2
3
a. tot het vaststellen van een regeling in zake de
afschrijving van de activa van de takken van
dienst, aangewezen ingevolge artikel 252, le lid,
der Gemeentewet;
b. tot het verkopen van industrieterrein, gelegen
in Leeuwarden-West, aan de Stichting „Leeuwar
der Industriegebouwen", alhier;
2. het raadsbesluit van 29 februari 1956 tot het ver
kopen van industrieterrein, gelegen ten oosten van
de Greunsweg, aan D. A. van Ekeren, alhier;
B. dat bij Koninklijk besluit van 29 maart 1956, no.
18, is goedgekeurd de verordening tot heffing van op
centen op de hoofdsom van de personele belasting;
C. dat zijn ingekomen:
1. rapporten omtrent controle van de leges- en voor-
schotkas en de kledingadministratie c.a. van de po
litie en de brandweer, omtrent controle van de leges
administratie van de afdeling bevolking en militaire
zaken ter secretarie, alsmede omtrent controle van
de voorschotkas- en de legesadministratie van de
afdelingen burgerlijke stand en algemene zaken ter
secretarie.
Bovenstaande mededelingen worden voor kennisge
ving aangenomen.
2. een verslag van de toestand van het middelbaar
onderwijs te Leeuwarden over het jaar 1955.
Dit verslag ligt nog enige tijd ter inzage.
3. verslagen over 1954 en 1955, een exploitatie-over
zicht over 1954 en 1955, alsmede de balansen per
31 december 1954 en 31 december 1955, van de
stichting „Théskinkerij Prinsetün".
B. en W. stellen voor, om op grond van het bepaalde
in artikel 9, lid 2, van de statuten der stichting „Thé
skinkerij Prinsetün", goedkeuring te verlenen aan de
verslagen, het exploitatie-overzicht en de balansen,
waardoor aan het bestuur der stichting volledige dé
charge wordt verleend voor het over de boekjaren 1954
en 1955 gevoerde beheer.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
4. berichten van verhindering van de heren W. M. de
Jong, Schootstra en Vellenga.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punten 3, 4 en 5 (bijl. nos. 98, 77 en 84).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 6 (bijl. no. 96).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
H. Slaterus, alhier.
Benoemd wordt de heer Slaterus, met 30 stemmen
(de heer Kwist 1 stem en 1 biljet blanco).
Punt 7 (bijl. no. 75).
De voordrachten van B. en W. luiden als volgt:
gemeenteschool no. 4:
I. P. Kwist, alhier;
2. B. van der Wal, alhier;
gemeenteschool no. 22:
1. A. de Boer, alhier;
2. B. van der Wal, alhier.
Benoemd worden de heer Kwist, met 32 stemmen, en
de heer De Boer, met 25 stemmen (7 bilj. voor één
vacature blanco).
Punt 8 (bijl. no. 79).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. M. Kalsbeek, alhier;
2. S. de Jong te Wirdum;
3. M. Holtrop te St. Annaparochie.
Benoemd wordt de heer Kalsbeek, met 24 stemmen
(de heer De Jong 8 stemmen).
Punt 9 (bijl. no. 82).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
J. de Lange te Emmeloord.
Benoemd wordt de heer De Lange, met alg. stemmen.
Punten 10 t.e.m. 25 (bijl. nos. 78, 89, 90, 95, 92, 91, 88
85, 86, 87, 83, 80, 81, 94, 74 en 99).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 26 (bijl. no. 97).
De heer Bootsma zegt, dat dit voorstel nieuw is en
in zekere zin ook weer niet, want er heeft eerder een
voorstel tot de bouw van een commandopost B.B. op
de raadsagenda gestaan.
