seren en de steeds nog toenemende woningnood zo snel
mogelijk op te heffen. Wanneer wij de middelen en
wegen zouden moeten aanwijzen om te kunnen komen
ook tot datgene wat reeds besproken is bij de gemeente
begroting uitvoering van andere systemen in Leeu
warden dan rijst bij ons toch de vraag, hoe het dan
zou komen met de beschikbare arbeidskrachten. Tijdens
de begrotingszitting is hierover van verschillende zijden
ook het een en ander gezegd. Wij zouden thans van de
wethouder nog nader willen vernemen, hoever de plan
nen voor andere bouwsystemen in Leeuwarden zijn ge
vorderd en of er ook rekening is gehouden met de
aanwezige arbeidskrachten, die nodig zijn om tot een
zo snel mogelijke realisering te kunnen komen.
Hier zouden wij het voorlopig bij willen laten.
De het Van der Schmxf (weth.) zegt, dat het de heer
Rutkens bekend kan zijn, dat de kwestie van het bouw
volume enigszins anders ligt dan een aantal maanden
geleden. Bovendien gaat deze bouw eigenlijk buiten het
geldende volume van de jaren 1954-'55-'56 om. De
Minister van Wederopbouw heeft n.l. in een bespreking,
die een deputatie van het college met hem heeft gehad,
toegezegd, hier extra volume voor beschikbaar te zullen
stellen, omdat dit een proef is.
De heer Rutkens sprak voorts over andere systemen
en hij verwees daarbij naar de begrotingszitting. Hij
zal zich echter wel herinneren, dat daarover in een
besloten zitting iets is gezegd, zodat het eigenlijk wel
zeer onoirbaar is om daar nu in openbare zitting op
terug te komen. Spr. weet niet, welke bedoeling de
heer Rutkens daarbij heeft. Spr. kan in dit stadium
van deze aangelegenheid niet de vrijheid vinden iets
meer te zeggen dan deze afkeurende woorden.
De heer Rutkens heeft ook gevraagd, of de bouw
vakarbeiders, nodig voor dit werk, hier aanwezig zullen
zijn. Dat zal hopelijk wel het geval zijn. Als dezen
althans niet te veel in de fuik van de stad Amsterdam
vliegen, waar de heer Rutkens zich indertijd een beetje
verzoenend over heeft uitgelaten, zal het mogelijk zijn
de plannen, die het gemeentebestuur koestert, te rea
liseren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 15 en 16 (bijlagen nos. 106 en 112).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 76).
De heer K. de Jong meent, dat het aangekondigde
voorstel in feite inhoudt het instellen van een ontslag
verbod voor de in het huwelijk tredende ambtenares.
Daarnaast worden enkele tot dusverre niet voor de ge
huwde ambtenares geldende bepalingen ook voor deze
groep geldend verklaard. Namens spr.'s fractie is bij
de behandeling van de laatste begroting reeds mede
gedeeld, dat tegen dit voorstel van haar zijde beden
kingen en bezwaren bestaan. Het hoofdbezwaar van
spr. c.s. is, dat het normale hierbij niet langer als
normaal wordt gezien. Normaal is, dat de taak van de
gehuwde vrouw in haar gezin ligt. Normaal is, dat de
vrouw niet minderwaardig is in vergelijking tot de
man, maar wel, dat de vrouw anders is dan de man.
Wie daarover de Bijbel leest, verkeert niet in het
onzekere.
Nu kunnen er omstandigheden zijn, die een uitzon
dering op deze regel vormen. Het zou wreed kunnen
zijn een gehuwde vrouw, die gedoemd is haar gehele
leven kinderloos te blijven en die verder in een klein
flatwoninkje haar leven leeft, te verhinderen voor haar
passende arbeid buitenshuis te verrichten. Evenzo kun
nen zij zich voorstellen, dat een gehuwde vrouw, wier
man in een sanatorium verpleegd wordt, graag iets
wil verdienen om met haar gezin toch rond te komen.
Evenzo, dat een gehuwde vrouw, wier kinderen groot
geworden zijn en hun bestemming gevonden hebben en
die nu over veel vrije tijd beschikt, zich graag dienst
baar wil maken aan het productieproces. Al zouden
spr. c.s. in vele gevallen prefereren, dat deze arbeid
zich speciaal zou uitstrekken tot een bepaalde taak op
het brede terrein van Gods Koninkrijk, toch willen zij I
hierin ook zien de vrijheid van man en vrouw samen. I
Maaren daar gaat het hier om al deze ge- I
vallen zijn niet de normale gevallen. En in de huidige I
wetgeving is er wel de ruimte om aan deze niet-nor- I
male gevallen tegemoet te komen. Mocht deze ruimte, I
mede gezien de ontwikkeling van het maatschappelijk I
leven, niet ruim genoeg zijn, dan zou te bezien zijn, in I
hoeverre hieraan enige uitbreiding gegeven zou kun- I
nen worden. Zo wordt het voorstel echter niet gepre- I
senteerd.
