
gevoel van eigenwaarde misschien ten goede komen.
Daarom gelooft spr., dat hier èn voor de gemeente
en voor de betrokkenen een zeer gelukkige oplossing
is gevonden, zodat hij c.s. zich gaarne met het voor
stel accoord verklaren.
De heer Beeksma (weth.) zou n.a.v. wat de heer
Van der Schaaf heeft gezegd een enkele opmerking
willen maken. Aanvankelijk was het voor het college
moeilijk hier een oplossing te vinden, terwijl er toch
een gevonden moest worden. Het is hekend, dat het
bewuste terrein bij Wartena ruim 40 ha land en
water omvat en dat dit land door ophoging en in
cultuur brengen waardevolle grond kan worden. Zo
als liet er op liet ogenblik ligt, was het niet mogelijk,
dit voer elkaar te krijgen. Dat was naar de mening
van B. en W. en ook van de commissie van bijstand
voor de Gemeentereiniging, die van A tot Z in dit
plan is gekend, alleen mogelijk door aanschaffing
van mechanische werktuigen. Het is inderdaad waar,
dat het werk, dat daar thans verricht wordt, feitelijk
onmenselijk werk is. Toen spr. er voor de eerste keer
kwam, schrok hij er van en verbaasde zich er over,
dat er nog mensen bereid waren het tc doen. Alles
schijnt echter te wennen en men deed het met plezier.
Maar de mensen moeten ook wel eens tegen zich zelf
beschermd worden. Dc opmerking van de heer Van
der Schaaf, dat door deze mechanisatie weer enkele
arbeidskrachten, althans in dit werk, overbodig zul
len worden, is juist. Uit de raadsbrief blijkt, dat het
plan is om degenen, die het thans doen, geleidelijk te
laten afvloeien, hen aan te stellen op de opengekomen
plaatsen; ook zullen zij het land moeten egaliseren
en in cultuur brengen. Voor deze mensen dreigt er
dus geen werkloosheid, maar het spreekt vanzelf, dat