bedrijf met de wijzigingsbesluiten nos. 9 tot en met 12. Voor kennisgeving aangenomen. B. dat zijn ingekomen: 1. een verslag van de commissie tot wering van school verzuim voor Leeuwarden-Zuid, over het jaar 1954; 2. een verslag van de commissie tot wering van school verzuim voor Leeuwarden-Noord, over het jaar 1954. Deze verslagen liggen nog enige tijd ter inzage. Punt 2 (bijlage no. 48). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: D. Bosman, Westersingel 8, alhier. Benoemd wordt de aanbevolene, met 34 stemmen (1 bilj. blanco). De heren Mani en Van der Meer vormden het stem bureau. Punten 3 t.e.m. 19 (bijl. nos. 36, 43, 27, 28, 45, 44, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 38, 39, 46 en 40). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 41). Mevr. Boersma-Hemminga spreekt namens haar fractie grote blijdschap uit over het plan van de aanleg van drie speelterreintjes. In het rapport over de massajeugd leest spr.: „In een circulaire van de commissie tot wering van bal dadigheid stond het volgende: „U schrikt er waar schijnlijk van als U hoort, dat alleen de dienst der be stratingen in onze stad per jaar een schade heeft van f 10.000,als gevolg van vernielzucht. Verplaatst U zich in gedachten maar eens naar die punten in de stad, waar een „werk in uitvoering" is. Hoeveel stenen en tegels worden daar nodeloos en nutteloos kapot ge maakt, in grachten en singels geworpen! U weet, dat het vernielen niet beperkt blijft tot klinkers en tegels. Het kwaad grijpt veel verder om zich heenschade aangebracht aan pas geplante bomen, aan heesters en in bloemperken. Het heeft stellig meermalen Uw aan dacht getrokken, hoeveel ruiten in scholen en open bare gebouwen, alsmede in geheel of gedeeltelijk leeg staande panden het slachtoffer worden van een steen, met de hand gegooid of gemikt met een katapult." „Dat de baldadigheid", zo schrijft de commissie tot wering van baldadigheid in Leeuwarden verder, „een dergelijke omvang heeft, is vóór alles te wijten aan een tekort aan speelruimten voor de jeugd. Dit blijkt daar uit, dat in die stadsdelen, waar behoorlijke speelplaat sen zijn, het kwaad miniem is." Daarom is het zo belangrijk, dat het college met dit voorstel komt; het is bekend, dat de jeugd vaak uit verveling en gebrek aan goede speelplaatsen tot bal dadigheid komt. Spr. c.s. verwachten stellig, dat de jeugd door de aanleg van dit soort terreintjes onge dwongen en vrij tot spel en bezigheid komt, wat van grote waarde is en tot ontwikkeling van de persoon lijkheid zal kunnen leiden. Spr. uit daarom de hoop, dat op deze eerste drie terreintjes meer zullen volgen. Mevrouw Blanksma-Kok behoeft aan de woorden van mevr. Boersma weinig meer toe te voegen. Het zat B. en W. bekend zijn, dat van verschillende kanten, vooral van die van diverse vrouwenverenigingen en van spr.'s fractie, al vaak is aangedrongen op grotere uitbreiding van het aantal speelterreinen hier in de stad. Wij zijn al erg blij met de terreintjes, die er zijn, aldus spr., maar er bestaat hopenlijk nog een mogelijkheid meer terreinen te vinden. Wij zijn er allemaal op uit, om elk stukje grond, dat maar enigszins als speelterreintje kan dienst doen, op te zoeken. Dan wordt het bij B. en W. gemeld en soms gelukt het, daar een speelterrein tot stand te brengen; helaas wordt het soms ook parkeer terrein of iets dergelijks. Spr. hoopt, dat er heel veel van deze terreintjes zullen komen; natuurlijk zijn ze in de eerste plaats nodig midden in de stad, maar ook aan de buitenkant is het nodig flinke grote nieuwe speelterreinen te maken. De hear Santema kin net oars as him tige oanslute by itjinge de beide spreksters nei foaren brocht hawwe. In oansluting hjirop soe spr. B. en W. dochs noch wol forsiikje wolle, dat hja de bern op dy plakken, hwer't noch ienige gelegenheit is foar de bern om dêr to boartsjen, dêrta