23
klachten hebben bereikt. Dit kan wel waar zijn
(De Voorzitter: Alles wat het college zegt is waar!)
maar het was ons, aldus spr., verstandiger voorge
komen, indien B. en W. te kennen hadden gegeven,
dat zij bereid zijn hiernaar een onderzoek te laten in
stellen. Wij hebben gepoogd dit tekort op te heffen,
door zelf te trachten hierover iets naders te vernemen.
Bij het ingestelde onderzoek is ons gebleken, dat de
plaats van de ovenist bij de huidige verbrandingsoven
geen benijdenswaardige is, want het gebouwtje van
de oven is met de lengte-as noord-zuid geplaatst en de
weg, waarlangs het vuil in de oven moet worden ge
stort, is oost-west gelegen. Bij deze beide windrichtin
gen is een schutting geplaatst, met als gevolg, dat aan
de zuidzijde een opening is vrijgebleven, waardoor de
ovenist met zijn rug in de vrije wind staat, indien deze
zuid, zuidwest of zuidoost is. Deze winden hebben dus
op de rug van de stoker vrij spel, terwijl van voren
het vuur fel op zijn lichaam brandt.
Ons is verder gebleken, vervolgt spr., dat de aan
vankelijke ovenist ziek te bed ligt. Dit wordt geweten
aan het feit, dat de plaats, waar deze man tijdens zijn
werk staat, zeer nadelig is voor zijn gezondheidstoe
stand.
Wij zouden het college daarom in overweging willen
geven, om bij de post „Verbetering, uitbreiding en ver
nieuwing van het bedrijf" aandacht aan deze zaak te
besteden en dusdanige verbeteringen aan te brengen,
dat geen gevaar meer voor de gezondheid van de stoker
bestaat. Wij weten niet, of dit mogelijk is, maar willen
graag nog eens de aandacht van B. en W. op deze zaak
vestigen.
Dan is de vraag gesteld, of het niet wenselijk is aan
het personeel van de reiniging handschoenen te ver
strekken. In de mem.v.a. lezen wij, dat dat reeds is
geschied. Dat is inderdaad waar. Uit de onderzoekin
gen, die wij daarnaar hebben ingesteld, is inderdaad ge
bleken, dat bij de reinigingsdienst handschoenen zijn
verstrekt. Doch voor de winter zijn dit eigenlijk maar
ongeschikte dingen. Wanneer er ontevredenheid heerst
onder het personeel van de reiniging, dan is deze kwes
tie mede een der oorzaken daarvan. De uitgereikte
handschoenen zijn voor een groot gedeelte afkomstig
van de gasfabriek. Het zijn lappen handschoenen, die
in de winter zeer onaangenaam zijn. Als men b.v. het
zeel van een besneeuwde vuilnisemmer wil aanvatten,
wat in de winter, die achter ons ligt, dikwijls gebeurde,
dan smelt de sneeuw in de binnenhand en het laat zich
gevoeglijk indenken, hoe onaangenaam dit voor de ar
beiders is. Wij zijn daarom van mening, dat nieuwe
handschoenen, die voldoen aan de eisen die daaraan
gesteld moeten worden, dienen te worden verstrekt.
Deze handschoenen behoren ten minste aan de binnen
kant met leer te zijn gevoerd.
De heer Tiekstra (weth.) wil werkelijk in ernst pro
beren een antwoord te geven, hoewel dat niet zo ge
makkelijk is.
Het is n.l. zo, dat de schuttingen bij de verbrandings
oven op de meest heersende windrichting zijn ge
plaatst. Als het laatste gat ook nog gedicht wordt,
hoe krijgt de ovenist dan het vuil in de oven? Overi
gens wil spr. de situatie nog wel eens gaan bekijken.
Spr. weet niet, of er ontevredenheid heerst, maar
misschien is de heer Rutkens beter geïnformeerd dan hij.
Wat de kwestie van de handschoenen betreft, wil
het college wel onderzoeken, of er aan de klachten,
die de directie bereiken, voldoende aandacht wordt
besteed.
De heer Rutkens gelooft, voor wat de verbrandings
oven betreft, genoegen te kunnen nemen met de be
antwoording van de wethouder, die zeide, bereid te
zijn hiernaar nog een onderzoek te laten instellen. Wij
zijn van mening, aldus spr., dat de obstakels op de weg
naar verbetering met enkele technische middelen toch
zeker wel zullen zijn op te ruimen.
Voor wat betreft de handschoenen, deze hebben, voor
zover wij zijn ingelicht, ook in de commissie voor ge
organiseerd overleg reeds een punt van bespreking uit
gemaakt.
