2
3
c. tot het verpachten van een tweetal percelen gar-
deniersland, gelegen aan de Potmarge, aan M.
Rinsma, alhier;
4. de raadsbesluiten van 8 februari 1956
a. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouw
terrein, gelegen tussen het Harlingerplein en de
Euterpestraat, de Rossinistraat en de Corelli-
straat, aan H. Nijland te Berlikum;
b. tot het afstaan in erfpacht van een tweetal per
celen bouwterrein, gelegen ten zuiden van de
Julianalaan, aan J. Hoekstra, alhier;
c. tot het aankopen van grond, gelegen in Leeu
warden-Zuid, ten noorden van het Van Harinxma-
kanaal, van mevr. A. Koopal-de Vries, alhier,
en mej. M. E. Koopal te Amsterdam;
d. tot het aankopen van grond, gelegen aan en ten
noord-westen van de Potmarge, van B. Rijpstra
te Heemstede en J. H. Keverkamp te Sneek;
tot het verstrekken van een geldlening aan de
stichting „Leeuwarder Industriegebouwen", al
hier;
B. dat is ingekomen:
1. een rapport omtrent kasopneming en controle van
de administratie van het woningbedrijf;
2. berichten van verhindering van mevr. Ringenaldus-
v. d. Wal en de heren Drentje, Hartstra, G. de Jong,
Mani, Pols, Schootstra, Venema en IJtsma.
Alle mededelingen worden voor kennisgeving aan
genomen.
Punt 2 (bijlage no. 57).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 3 (bijlage no. 70).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
J. Tiekstra, wethouder der gemeente.
Benoemd wordt de aanbevolene, met 24 stemmen
(2 bilj. blanco).
Punt 4 (bijlage no. 65).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
mevr. C. Wolfard-Bootsma te Nijega.
Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen.
Mevr. Boersma-Hemminga en de heer Kamstra
vormden het stembureau.
Punten 5 en 6 (bijlagen nos. 63 en 73).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 7 (bijlage no. 68).
De heer Bootsma wil geen bezwaar maken tegen het
voorstel als zodanig. Integendeel, maar hij heeft zich
wel even afgevraagd, of de stukken, die hier ter in
zage liggen, voor de raadsleden volledig genoeg waren
om zich een oordeel over de zaak te vormen.
Bij voorgaande voorstellen tot het afstaan in erf
pacht of tot verkoop heeft spr. daar meestal een rap
port van de directeur der openbare werken bij aange
troffen. Dat heeft hij deze keer gemist. Hij weet niet,
of daar een bepaalde aanleiding voor was; wel is het
hem opgevallen, dat deze aanvrage vrij lang in be
handeling is geweest. Een rapport had de raad mis
schien iets meer licht kunnen verschaffen. Spr. zal
daarop graag antwoord van de wethouder ontvangen
en eventueer de toezegging, dat in het vervolg deze
stukken volledig voor de raad ter inzage zullen liggen.
Spr.'s opmerking geldt evenzeer het volgende voorstel.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat, als er
niet meer ter inzage heeft gelegen en spr. is ge
neigd dat aan te nemen dan wat hier op het ogen
blik in de map zit, het inderdaad een beetje karig is
en dat het gebruikelijke rapport van de directeur der
openbare werken ontbreekt.
Wat betreft punt 7, meent spr. te weten, dat een
zodanig schriftelijk rapport niet aanwezig is, zodat
deze zaak, ook omdat enige spoed vereist was, op deze
wijze is behandeld.
T.a.v. punt 8 kan spr. de raad op dit ogenblik niet
ophelderen, waarom niet een schriftelijk rapport aan
wezig is. Hij is wel van mening, dat een rapport of iets
van dien aard bij de stukken aanwezig dient te zijn en
daarom zou hij dus gaarne de toezegging willen doen,
dat in de toekomst zoveel mogelijk aan het verzoek
van de heer Bootsma zal worden voldaan.
Om punt 7 is ook nog het een en ander te doen ge
weest. Er is eerst voor deze aanvrage aan een ander
terrein gedacht, maar in een later stadium is waar
schijnlijk zonder schriftelijk rapport tot dit terrein
overgegaan, nadat het in de diensten en in het college
wel even is bekeken. Spr. hoopt dus, dat B. en W. in
het vervolg het normale rapport van openbare werken
weer bij de stukken zullen kunnen overleggen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 8 t.e.m. 16 (bijlagen nos. 69, 56, 60, 61, 66, 67
58, 59 en 64).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 71).