de frijheit jowe. Spr. heart yn de léste tiid, dat de bern, dy't efter it Gerjochtshöf boartsje, dêr geregeld-wei forjage wurde. Soene de autoriteiten in lyts bytsje makliker tsjin dit boartsjen oer stean kinne De heer Rutkens zegt, dat in het program van zijn partij voor de gemeentepolitiek, dat voor de gemeente raadsverkiezingen werd gepubliceerd, ook aandacht is besteed aan het vestigen van speelterreinen voor de jeugd. Wanneer wij het voorstel van B. en W. tot aan leg van meer speelterreinen zien, aldus spr., dan blijkt hieruit, dat het centrum van de stad spr. bedoelt het deel van de stad, dat binnen de grachten ligt daarin nog niet is opgenomen. Misschien komt dit, om dat B. en W. hier nog niet voldoende ruimte hebben kunnen vinden voor dit doel. Wij gaan natuurlijk ac- coord met het tot stand brengen van de speelterreinen, die thans door B. en W. worden voorgesteld, maar het zou toch wenselijk zijn, dat door B. en W. ook de mo gelijkheid onderzocht zou worden, in hoeverre in het centrum van de stad speelterreinen kunnen worden aangelegd. Wij denken hierbij bijv. aan het Jacobijner- kerkhof en aan een afscheiding van een deel van het St. JobsleenGroeneweg, waar het toch zeker moge lijk zal zijn een speelterrein, zij het een beperkt, aan te leggen. De heer Van der Schaaf (weth.) kan bij de beant woording van de verschillende vragenstellers kort zijn. In het algemeen is er ingenomenheid betuigd met dit plan om speelterreintjes aan te leggen en spr. kan de raad wel mededelen, dat B. en W. bezig zijn om verder overal in de stad, waar daarvoor een geschikte gelegen heid is, meer dergelijke speelterreintjes te zoeken. De leden van de commissie voor de openbare werken weten, dat er op de kaart al verschillende andere terreintjes zijn uitgezocht; deze konden echter niet in dit voorstel worden verwerkt, omdat er nog administratieve belemmeringen zijn, bijv., dat de gemeente niet eigena resse van de grond is e.d. B. en W. zoeken dus overal, waar zij ze kunnen vinden en ook wel waar zij ze niet kunnen vinden, naar terreinen, die geschikt kunnen worden gemaakt voor deze bestemming en spr. mag wel zeggen, dat de aansporingen, die uit de raad tot hen komen om op deze weg voort te gaan, hun po gingen zo niet zullen verdubbelen, dan toch wel met procenten zullen doen stijgen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 21 (bijlage no. 47). De heer Van Balen Walter heeft in de raadsbrief ge lezen, dat dit voorstel van B. en W. het gevolg is van het feit, dat de calorische waarde van het gas kan worden verhoogd; m.a.w., dat er niet te grote bezwaren tegen zijn. Spr. heeft eigenlijk nergens gelezen, dat deze moet worden verhoogdhij las slechts van de wen selijkheid om hiertoe te komen. Nergens kan spr. vin den hoever met deze verhoging kan worden gegaan. Kunnen de kooktoestellen dit zonder meer verdragen? Spr. heeft ergens gelezen, dat het personeel van de gem. lichtbedrijven hiernaar een onderzoek bij de verbrui kers moet instellen. Hij vaagt zich af: is het nu zo noodzakelijk om tot deze verhoging te komen, gezien enkele genoemde bezwaren, die er toch ook aan zijn verbonden? Spr. zou daaromtrent gaarne worden in gelicht. De heer Rutkens zegt, dat B. en W. stellen, dat door de verhoging van de calorische waarde van het huidige gas de prijs per m3 herzien zal moeten worden, dit op grond van het feit, dat de warmtewaarde per m3 ook 3 omhoog is gegaan. Verschillende klachten komen bin nen uit die gebieden, waar het gas reeds een verhoogde warmtewaarde heeft gekregen, niet alleen door het le veren van puur aardgas, maar ook door het leveren van gemengd gas. De klachten bestaan hieruit, dat men voor het gas in de vroegere vorm niet eenzelfde tegen waarde ontvangt. Verschillende verbruikers is het op gevallen, dat het tijdsbestek, waarin bijv. normaal een ketel water tot koken wordt