De heer IJtsma verwondert zich over de vragen van
de heer Rutkens. Wordt hier inderdaad wel de organi
satorische weg bewandeld? Spr. betwijfelt het. Men is I
bij dit bedrijf in het gelukkige bezit van een medezeg- I
genschapscommissie. Het lijkt spr. wel toe, dat deze I
zaak in eerste instantie in die commissie is behandeld I
en het zal moeten blijken, of de directeur, afgaande op
haar advies, niet bereid is aan de wensen te voldoen.
Spr. stelt het op prijs, dat deze organisatorische zaken I
via de medezeggenschapscommissie bij de directeur
terecht komen.
De begroting der Gemeentereiniging wordt, met de
daarbij behorende wijziging, z.h.st., overeenkomstig het
voorstel van B. en W., vastgesteld.
Aan de orde is de begroting van Openbare Werken.
De heer De Vries wil even ingaan op de kwestie van
de bedrijfseconoom bij deze dienst. Ook de fractie van I
de a.r. partij heeft dit onderwerp al aangestipt en be- I
toogd, dat het voor de overheidsbedrijven nu eenmaal
normaal is te achten, dat ze een groot aantal impro- I
duktieve uren hebben en dat enkele bedrijfseconomen I
daar niet veel aan kunnen veranderen.
Spr. verschilt met haar van mening. Hij voelt hele
maal niet aan, dat een gemeentebedrijf een groter
aantal improduktieve uren moet hebben dan een par
ticulier bedrijf. Hij gelooft integendeel, dat onder de
beste bedrijven met name enkele grote overheidsbe
drijven voorkomen. Hij ziet niet in, dat die minder
goed georganiseerd moeten zijn dan particuliere.
Het verwondert spr., dat de heer De Jong betwijfelt,
dat een enkele bedrijfseconoom tot een betere organi
satie van het bedrijf zal kunnen komen. Spr. gelooft,
dat hij betoogd heeft, dat een bedrijfseconoom, mits
hij voldoende invloed heeft, hier nuttig en zeer goed
werk zou kunnen doen. In verband daarmede geeft
hij het college in overweging om de organisatie van
Openbare Werken nog eens te bekijken en over te gaan
tot aanstelling van een bedrijfseconomisch geschoolde i
functionaris, die inderdaad zou kunnen ingrijpen.
De heer K. de Jong gelooft, dat er een klein misver
stand bestaat. Hij heeft vanmorgen gesproken over het
punt Bureau Personeelszaken en gezegd, dat door aan
stelling van een bedrijfseconoom voor het gehele ge- I
meente-apparaat, die een bepaalde planning maakt en I
een zekere bevoegdheid zal genieten, een toenemende I
centralisatie is te vrezen.
Overigens gelooft spr., dat in bepaalde bedrijven en
vooral in bedrijven, waar veel improduktieve tijd voor- I
komt, aanstelling van een dergelijke functionaris on
getwijfeld wel toe te juichen is.
Het spijt de Voorzitter, dat hij dit gesprek moet on
derbreken, maar hij moet aankondigen, dat de thee
op de Nieuwe Zaal staat ingeschonken.
Na de pauze is het woord aan de heer Stobbe. Deze
constateert, dat er vanmorgen een overvloed van tijd I
is besteed aan het onderwerp: opvoering van de bouw- I
capaciteit, en de raad heeft zich wel gerealiseerd, dat I
daaraan veel is gelegen. Een van de manieren, waarop I
men tot opvoering kan komen, is, naar spr. meent,
deze, dat maatregelen worden getroffen, die een aan
merkelijke verbetering betekenen voor arbeiders in de j
bouwbedrijven, die op de bouwcomplexen werkzaam
zijn. In onderling overleg tussen organisaties, architect
en overheid worde hierin voorzien. Getracht is dan ook
in de sectie de aandacht van B. en W. hierop te vesti
gen. Spr. is erkentelijk voor het antwoord, dat dezen
op de gestelde vraag hebben gegeven. Hij hoopt, dat
aan dit vraagstuk de aandacht zal worden geschonken,
die het verdient. Spr. bepleit hier niet een groepsbelang.