Over de al of niet noodzakelijkheid van deze post als
zodanig wil spreker het hier niet meer hebben. Dat
is in de vergadering, waarin het eerste voorstel i.z.
bouw van een commandopost werd behandeld, genoeg
beklemtoond. Alleen heeft het voorstel hem en meer
leden van zijn fractie min of meer onpleizierig aange
daan, omdat de wethouder bij de behandeling van het
vorige voorstel stellig had verzekerd, dat het helaas niet
was gelukt voor deze commandopost een andere plaats
te vinden, hoewel daar naarstig naar was gezocht. Dat
heeft de raad toen zonder meer geaccepteerd. Spr. c.s.
veronderstellen, dat dat naarstig zoeken niet een naar
stig zoeken is geweest. Nu dan hier ook een voorstel
komt, dat feitelijk voortgekomen is uit een overschrij
ding van de raming op de begroting, gaan spr. c.s. t.a.v.
de destijds gedane stellige verzekering toch wel enige
reserve in acht nemen. Het spijt hun, dat dit zo ge
lopen is. Over de nieuwe plaats zou men ook weer
kunnen gaan debatteren, maar, wanneer deze twee
voorstellen zonder meer naast elkaar hadden gelegen
en de raad zou een keuze hebben moeten doen, dan
zouden spr. c.s., bij de motivering die er nu bij gegeven
is, wel tot de conclusie zijn gekomen, dat deze op
lossing, gelet op alles, nog het beste is.
Spr. wil dus, mede namens meer leden van zijn frac
tie, zijn spijt er over uiten, dat het uiteindelijk toch de
geldkwestie geweest is, die geleid heeft in die richting,
die de raad aanvankelijk wel graag uit gewild had en
die met medewerking van de zijde van het college ook
wel te bereiken was geweest.
Wij hebben ons destijds, aldus de heer Rutkens, te
gen het voorstel om de commandopost in het Ooster
park aan te brengen, ook heftig verzet. Het is inder
daad, zoals de heer Bootsma het naar voren heeft ge
bracht: de wethouder had toen maar één plaats en die
was in het Oosterpark. Wij waren van mening, dat
het beter was om het voorstel op te schorten, opdat nog
nader zou kunnen worden bezien, of er niet een andere
plaats aan te wijzen zou zijn. Dit is toen door het col
lege afgewezen met het argument, dat er geen andere
plaats was en de raad heeft ons voorstel ook niet kun
nen onderschrijven. De loop van de geschiedenis heeft
o.i. toch aangetoond, dat het voorstel, dat wij toen
deden, niet geheel naast de werkelijkheid was.
Over het voorstel alszodanig kunnen wij kort zijn.
Wij kunnen uit de internationale ontwikkeling nog
steeds niet de indruk krijgen, dat een plaatsvervangen
de commandopost t.b.v. de B.B. wel zo strikt noodza
kelijk zal zijn, omdat ons standpunt is en blijft, dat men
eerst moet pogen een oorlog te voorkomen, alvorens
men tot andere maatregelen overgaat en de geschiede
nis wij hebben dit ook reeds bij de behandeling der
gemeentebegroting aangetoond wijst in de richting,
dat er steeds meer mogelijkheden zullen zijn, om door
internationaal overleg tot opheffing van de geschillen
te komen. Zolang deze tendens nog aanwezig is en
voldoende is aangetoond, zolang zullen wij tegen voor
stellen als het onderhavige blijven.
De heer Van der Schaaf (weth.) zal in de eerste
plaats de heer Bootsma en enkele leden van diens
fractie antwoorden.
De heer Bootsma zegt het onpleizierig te vinden, dat
destijds in de debatten over het eerste voorstel is ge
zegd, dat er geen andere plaats was dan de toen voor
gestelde, n.l. in het Oosterpark. Spr. heeft de tekst der
notulen niet geraadpleegd, maar hij denkt toch, dat het
wel iets anders is gezegd. Hij herinnert zich n.l., dat
door mevr. Blanksma indertijd is gevraagd: zou niet
de plaats, waar nu het vijvertje is gekomen, geschikt
zijn voor deze bunker Toen is geantwoord, dat dit
niet een geschikte plaats was. Wanneer dus de heren
Bootsma en Rutkens zeggen, dat het toen dezerzijds
gesteld is, alsof er absoluut geen andere plaats zou
zijn, dat zou spr. dat in die zin willen corrigeren, dat er
niet een even geschikte plaats was. Er is toen o.a. ook
nog gezegd, dat die plaats goed voor rijdend materiaal
bereikbaar moest zijn. In die trant, althans met die
bedoeling, is toen gesproken.