Het voorstel gaat uit van een achtergrond, die spr. I
c.s. niet kunnen accepteren. Die achtergrond is de ge-
lijkstelling van man en vrouw, met alle consequenties, 1
daaraan verbonden. En daar ligt een volgend bezwaar. I
Welke zijn de consequenties van deze eventuele beslis- I
sing In een periode van hoogconjunctuur, waarin ieder I
werk kan krijgen, die maar werken wil, spreekt dit I
misschien niet zo sterk. Maar het kan ook anders.
Spr. c.s. zien als consequentie b.v. het geval, waarin I
bij afvloeiing van personeel een gehuwd man op wacht- I
geld wordt gesteld en een gehuwde vrouw in functie I
blijft, omdat deze toevalligerwijs meer dienstjaren heeft. I
Stelt men daarnaast nog, dat man en vrouw gehuwd I
zijn, dan worden de rollen omgekeerd: het normale I
wordt abnormaal en de ontwrichting van het gezins-
leven wordt er alleen maar door bevorderd.
Dit is een voorbeeld, dat met tal van variaties is te I
vermenigvuldigen. Het einde hiervan is niet te over- I
zien.
Vervolgens zou de indruk kunnen worden gewekt. I
alsof de rijksregering hier het voorbeeld geeft. De I
aanneming van de motie-Tendeloo wordt in de raads-
brief aangehaald. Maar het is toch niet zo, dat de re- I
gering deze motie direct heeft aanvaard en toegezegd I
over te zullen gaan tot het instellen van een ontslag-
verbod. Naar spr. meent, is het tegendeel eerder het I
geval. Men zou dus kunnen vragen: Moet het hier in I
Leeuwarden dan zo vlug, dat we niet eens kunnen af- I
wachten, wat er landelijk uit de bus komt? In andere I
gevallen is het vaak een verschuiven naar het lande- I
lijke, dat moet voorgaan. Vanwaar die haast?
Men zou van de zijde van B. en W. kunnen aanvoeren, I
dat men in deze de vrijheid van het gezin niet wil aan- I
tasten. In dat geval zou spr. willen poneren, dat de I
gemeentelijke overheid naar zijn mening wel terdege
een eigen positie heeft in te nemen, èn als wetgever
èn als werkgever. De overheid staat niet maar zonder
grondslag in het leven. Ze heeft een bepaald uitgangs
punt te aanvaarden. Ze heeft zich te laten leiden door
bepaalde normen en heeft daarnaar haar gedragingen
te bepalen. Deze normen zijn, voor wat de visie van
spr. c.s. op het gemeentebeleid betreft, neergelegd in I
het gemeenteprogram. Dit program bevat o.a. de vol
gende stelling:
„Uitgaande van de belijdenis van de souvereiniteit
Gods over al het geschapene en van het koningschap
van Christus over wereld en mensenleven, ziet de Anti-
Revolutionaire Partij zowel de overheid als de burgerij
geroepen tot gehoorzaamheid aan het Woord des Heren.
Het ambt der overheid is door God ingesteld. Hij be
kleedde haar met gezag. Zij regeert bij Zijn Gratie.
Zijn wil dient richtsnoer voor het bestuursbeleid te zijn.
Zo worden ook in de gemeente de juiste uitoefening
van het overheidsgezag en de handhaving van de rech
ten en vrijheden der bevolking gewaarborgd en het wel
zijn der burgerij gediend."
Inzake de onderhavige kwestie zegt dit program:
„Bij gelijke bekwaamheid en geschiktheid wordt be
halve voor betrekkingen, waarvoor de vrouw in het
bijzonder geschikt is, aan aanstelling van mannelijke
personen in het algemeen de voorkeur gegeven boven
die van vrouwelijke.
Als regel mogen gehuwde vrouwen niet in gemeente
dienst worden genomen of gehouden."
Resumerende, kunnen spr. c.s. hun steun niet aan
het voorstel verlenen. Het begint naar hun mening aan
de verkeerde kant. Zij onderstrepen nog, dat hunner
zijds de vrouw niet wordt gezien als de mindere van
de man, echter wel als de andere. Dit andere ligt juist
in haar vrouwelijkheid, die haar voltooiing en bekroning
vindt in het moederschap. Dat is haar eer, dat is haar
hoge positie.
Het hooghouden van die christelijke zede is, aldus
spr., een eis van het christelijk levensbeginsel.
De hear Santema neamt it in gelok by in üngelok, dat
de hear wethalder Vellenga 3 wike forlyn üt stel wie.