Hij voert hier niet als bouwvakarbeider, maar als raads
lid het woord en hij meent te mogen zeggen, dat het
hier niet een groepsbelang, maar een volksbelang be
treft. Het wordt inderdaad langzamerhand een natio
naal belang. Volgens een uitlating van de voorzitter
van de Nederlandse Aannemers- en Patroonsbond be
draagt het verlet der arbeiders in de bouwvakken 500
uren per maand als gevolg van de minder gunstige
omstandigheden, waaronder zij moeten werken. En dat
spreekt tot het gehele Nederlandse volk, niet alleen
tot het bouwbedrijf zelf. Spr. heeft reeds eerder ge
zegd, dat het de laatste jaren een min of meer ruw
bedrijf wordt en alles wat men doet om daarin ver
betering te brengen kan aangemerkt worden als een
nationaal belang. Van betekenis is misschien ook voor
wie van cijfers houdt, te weten dit ter verduidelijking
van hetgeen spr. zoeven beweerde dat bijv. het aan
tal ongelukken in het bouwbedrijf over 1952 60.000
beliep, dat het aantal arbeidsdagen, dat als gevolg van
deze ongelukken verloren ging, over 1952 en sinds
dien is het niet beter geworden 1.727.694 bedroeg
en dat via de Rijksverzekeringsbank een bedrag van
f 11.736.436,werd uitgekeerd. Dat heeft niet alleen
de aandacht van hen, die in het bouwbedrijf werkzaam
zijn, maar ook van de architecten en van de overheid.
En spr. hoopt, dat het ook de aandacht van het college
heeft.
De heer Ras constateert n.a.v. de beantwoording van
een vraag in de secties, dat aanstelling van een arbeids
analist bij Openbare Werken nog niet is geschied en
hij weet ook niet, of dit in het voornemen ligt.
Spr. vraagt voorts, of de raad ook inzage kan krijgen
van wat de arbeidsanalist in algemene dienst in het
afgelopen jaar heeft bereikt.
De heer IJtsma zou zich bij hetgeen de heer Stobbe
heeft gezegd, ook bij wat tot uitdrukking komt in het
sectieverslag over schaftlokalen en privaten op de
bouwwerken, willen aansluiten. In de Veiligheidswet
staan wel bepaalde voorschriften, maar in de praktijk
laat de naleving wel iets te wensen over. Spr. gelooft
zeker, dat het stimulerend kan werken de arbeidsom
standigheden op de bouwwerken aangenamer te maken.
Daartoe zou men bepaalde bedingen in de bestekken
kunnen opnemen.
De heer Rutkens zou i.z. de opvoering van de bouw
capaciteit, vooral in verband met hetgeen vanmorgen
reeds is besproken, een en ander willen opmerken.
Wij hebben, aldus spr., de wenselijkheid naar voren
gebracht van het instellen van een onderzoek naar
systeembouw. Wij zouden ons juist in het bijzonder
willen aansluiten bij datgene wat is gezegd over het
opnemen van bepalingen in de bestekken voor open
bare werken en in woningbouwvoorschriften betreffen
de schaftlokalen, w.c.'s enz.
Wij zijn van mening, dat, vooral gezien in het licht
van de te verwachten ontwikkeling, aandacht hiervoor
zeker op haar plaats zal zijn.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer
De Vries de kwestie van de bedrijfseconoom bij Open
bare Werken nog eens heeft aangesneden; hij had na
tuurlijk gelezen wat in de mem.v.a. daaromtrent is
opgenomen. Nu is deze kwestie theoretisch aantrekke
lijker dan in de praktijk. Spr. ziet het n.l. zo, dat een
bedrijfseconoom alleen tot zijn recht komt, als hij ook
is opgewassen tegen de technische mensen van de
dienst. Hij moet daar in zeer belangrijke mate op zeilen.
Spr. ziet op den duur misschien wel enig nut in aan
stelling van een dergelijke functionaris, maar men
moet daarvoor misschien een nog iets groter bedrijf
hebben dan Openbare Werken thans is.
Het is overigens in hoge mate belangrijk welke
persoon op deze plaats zal worden gesteld. Op het
ogenblik zijn er dus nog geen bepaalde beslissingen noch
in de ene noch in de andere zin gevallen. En spr. kan
daarbij nog wel opmerken, dat, naar hem ter ore is
gekomen, in andere gemeenten, waar wèl een bedrijfs
econoom is, dit nog niet direct tot een overtuigend
succes heeft geleid. Dat neemt niet weg, dat deze
kwestie vooralsnog de aandacht van B. en W. heeft.
Er komt nog de praktische moeilijkheid bij, dat in het
gebouw voor Openbare Werken voor een dergelijke
functionaris op het ogenblik absoluut geen plaats is.
Er is een aantal factoren, aldus samen te vatten: enige
weifeling nog in de theorie en een aantal praktische
bezwaren, en dit alles culminerend in het antwoord
van B. en W. in de mem.v.a.