De heer Rutkens weet niet, of de raad vanavond
moet besluiten over het recht tot koop van een puin
hoop of van een huis. Spr. heeft geprobeerd deze zaak
te controleren, maar dat bleek onmogelijk, althans was
het niet mogelijk de waarde van het huis te schatten,
omdat er alleen nog maar een puinhoop aanwezig was.
Aan spr. is verzekerd en hij zag het in de stuk
ken dat dit huis op last van de gemeente is afge
broken. B. en W. geven hiervoor als motief aan, dat
de conditie van het pand zeer ongunstig was.
Maar wij vragen ons, aldus spr., af, waar de koop
som als twistpunt in het geding is, of het in dit geval
niet beter ware geweest, dat men de politie had ver
zocht om toezicht op dit pand te houden, zodat een
ieder zou kunnen controleren, of de bij de heer Lam-
brechts bedongen koopsom al of niet juist is. Deze
controle is thans voor de raad onmogelijk.
Buitendien gelooft spr., dat de mede-rechthebbenden
in deze zaak niet helemaal ongelijk hebben, wanneer ze
zeggen, dat de koopsom, die bedongen werd bij de heer
Lambrechts, ver beneden de waarde van het toenma
lige pand lag.
Ook door de omwonenden is spr. verzekerd, dat de
prijs van f 1.100,zoals deze bedongen is tussen
B. en W. of de wethouder en de rechthebbende de
heer Lambrechts veel te laag was. Dat de
heer Lambrechts toch tot verkoop tegen deze som is
overgegaan, wordt door de familie geweten aan het
feit, dat men hier te maken had met een 80-jarige man,
die reeds geruime tijd leed aan aderverkalking in de
hersenen en daardoor eigenlijk niet meer volledig toe
rekeningsvatbaar geacht moest worden. Op grond van
deze ontwikkeling hebben de rechthebbenden dan ook
gemeend er goed aan te doen om niet akkoord te gaan
met de bedongen koopsom.
Spr. gelooft, dat het toch beter ware geweest, dat
hier alsnog geprobeerd was om eventueel een der
de schatter in te schakelen, opdat men ook van andere
zijde ingelicht was kunnen worden over de werkelijke
waarde van dit pand. Wij zouden gaarne van de wet
houder willen vernemen, of hiertoe ook pogingen zijn
ondernomen, want, gezien de huidige situatie van de
zaak, geloven wij niet, dat door het college de uiterste
moeite is gedaan om alsnog tot overeenstemming te
geraken.
Wij zouden dus, alvorens wij onze stem ter zake
willen bepalen, hierover van de wethouder een en
ander willen vernemen.
De heer Bootsma wil niet het minste bezwaar ma
ken tegen het instellen van deze procedure dit in
tegenstelling met de voorgaande spreker want hij
is van oordeel, dat de kwestie van de prijs hier zeker
niet aan de orde is. Het gaat hierom: er is indertijd
een zekere overeenkomst bereikt en die moest tot uit
voering worden gebracht. Spr. heeft zich alleen even
afgevraagd, welke reden er geweest is, dat het na de
bereidverklaring van deze eigenaar, n.l. op 6 december
1954, tot 22 juni 1955 moest duren, voordat hier ein
delijk een raadsvoorstel kwam. Op 6 december 1954
lag de zaak in feite rond; zijn deze moeilijkheden juist
doordat het zo lang geduurd heeft, niet ontstaan? Maar
spr. kan het college verder de verzekering geven, dat
zijn fractie achter doorvoering van deze vordering staat.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer
Rutkens begonnen is met er cp te wijzen, dat hier niet
meer van een huis, maar van een puinhoop sprake is.