De riedsleden hiene nou noch ris goed gelegenheit oer
de dingen, dy't mei it ütstel oan 'e oarder komme, nei
to tinken.
Dit ütstel fan 'e mearderheit fan it kolleezje is fan
fiergeande bitsjutting. Dat der ien yn it kolleezje wie,
dy't net meigean koe oars is de homogeniteit fan it
kolleezje suver sünder weargea (Laitsjen), wiist op in
mieningsforskil, dat ütgiet boppe de rang fan it ge-
woane deistige. Moai wis rekket it it prinsipe fan it
plak fan de troude frou, sjoen ijn it Ijocht fan it Wurd
fan God. As in protestants-kristlike riedsfraksje winskje
spr. c.s. de saek ek yn dizze sin to bisjen.
Spr. wol lykwols yn it algemien fêststelle, dat de net
troude frou as amtneres troch him c.s. folslein op har
plak achte wurdt, ek as hja yn tsjinst is. Hja heart
dêr deselde rjochten en plichten as de man to hawwen.
Der binne seis plakken to bitinken, hwer't hja mear
rjochten üt reden fan har froulik wêzen hat as de man.
Dêr stiet fansels wer foaroer, dat it oarsom ek it gefal
wêze kin.
As lykwols de troude frou oan de oarder komt, komt
der in oare faktor yn it spul.
Deselde frou, dy't tofoaren in mienskip tsjinne, di-
rekt de oerheit oanbilangjende en to'n goede kommen-
de, sil nou in mienskip tsjinje fan in totael oare struk-
tuèr (as spr. it sa neame mei), in mienskip fan sa
heech gehalte, dat it Wurd fan God seis sprekt as fan in
forhalding fan Christus ta Syn tsjerke. Dizze mienskip
tusken twa minsken, it houlik, is it bigjin fan in nij for-
boun, dat foar beide dielgenoaten in kostlike ropping
ynhaldt. Hja binne ien, mar hawwe dochs har eigen
plichten. Hja wurkje beide oan itselde doel: de hou-
liksmienskip sterk en de hüshalding ta in bolwurk fan
rêst en frede to meitsjen en, as God it wol, üt to
wreidzjen. De taek, dy't de frou yn it houlik op har
nimt, is alsa uterst wichtich. Spr. c.s. leauwe noch
altyd oan 'e wurden, dy't de apostel Paulus yn syn
brief oan de Korinthiërs delskreau: „Mar ik wol, dat
jimme witte, dat Christus it haed is fan elke man en
de man it haed fan 'e frou, en God it haed fan Chris
tus".
Yn it houlik is de frou in plak taskikt fan sa hege
weardij, dat wij eigentlik God yn de Himel op 'e knib-
bels tankje meije foar sa'n greate ünderskieding. Dér-
om kin in üntslach by trouwen ek nea in diskrimi-
naesje foar de frou wêze. Dat de oerheit yn it forline
oergien is ta de fêststelling fan in bipaling, as hwer't
it yn dit ütstel fan de mearderheit fan it kolleezje om
giet, is net to forwünderjen. De ban mei de kristlike
learstellingen en mei de kristlike grounslaggen fan üs
mienskip waerd doe sterker field as hjoed-de-dei en
tagelyk sil hja har mear biwust west hawwe, dat it
oantaesten fan de grounslach fan de houliksmienskip
in gefaer foar it folkslibben ynhaldt, hwer't de oerheit
ek nou ommers noch de hoedster fan is.
Ek op groun fan itjinge it gemeenteprogram fan de
C.H.U. seit, binne spr. c.s. op dit ütstel tsjin. Miskien
mei hy dat ta fordüdliking fan har stanpunt noch efkes
foarlêze.
„Ongehuwde vrouwelijke ambtenaren behoren als
regel bij huwelijk uit de gemeentedienst te worden ont
slagen. Gehuwde vrouwelijke personen, geen kostwin-
ster zijnde, behoren zo weinig mogelijk in dienst van
de gemeente te worden gesteld.
Gehuwde vrouwelijke ambtenaren, geen kostwinster
zijnde, behoren bij inkrimping van personeel bij voor
keur voor ontslag in aanmerking te worden gebracht."
It is dus ek op groun fan hwat spr. sa krekt foarlies,
dat hy c.s. tsjin dit ütstel wêze moatte. Hja kinne der
ek net yn meigean, dat artikel 105 foroare wurde soe.
Mevr. Bingenaldus-van der Wal vertolkt de verheuge
nis van de fractie der P. v. d. A. over het voorstel, dat
nu in behandeling is. Het verheugt haar c.s. te meer,
nu dit met op één na algemene stemmen van de kant
van het college komt.