De heer Stobbe heeft aangedrongen op verbetering
van de arbeidsomstandigheden der bouwvak- en andere
arbeiders bij Openbare Werken en bij werken, die wor
den uitgevoerd in opdracht van de gemeente. Hij heeft
een aantal ongevallen genoemd, dat nogal belangrijk
was. Spr. kan daar niet veel anders van zeggen dan
dat deze kwestie ook overweging verdient. Wat betreft
betere arbeidsvoorwaarden bij de woningbouw, moet
natuurlijk in aanmerking worden genomen, dat de
kosten, die daaruit voortvloeien, moeten kunnen wor
den doorberekend en daarvoor was tot nog toe eigen
lijk geen ruimte aanwezig. De kwestie heeft wel
landelijk de aandacht en men ziet dan ook, dat met
medewerking van het ministerie experimenten plaats
hebben, zoals werken onder een kap e.d. Uiteraard
moet de minister daarin ook financieel tegemoetkomen.
Wanneer die gedachte tot ontwikkeling komt, zal men
zeker ook in Leeuwarden een dergelijke bijdrage in de
kosten ontvangen. Uiteindelijk zullen die kosten in de
curveprijs, in de toelaatbare prijs, een grens moeten
vinden.
Voor het overige vindt de heer Stobbe het antwoord
in de mem.v.a., waar wordt gesteld, dat B. en W. het
gevraagde zullen overwegen.
De heer IJtsma heeft de heer Stobbe gesteund en
gezegd, dat er uiteraard minimum bepalingen zijn, die
voortvloeien uit de Veiligheidswet en die zo goed als
het gaat in acht worden genomen. Over het algemeen
is spr. het met de tendenz van het betoog van de heer
IJtsma eens, dat, wanneer de overheid met aanbeste
ding van werk op de markt komt, zij behoorlijke of
eigenlijk iets boven het gemiddelde liggende arbeids
omstandigheden moet trachten te verwezenlijken. Dit
is stellig namens het gehele college gezegd. B. en W.
zullen van geval tot geval moeten nagaan, of inder
daad het peil, dat in dezen wordt aangehouden, niet
wat moet worden opgevoerd.
De heer Ras heeft gevraagd, of de arbeidsanalist in
1956 bij Openbare Werken zal worden te werk gesteld.
Dat is niet uitgesloten, maar spr. kan het niet garan
deren. Deze functionaris wordt steeds weer naar die
objecten gedirigeerd, die het meest aktueel zijn.
Men kan daarover wel van mening verschillen,
maar over het algemeen zal het als juist gezien
worden, ook in de raad, dat deze man wordt
gezet bij dat werk, dat het meest aktueel is. Of
dat in 1956 werk van de dienst van Openbare Wer
ken zal zijn, durft spr. niet pertinent te zeggen. Voorts
vraagt de heer Ras, of het resultaat van dat onderzoek
aan de raad zal worden verstrekt. Het zou wel eens
kunnen, dat dat kwam te gebeuren, maar spr. kan zich
ook indenken, dat het in het eerste stadium nog niet
zal gebeuren. Het zou n.l. kunnen zijn, dat het rapport
van zo'n analist leidt tot bepaalde concrete voorstellen
tot wijzigingen in de desbetreffende tak van dienst en
dan is het misschien juister het rapport in het daar
voor bestemde dossier aan de raad ter inzage te ver
strekken. Spr. zou dus niet zonder enige beperking
willen toezeggen, dat een dergelijk rapport onmiddellijk
nadat het is verschenen aan de raad ter inzage wordt
gegeven.
De heer De Vries zou n.a.v. het antwoord op zijn
vraag i.z. een bedrijfseconoom willen opmerken, dat de
bedrijfseconomie de theoretische kleuterschoenen al
ontwassen is. Het is dus niet alleen maar een theore
tisch vraagstuk.
Wat betreft de opmerking van de wethouder, dat de
bedrijfseconoom opgewassen moet zijn tegen de tech
nische mensen, spr. meent, dat deze inderdaad voldoen
de overwicht op de bedrijfsmensen moet hebben. Hij
moet een wel zeer aanmerkelijke invloed hebben en
liefst in rang boven hen zijn gesteld.
Overigens is het niet zo'n groot bezwaar, dat er
momenteel geen plaats in het gebouw van Openbare
Werken voor deze functionaris is. Men zou het zo
kunnen stellen: Hier ligt een uiterst dankbare taak
voor hem om tot een zodanige besparing te komen,
dat er wèl plaats voor hem gevonden wordt.
De heer Ras constateert, dat de wethouder zo onge
veer heeft gezegd, dat het ietwat zwevend is, of de
arbeidsanalist bij Openbare Werken te werk gesteld
zal worden. Maar die zaak zweeft al twee jaar.
Wat het tweede punt betreft: er is, zo meent spr.,
door de arbeidsanalist een onderzoek ingesteld bij de
Gemeentereiniging. Daarover zal deze wel rapporten
samengesteld hebben. Is het mogelijk, dat de raad daar
inzage van krijgt?