Verder wil spr. opmerken, dat, toen bij het eerste
voorstel gezegd is, dat er niet een andere geschikte
plaats was, B. en W. niet precies wisten, wanneer deze
tweede helft van de school aan de Plataanstraat in uit
voering zou komen. Het ging natuurlijk niet op, om
toentertijd voor te stellen op de plaats naast de in
uitvoering zijnde eerste helft van de Plataanschool een
kale bunker te bouwen en daarnaast later weer het
tweede gedeelte van de school; dat zou, ook wat de
kosten betreft, minder juist zijn geweest. Nu het tweede
gedeelte van deze school echter in voorbereiding is
een verdubbeling dus van de Plataanschool is het
redelijk om beide zaken te combineren. Bovendien wa
ren destijds de gedachten in deze richting nog niet zo
zeer rijp. Nu B. en W. gebleken is, dat ook in andere
plaatsen een B.B.-kelder onder een school is aange
bracht, menen zij, dat het verstandig is, nu met dit
voorstel te komen. En wanneer bij de heer Bootsma
een zeker onpleizierig gevoel achterblijft, verzoekt
spr. hem dus om wel in zijn overweging te betrekken,
dat B. en W. toentertijd niet wisten, dat deze school nu
in uitvoering komt en dat de gelegenheid tot deze
combinatie toen niet aanwezig was. Men moet dus niet
de wijsheid, die B. en W. nu hebben, verlengen tot een
tijdstip, waarop de omstandigheden nog anders waren.
Aan het adres van de heer Rutkens, die spr. ook
gedeeltelijk heeft beantwoord, wil hij nog de volgende
opmerking maken. Bij de redeneringen, die voortkomen
uit de fractie, waartoe de heer Rutkens behoort, moet
men geregeld trachten te onderscheiden tussen woor
den en de bedoelingen. Nu zegt de heer Rutkens, dat
hij niet anders dan tegen voorstellen als het onder
havige kan zijn. Het is dan natuurlijk een drogreden
om te zeggen, zoals hij in de desbetreffende vorige ver
gadering deed: wij zijn voor uitstel. Want als men te
gen een voorstel is, dan is men niet voor uitstel, maar
voor afstel. Daarom vindt spr. het een beetje koddig
van de heer Rutkens hij wil niet een scherper woord
gebruiken om te zeggen, dat hij het toenmalige voor
stel zo graag uitgesteld had gezien. Hij had het eigen
lijk helemaal niet willen uitstellen, want hij stemde
tegen en dat zal hij ook nu wel weer doen. Spr. meent,
dat men door die dingen heen moet kijken.
De heer Rutkens zeide verder iets over de noodzaak
van dit geval. Spr. meent, dat er thans weer een be
langrijk nieuw licht op kan schijnen. In de Russische
bladen heeft het bericht gecirculeerd, dat aan het hoofd
van een belangrijke unie iemand heeft gestaan, die
zijn eigen vrouw heeft doodgeschoten. Van dergelijke
lieden kan men alles verwachten en men kan dus ten
enenmale niet zeggen, dat het oorlogsgevaar is ge
weken.
De wethouder merkte, aldus de heer Bootsma, op, dat
spr. c.s. diens woorden de vorige keer zó uitgelegd zou
den hebben, dat er geen andere plaats voor de com
mandopost zou zijn, terwijl de wethouder bedoeld had:
geen andere geschikte plaats. Dat is echter in
wezen hetzelfde: wanneer een plaats niet geschikt is,
dan is het geen plaats.