Dat is inderdaad het geval. Nadat door de heer Lam
brechts senior deze woning was ontruimd, nu een aan
tal weken geleden, is er weer een normaal verschijn
sel opgetreden, n.l. dat de Leeuwarder straatjeugd een
dergelijk pand binnendringt en het houtwerk begint af
te breken. Een der zijgevels was enigszins geschraagd
en doordat het houtwerk, dat hiervoor was gebruikt,
werd aangepakt, ontstond een gevaarlijke situatie. De
afbraak heeft zich nog verder voortgezet, zodat ook
de kozijnen aan de voorkant gevaar liepen. Toen ble
ven alleen maar kleine smalle stukjes muurwerk over
en het bleek niet verantwoord deze situatie te laten
voortbestaan, zodat verdere afbraak van gemeente
wege heeft moeten plaats hebben.
Nu komt de heer Rutkens op een merkwaardig punt
en daar moet spr. toch wel even iets van zeggen. Hij
beweert, dat de koopsom van f 1.100,eigenlijk niet
juist is. Nu lijkt spr. dit een redenering, die ook in een
puinhoop veranderen moet, omdat de heer Rutkens in
de vergadering van 22 juni 1955 aanwezig was en aan
het besluit tot aankoop van dit pand voor f 1.100,
heeft medegewerkt. Het is zeker niet in het belang van
de gemeente, dat de heer Rutkens hier heeft te dienen,
als hij nu gaat praten over een prijs van f3.000,
Spr. behoeft er verder eigenlijk niets van te zeggen.
De heer Rutkens heeft medegewerkt aan dit besluit
en kan daar nu natuurlijk, nadat hem eenzijdige in
lichtingen zijn verstrekt, niet meer met vrucht op te
rugkomen. De vraag, of dit pand te goedkoop zou zijn
voor f 1.100,lijkt spr. door die omstandigheid wel
overduidelijk weerlegd. Het is een afbraakpand. De
prijs is, nu het pand inmiddels afgebroken is, in geen
enkel opzicht te gering.
Nu zal de procedure, die B. en W. aan de raad voor
stellen te doen, er toe moeten strekken, dat enerzijds
wordt aangeboden de waarde van f 1.100.omdat de
gemeente ook de afbraakmaterialen heeft kunnen re
aliseren, en anderzijds zullen de gezamenlijke erfge
namen aan de gemeente de grond moeten overdragen.
Daarmee is deze zaak volkomen rond en alle redene
ringen, dat men te doen heeft met een 80-jarige man,
die aan aderverkalking lijdt, doen helemaal niet ter
zake. Bovendien heeft deze transactie helemaal niet
onder enig ongeoorloofde beïnvloeding plaats gevonden,
omdat de heer Lambrechts, voordat deze heeft gete
kend, er enige malen duidelijk op gewezen is, wat de
stiekking van deze ondertekening zou zijn.
Op de vraag van de heer Bootsma, of in de periode
december 1954 tot juni 1955 eigenlijk niets is gebeurd,
kan spr. antwoorden, dat deze zaak in die periode in
het college van B. en W. een punt van behandeling
heeft uitgemaakt. Een straatje, dat loopt van de M. H.
Trompstraat naar het Vliet, kan n.l. worden doorge
trokken; er hebben enkele onderhandelingen plaats ge
had met de naastgelegen bedrijven en dit heeft enige
tijd genomen. Voordat deze zaak niet rond was, heb
ben B. en W. haar niet in de raad willen brengen.
De tussengelegen tijd is dus verstreken met enkele ad
ministratieve aangelegenheden, verband houdende met
deze kwestie. Bovendien gelooft spr. niet, dat dit de
oorzaak is van de misère. Deze is eigenlijk pas geko
men, toen na het overlijden van mevr. Lambrechts een
aantal erfgenamen zeggenschap in deze zaak kreeg en
moeilijkheden opgeworpen heeft. Vermoedelijk heeft
één van deze erfgenamen ook hier in de raad een spreek
buis gevonden.
Het schijnt, aldus de heer Rutkens, dat wij hebben
meegewerkt aan het besluit tot aankoop van dit pand
voor f 1.100,Dat op zichzelf behoeft geen bezwaar
te zijn, om eventueel op dit besluit terug te komen.
(De heer J. K. Dijkstra (weth.): Dat heb je met
Stalin ook gezien.)
