a
I*
RAADSVERGADERING
van Woensdag 15 December 1954
M
f
i''
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 15 December 1954
Aanwezig: 32 leden.
Afwezig: mevr. Dr. Blanksma-Kok en de heer Ir. van
Balen Walter; 's avonds nog afwezig de heer Hartstra,
1 vacature.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Voorstel tot goedkeuring van de begroting van
inkomsten en uitgaven voor 1955 van:
a. de gemeentelijke instelling voor maatschappelijk
hulpbetoon;
b. het nieuwe stadsweeshuis;
c. de stichting volkscrediet.
2. Voorstel tot vaststelling van de begrotingen der
gemeentelijke takken van dienst en van de begroting
der gemeente voor 1955
(bijlage no. 203).
3. Voorstel tot vaststelling van een verordening op
de heffing van opcenten op de hoofdsom der personele
belasting, over het belastingjaar 1955/56
(bijlage no. 203).
i. Onderzoek van de geloofsbrief van het nieuw be
noemde lid van de raad, de heer J. Fennema.
De Voorzitter deelt mede, dat mevr. Blanksma-Kok
en de heer Van Balen Walter bericht van verhindering
hebben gezonden.
Punt 1, sub a.
De heer Rutkens zegt, dat de raad gevraagd wordt
de begroting van de gemeentelijke instelling voor
M.H. goed te keuren, doch wanneer wij, aldus spr.,
onze stem ten aanzien hiervan willen bepalen, dan is
het noodzakelijk, dat wij de gegevens krijgen, die wij
voor de opheldering van een bepaald punt in de
mem.v.a. hebben gevraagd.
Nu antwoorden B. en W. evenwel op genoemde vraag,
of opheldering t.a.v. bepaalde normen kan worden ge
geven en of de 6 loonsverhoging in de uitkeringen
is verdisconteerd, dat zij dit niet kunnen mededelen.
Dat verwondert spr. enigszins, omdat de wethouder van
Sociale Zaken in het college verantwoordelijk is voor
de goede gang van zaken i.z. de gemeentelijke instel
ling voor M.H.. Ook in de Gemeentewet wordt bepaald,
dat, indien gemeenteraadsleden t.a.v. de gemeentebe
groting in het algemeen inlichtingen wensen, deze ver
strekt dienen te worden door het college, i.e. de wet
houder van Sociale Zaken. Het feit, dat die thans door
B. en W. niet medegedeeld kunnen worden, doet ons
eigenlijk vermoeden, dat in het college de rechterhand
op dit ogenblik niet weet, wat de linker doet. Want
wanneer een bedrag door de gemeenteraad moet wor
den gevoteerd, dan is het toch ook logisch, dat, wan
neer de raad of leden van de raad over dit totale be
drag nadere gegevens wensen, B. en W. dan toch ook
in elk geval deze zaak aan de orde dienen te stellen en
die gegevens bekend moeten maken. Afgezien van de
bepaling in de Gemeentewet, is het toch de logische
gang van zaken, dat, als het bestuur van een instelling,
een of andere vereniging of organisatie zich tot de ge
meenteraad wendt om subsidie en zo'n bestuur weigert
aan de gemeenteraad of het college mededeling te doen
over de stand van de financiële zaken, dit al meer dan
voldoende reden is, zowel voor het college als voor de
raad, om een subsidie niet te verstrekken.
Bij subsidies gaat het vaak nog om kleinere bedragen,
maar bij de gemeentelijke instelling voor M.H. betreft
het grotere bedragen en gaat het er voor het raadslid
om, vast te kunnen stellen, hoe hoog de normen hier
zijn. Het kan toch voorkomen, dat de normen, die in
Leeuwarden gelden, hoger liggen dan in soortgelijke ge
meenten.
Het kan ook mogelijk zijn, dat de steunnormen, die
hier gelden, lager zijn dan in andere gemeenten en dit
moet een raadslid bij het vaststellen der begroting kun
nen beoordelen. Kan hij dit niet, dan moeten B. en W.
het ons, aldus spr., niet kwalijk nemen, dat wij in geen
geval deze begroting kunnen goedkeuren.