Met het tweede wat de wethouder opmerkte, n.l., dat
het ook niet zou zijn opgegaan om naast het eerste ge
deelte van de school een soort bunker te plaatsen, kan
spr. het volkomen eens zijn. Spr. gelooft wel, dat het
sterkste argument van de wethouder was, dat de ge
dachten toen ook nog niet rijp waren, want anders zou
men kunnen vragen: waarom is men toen dan niet op
de gedachte gekomen, de post onder het eerste deel
van de school te boawen Dit gedeelte van de verde
diging van de wethouder kan spr. dus het beste aan
vaarden.
Het onbevredigende is echter, dat dus iets wat nog
niet helemaal rijp was, toch, ondanks de vele bezwa
ren, door zou zijn gegaan.
Spr. gelooft het hierbij te kunnen laten, want hij is
er ten zeerste van overtuigd, dat het plan hier wel tot
uitvoering zal moeten komen.
De wethouder is, aldus de heer Rutkens, even inge
gaan op het feit, dat wij enige malen gepleit hebben
voor het uitstellen van het toenmalige voorstel, on
danks het feit, dat wij tegen het bouwen van een com
mandopost waren. Wanneer de wethouder toen had ge
luisterd, had hij kunnen weten, dat wij gezegd hebben:
Gezien het feit, dat er in de raad toch een meerderheid
is voor het bouwen van een commandopost, willen wij
alleen maar trachten om tegemoet te komen aan de
wens van de bevolking rond het Oosterpark door het
mogelijk te maken, dat B. en W. nog eens onderzoeken,
of deze commandopost, die toch met of zonder de me
dewerking van ons tot stand was gekomen, niet op een
andere plaats gebouwd zou kunnen worden. Wat de
wethouder hier voor bijzonders in ziet, kan spr. zich
niet begrijpen. Misschien echter doet deze een poging
om de juistheid van ons toenmalig voorstel, die door
de feiten reeds is bevestigd, alsnog in discrediet te
brengen.
Wat verder ons standpunt t.a.v. dit voorstel betreft,
daaraan heeft de wethouder ook enige woorden ge
wijd. Wij zouden er dit van willen zeggen: Wanneer
de wethouder zich vandaag de dag blij maakt met de
berichten, die uit Bonn komen, moet hij dat weten,
maar wij zouden hem toch willen aanraden, om niet
alleen de berichten uit Bonn tot zich te nemen, maar
b.v. ook eens de lectuur ter hand te nemen, die n.a.v.
het 20ste congres van onze zuster-partij in de Sovjet-
Unie verscheen. Hij zal na lezing van de redevoeringen,
die ook in Nederlandse vertaling in druk verschenen,
zeer zeker tot de ontdekking komen, dat er een hemels
breed verschil bestaat tussen de berichten uit Bonn en
de werkelijke tekst van deze redevoeringen.
De heer Van der Schaaf (weth.) merkt op, dat het
verschil van mening tussen de heer Bootsma en spr.
na het betoog van eerstgenoemde wel tot heel geringe
proporties is teruggebracht.
Spr. kan alleen nog een beetje ondeugend constate
ren, dat het onrijpe inzicht door de meerderheid van
de raad is gedeeld (De heer Mani: Voorgelicht door B.
en W.) en dit zou wel een klein beetje een excuus kun
nen zijn.
T.a.v. wat de heer Rutkens zeide, zal spr. maar geen
repliek houden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met aantekening, dat de heer Rutkens
tegen is.
Punt 27 (bijl. no. 93).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 28 (bijl. no. 76).
De Voorzitter deelt mede, dat het voorstel van B. en
W. wegens afwezigheid van wethouder Vellenga ten
gevolge van ongesteldheid teruggenomen en in de vol
gende vergadering weer aan de orde gesteld wordt. De
heer Vellenga stelt het n.l. op prijs, op de behandeling
van dit punt in deze raad mee te maken.
Intussen kan spr. de raadsleden een kleine compen
satie geven door nog enkele zaken in besloten zitting
met hen te behandelen.
Hierna sluit de Voorzitter de openbare vergadering.