In omstandigheden, waarin men niet op de hoogte,
althans niet in die mate op de hoogte was met de si
tuatie als thans, kan men natuurlijk geen bezwaar te
gen het nemen van een dergelijk besluit maken en
werkt men dus ook aan de totstandkoming van
zo'n besluit mee. De zaak ligt nu anders. Ons is
achteraf gebleken, dat de situatie is, als door ons in
eerste instantie geschetst. Buitendien is ons geen ant
woord gegeven op onze vraag aan de wethouder, of
niet alsnog geprobeerd is om deze zaak met de be
langhebbenden in der minne te schikken. De wethouder
wrijft spr. aan, dat deze op het standpunt zou staan,
dat de som van f 3.000,maar zonder meer tot ver
wezenlijking gebracht moet worden. Dit is zeer zeker
niet waar. Spr. heeft geen enkel bedrag genoemd. Hij
heeft alleen gezegd, dat hij op dit moment niet meer
kan oordelen over de juiste waarde van dit pand; dat
hij slechts oordeelt op grond van inlichtingen, inge
wonnen bij omwonenden, die hem verzekerd hebben,
dat het bedrag van f 1.100,zeer zeker te laag ge
noemd moet worden. Dat is niet spr.'s zaak, maar de
zaak van de belanghebbenden in dezen.
Spr. staat dus toch nog op het standpunt, dat het
beter ware geweest, indien men getracht had, ook des
kundigen van andere zijde hierin te betrekken, opdat
toch tot een redelijke som zou zijn gekomen.
De wethouder zegt verder, dat de situatie is gewij
zigd na het overlijden van de vrouw van de heer Lam
brechts. Als wij goed zijn ingelicht, is reeds voordien
door, naar spr. meent, de schoonzoon van de heer Lam
brechts tegen de koopsom geappelleerd. De zaak ver
andert alleen maar in zoverre, dat de kinderen van
de heer Lambrechts pas na het overlijden van diens
vrouw in rechten konden optreden, wat voordien alleen
masr mogelijk was krachtens machtiging door de heer
Lambrechts.
Aangezien ons deze gehele zaak dus eigenlijk niet
zint en wij haar onbevredigend vinden, ook van de zijde
van belanghebbenden gezien, zal het, aldus spr., beter
zijn om alsnog te trachten tot overeenstemming te ko
men, alvorens de gemeente tot rechtsvordering zal
overgaan.
De heer Van der Schaaf (weth.) anwoordt de heer
Rutkens, dat inderdaad pogingen zijn aangewend om
met betrokkenen nog tot overeenstemming te komen.
Spr. heeft gepoogd met de schoonzoon, die misschien
ook met de heer Rutkens heeft gesproken spr. heeft
precies dezelfde argumenten, die de heer Rutkens ge
bruikte, ook op de Wissesdwinger gehoord -, in rede
lijkheid tot een gesprek te komen, maar dat gelukte
niet. Hij heeft dan ook na korte tijd aan de betrokke
ne medegedeeld, dat het onderhoud was geëindigd en
dat hem verzocht werd het vertrek te verlaten. Deze
schoonzoon had moeten begrijpen, dat hij gebonden was
aan de verklaring, die zijn schoonvader tijdens het leven
van zijn schoonmoeder heeft getekend. En deze meneer,
die blijkbaar relaties met de heer Rutkens onderhoudt,
wil nu in plaats van een koopsom van f 1.100,
welke de waarde van het pand uitdrukt, een koop
som van f 3.000,— in de wacht slepen. Dat is niet
erg juist en spr. begrijpt niet helemaal of misschien
begrijpt hij het ook wel waarom de heer Rutkens
voor deze meneer in het krijt treedt. Er wordt telkens
gesproken van belanghebbenden"„belanghebbenden
zijn hiertegen". De heer Rutkens zit hier echter, even
als de andere leden van de raad, om de belangen van
de andere belanghebbende, de gemeente, te beharti
gen. En spr. moge de heer Rutkens er aan herinneren,
dat deze bij de aanvaarding van zijn lidmaatschap
heeft verklaard, in de eerste plaats de belangen van
de gemeente Leeuwarden te zullen dienen.
Ten slotte verklaart de heer Rutkens, dat hij tegen
het voorstel zal stemmen. Als de heer Rutkens er een
gewoonte van maakt om tegen alles te stemmen, komt
hij niet in een dergelijke situatie als die waarin hij
zich vanavond heeft gewerkt. Misschien is dit een tip,
die voor hem het overwegen waard is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De heer Rutkens vraagt aantekening, dat hij tegen is.