gebracht, practisch weinig verschilt van dat uit de tijd, toen de warmtewaarde nog niet was verhoogd. En dit doet bij spr. de vraag rijzen, of hiernaar niet een nader, een degelijker onderzoek moet worden ingesteld, zolang niet geheel vaststaat, dat de verbruikers in werkelijkheid ook gas van gelijke waarde als die van het gas van voorheen zullen ont vangen. Ze zullen weliswaar gas ontvangen, dat theo retisch per m3 een hogere warmtewaarde heeft, maar practisch komt het er op neer, dat veel van deze warmte anderszins ook weer verloren gaat, zodat toch nog een grotere warmte moet worden betaald dan waarvan men genoten heeft. Dit zouden wij toch nog gaarne onderzocht willen zien. De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat het betoog van de heer Van Balen Walter hierop neerkomt, dat B. en W. nu wel breed de verschillen hebben uitgemeten, maar niet de voordelen van verhoging van de calorische waarde van het gas hebben aangetoond. Die voordelen kunnen vrij kort werden medegedeeld. Het is nu een maal een feit, dat het menggas per m3 een hogere ca lorische waarde heeft en dat daardoor de snelheid, waarmede bepaalde stoffen aan de kook kunnen wor den gebracht, groter is. Dit is m.n. van veel betekenis voor het gasgebruik in het industriële proces. Spr. denkt bijv. aan de gasovens in grote bakkerijen. Het is ook wel duidelijk, omdat men nu eenmaal per m3 een aan merkelijk groter aantal warmte-eenheden verkrijgt. Het profijt hiervan is hiermee natuurlijk niet recht even redig, omdat bij de verbranding een zeker rendements- verlies, afhankelijk van de kwaliteit van de toestellen, een rol speelt. Het feit blijft echter bestaan, dat men voordeel krijgt te genieten. Nu is zoeven door de heer Rutkens gesteld, dat dit voordeel niet zou bestaan; hij pleit althans voor een degelijker onderzoek naar de vraag, of het menggas inderdaad voordeel oplevert. In Friesland is er bij de toepassing van puur aardgas al enige ervaring verkregen en spr. weet uit zeer betrouw bare bron van een tweetal gemeenten, dat er inderdaad van voordeel sprake is. Daar zijn de tarieven aange past aan de hogere calorische waarde, maar uiteinde lijk zijn de gas verbruikers niet duurder uit. Spr. weet dit niet alleen van de zijde van de gasbedrijven, maar ook van de kant van de verbruikers uit diezelfde ge meenten. Hij gebruikte dus een objectieve maatstaf. Hij heeft van de heer Rutkens niet gehoord op welke wijze hij een degelijker onderzoek zou willen instellen. Spr. gelooft, dat het niet nodig is. De zaak is zeer duidelijk. De gasta rieven worden niet gewijzigd, alleen de eenheid, die bij de berekening der tarieven wordt gebruikt, ver andert. Wanneer de tarieven niet zouden worden aan gepast, zou dit betekenen, dat een evenredige verlaging van de gasprijs zou plaats hebben. Deze verlaging spr. heeft het zoëven nog uitgerekend zou de op brengst met ongeveer f 170.000,per jaar vermin deren. Dat is een zeer aanzienlijk bedrag. Over 1954 is de netto-gasafgifte, d.w.z. de verkochte aantallen m»'s, 12.600.000 geweest. Dat is niet het aantal m»'s gas, dat geproduceerd wordt, maar het aantal, waar het gasverlies al af is. Wanneer de afgifte wordt omge rekend op een calorische waarde van 4500, wordt dit cijfer 11.200.000 m3. Dat is een aanmerkelijk verschil. Het voordeel, dat nu eenmaal aan een hogere waarde is verbonden, zou sterker spreken, als men puur aardgas zou distribueren, want de standaardwaarde van het gas, zoals het tot nu toe in Nederland wordt geproduceerd, is 4.000 calorieën. De calorische waarde wordt zover opgevoerd als mogelijk is met het oog op de constructie van de verbruikstoestellen. Om ten slotte het maximum rendement te krijgen van de toestellen, zoals die in Leeuwarden worden gebruikt, is een kwestie van zorg vuldig opmeten. Spr. gelooft, dat met de verhoging der calorische waarde zeer duidelijk