De Voorzitter zal de heer Rutkens in het kort ant
woorden. De raad heeft de uitvoering van de Armen
wet opgedragen aan het bestuur van M.H. De steun
verlening krachtens de Armenwet is individuele steun
verlening en ook waar het bestuur daarbij normen zou
hanteren, zouden dat uitsluitend richtlijnen voor eigen
gebruik zijn, die verder alleen dat bestuur aangaan.
En op de vraag van de heer Rutkens, of B. en W. de
normen willen mededelen, moet spr. dus blijven ant
woorden, dat dit niet het geval is en hij wil er aan toe
voegen, dat, ook al zouden zij die normen kunnen mede
delen, zij daartoe nog niet bereid zouden zijn, gegeven
het karakter van steunverlening krachtens de Armen
wet, en als de heer Rutkens daaruit zijn consequenties
wil trekken, is dat voor zijn verantwoording.
De heer Rutkens zegt, dat het onjuist is, dat het be
kend maken van de steunnormen alleen een zaak van
het bestuur van M.H. zou zijn, zoals de Voorzitter zegt.
Wij hebben in eerste instantie reeds gezegd (en het is
door de Voorzitter niet ontkend), dat, als een gemeente
raadslid over een bepaalde post opheldering wenst, het
bestuur van een instelling als M.H. die dan dient te
geven. Men zou een weigerachtige houding nog kunnen
aanvaarden, indien het ging om een volkomen auto
noom bestuur, dat dus met de gemeentehuishouding
niets te maken heeft, bijv. een instelling als het Groene
Kruis e.d. Het betreft hier echter een bestuur, dat
krachtens de wet samengesteld wordt door de ge
meenteraad en voor welks doen en laten de wethouder
van Sociale Zaken in eerste instantie en de gemeente
raad in tweede instantie verantwoordelijk is. De ge
volgde gang van zaken zint ons, aldus spr., niet en wij
worden geruggesteund door de Gemeentewet, die wel
degelijk voorschrijft en dit is door de Voorzitter ook
niet ontkend dat deze inlichtingen verstrekt dienen
te worden. Wij hebben deze zaak aan de orde gesteld
en het feit, dat men weigerachtig blijft, om de normen
bekend te maken, doet spr. vermoeden, dat men prak
tijken wil dekken, die anders niet gedekt kunnen wor
den. Wij moeten wel haast tot die conclusie komen,
omdat wij ons anders deze houding niet kunnen in
denken; wij weten, dat Leeuwarden de enige gemeente
is voor zover spr. bekend waarvan het bestuur
van M.H. en het college van B. en W. geen mededelingen
doen over de steunnormen. Dit lijkt spr. een zeer be
denkelijke zaak, ook voor de raad. Deze zal ten aan
zien hiervan toch zeker ook een uitspraak moeten doen.
Spr. heeft bij verschillende gemeenten geïnformeerd
en vrijwel overal kreeg hij ten antwoord: Wij be
schouwen dit als een doodeenvoudige zaak en wij zou
den niet weten waarom deze normen aan de gemeente
raad niet bekend zouden worden gemaakt.
De Voorzitter zal heel in het kort nog even ant
woorden. De heer Rutkens heeft gesteld, dat bepaalde
beweringen van diens kant door spr. niet ontkend zijn
en daaruit heeft hij blijkbaar instemming met die be
weringen willen afleiden.
Het spijt spr. wel, maar hij gelooft, dat hij de heer
Rutkens de illusie moet ontnemen, dat hij uit het vele,
dat hij beweert, en dat spr. niet ontkent, spr.'s instem
ming zal mogen concluderen. De beweringen van de
heer Rutkens zijn zo talrijk, dat hij alleen instemming
kan concluderen, wanneer die uitdrukkelijk door spr.
gegeven wordt.
In de tweede plaats klaagt de heer Rutkens er over,
dat inlichtingen aan het bestuur van M.H. zouden zijn
gevraagd en niet zouden zijn gegeven. De heer Rutkens
heeft aan B. en W. inlichtingen gevraagd en niet aan
het bestuur van M.H. (De heer Rutkens: „Dat heb ik een
paar maal gedaan.") en het zijn B. en W., die hem in
dezen het antwoord hebben gegeven.
In de derde plaats heeft hij gezegd en spr. kan
niet anders dan hiervoor het woord „insinuatie" ge
bruiken dat hier praktijken zouden zijn gedekt, die