het verbruikersbelang is gediend. De heer Van Balen Walter was het uiteraard bekend, dat gas met een hogere calorische waarde een moge lijkheid geeft om in kortere tijd een grotere warmte te produceren, maar dat was niet wat hij had gevraagd. En gezien het feit, dat de grootste hoeveelheid gas door particulieren wordt gebruikt, speelt die mogelijk heid niet zo'n grote rol. Spr. kan zich wel voorstellen, dat verhoging van de calorische waarde van het gas voor de gemeente van belang kan zijn, wanneer de capaciteit van de gashouders te klein is, maar hij ge looft niet, dat het veel verschil maakt, of een particu lier zijn benodigde hoeveelheid calorieën in een half uur of in 10 minuten krijgt toegevoerd. Er kleven integen deel wel bezwaren aan de verhoging der calorische waarde, in de eerste plaats die van de verrekening op grond van doorlopende controle dier waarde en in de tweede plaats is het een groot bezwaar om bij al de gasverbi uikers na te gaan, hoe het gas zich zal ge dragen. Spr. meent, dat dit vrij aanzienlijke kosten mee zal brengen; de voordelen lijken hem niet zeer groot, zodat hij, als er geen noodzaak bestaat de calorische waarde van het gas te verhogen, hiertoe niet zou willen overgaan, tenzij de gemeente behoefte heeft aan grotere capaciteit van gashouders en leidingen. De heer Tiekstra (weth.) moet zich wel sterk ver gissen, wanneer in de raadsbrief de vergroting van de capaciteit van het distributienet al niet reeds tot uit drukking is gebracht. Op zichzelf is dit een punt, dat niet urgent is in die zin, dat zonder verhoging van de calorische waarde tot investeringen zou moeten wor den overgegaan. Het nadert wel, maar hoe vlug het nadert, is op dit ogenblik nog niet te bekijken, ook al, omdat het accres van het jaarlijkse gasverbruik hierbij meespeelt. De heer Van Balen Walter heeft gevraagd: is de groep van huishoudelijke verbruikers niet de voor naamste? Het industriële verbruik maakt 25% van de netto gasafgifte uit, dus weegt het belang van deze groep verbruikers stellig ook zeer zwaar. Het voordeel is niet in geld uit te drukken; spr. zou het een effi- ciency-voordeel willen noemen. Het is dus niet volstrekt meetbaar, maar het vertegenwoordigt toch een zekere waarde. He relatieve voordeel voor de huishouding blijft bestaan. Spr. is geen kookdeskundige, maar hij meent, dat een al-oude wijsheid zegt, dat, hoe sneller men voe dingsstoffen aan de kook brengt, hoe minder verlies dit oplevert. Hij wil voorzichtig zijn en zich niet op het terrein van de huisvrouw begeven, maar hij meende toch, dat wat hij zei, niet onjuist was. Spr. zou uitdrukkelijk willen zeggen, dat er geen sprake van is, dat met dit voorstel beoogd zou worden ten slotte meer uit de portemonnaie van de huismoeders te kloppen. De opzet is juist een hoogwaardiger pro duct af te geven, een hoger aantal calorieën in een m3 gas. Dit is duidelijk. Misschien is de heer Van Balen Walter nog niet sterk overtuigd van de noodzakelijk heid van de verhoging van de calorische waarde van het gas, maar spr. meent die toch wel duidelijk aan getoond te hebben. Hierbij zou hij het willen laten. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 22 (bijlage no. 42). De heer Van der Veen zegt, dat destijds verschil is gemaakt in de heffing van de vermakelijkheidsbelasting, omdat dit om een bepaalde reden noodzakelijk bleek, maar zeker niet, omdat dit door de raad gewenst werd. Spr. verheugt zich er over, dat B. en W. thans ge legenheid hebben gevonden om deze scheve toestand recht te trekken. Wij gaan, aldus de heer Rutkens, voor een deel ac- coord met de door B. en W. voorgestelde wijziging van de desbetreffende verordening. Wij willen hier echter toch een bepaald voorbehoud maken, omdat wij van mening zijn, dat verder gegaan moet worden dan de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1955 | | pagina 2