Spr. zou willen beginnen met te herinneren aan de
motie-Tendeloo, welke in 1955 in de Tweede Kamer
gunstig is ontvangen en alle verwachting wettigt, dat
de Kroon haar zal aannemen. Als men de geschiedenis
van de emancipatie van de vrouw nagaat, dan ziet men,
dat dit niet een strijd van enige jaren is, doch dat men
kan zeggen, dat er de laatste eeuw steeds is gestreden
om de vrouw de haar toekomende plaats in het maat
schappelijk bestel te doen geworden. Het verheugt hen
te meer, dat B. en W. met dit voorstel vooruit willen
lopen op de definitieve beslissing van de regering. Want
het is toch wel treffend, dat de vrouw die haar werk
zaamheden in overheidsdienst vervult, hetzij op een
kantoor, hetzij in een school voor de klas, bij haar
huwelijk haar rechten ontnomen wordt, terwijl over de
vrouw, die dezelfde kantoren of lokalen schoonmaakt,
niet wordt gesproken; deze laatste worden haar rechten
niet ontnomen bij haar huwelijk. Nog vaak ziet men
in de dagbladen advertenties, waarin in een landbouw
bedrijf een arbeider wordt gevraagd, wiens vrouw dan
wordt ingehuurd als plaatsvervangster van een lid van
het personeel, als dit zijn verplichte vrije dag heeft;
dus ook dan is de arbeid van de gehuwde vrouw ge
wettigd. En de overheid kan niet over het al of niet
verrichten van arbeid buiten het gezin door de vrouw
beslissen en behoeft dat niet te doen; dat is een zaak.
welke man en vrouw aangaat en waarover zij zelf
zullen en kunnen beslissen.
Tevens zou spr. er op willen wijzen, dat men bij een
krappe arbeidsmarkt wel de gehuwde vrouw weet te
vinden; ook in onze eigen gemeente zijn daar meerdere
voorbeelden van. Die toestanden dienen niet te worden
geconsolideerd. Wél zijn zij er zich van bewust, dat er
in bepaalde omstandigheden wellicht ongewenste toe
standen kunnen ontstaan, doch zij zijn in geen geval
van mening, dat hierdoor het recht van de vrouw moet
worden aangetast. Ook in het voorstel van B. en W.
komt dit tot uiting, door het zodanig wijzigen van be
paalde artikelen, dat de beloning van man en vrouw
gelijk gesteld wordt bij kostwinnerschap, wat plaatse
lijk moet worden geregeld en wat ook door het Cen
traal Orgaan wordt geadviseerd. Het is verheugend,
dat de laatste jaren in meerdere collectieve arbeids
overeenkomsten deze gelijkstelling al tot uitdrukking
komt; van een concurrentie van vrouw en man is dus
geen sprake meer.
Naar de mening van spr. c.s. is dit een ontwikkeling,
die niet meer is te keren en de bestaande praktijk wordt
hiermee thans op bepaalde wijze vastgelegd.
Het onrecht, aan de huwende ambtenares aange
daan, wordt door dit voorstel ongedaan gemaakt en
daarvoor betuigt spr. het college graag dank.
De heer SpieUhout heeft na het betoog van zijn
fractiegenote, waarbij hij zich van ganser harte wil
aansluiten, toch behoefte enkele woorden te spreken en
een meer persoonlijke kijk op deze zaak te geven.
Spr. zou het graag doen, omdat namens de prot.
chr. raadsfracties zopas ook het woord over deze zaak
is gevoerd en het wel de indruk zou kunnen wekken,
alsof wat daar gesteld en gezegd wordt zonder meer
de mening van de christenheid als zodanig weergeeft.
Dat gevaar is steeds aanwezig bij de bestaande partij
vorming en mede daarom meent spr. bezwaren tegen
de confessionele partijvorm te moeten hebben.
Over de positie van de gehuwde vrouw in het open
bare leven wordt door de christenheid verschillend ge
dacht. De ene prot. chr. partij brengt wel de vrouw
in de vertegenwoordigende lichamen en de andere niet.
Ook over de positie van de huwende ambtenares is
blijkbaar wel verschil van mening, gezien ook de be
handeling van de motie-Tendeloo in de Tweede Kamer.
Bij de K.V.P.-fractie was het mej. De Vink, die vóór de
motie-Tendeloo heeft gestemd en bij de C.H.U. meende
freule Wttewaal van Stoetwegen een afwijkend stand
punt te moeten innemen. Aangezien spr. niet gehoord
heeft van een royement van deze leden, was dit blijk
baar niet in strijd met de christelijke beginselen van
de C.H.U., maar blijkbaar wel met die van de A.R.
Men kan verschillend denken over de wenselijkheid
van het blijven van de vrouw in haar gezin. Als chris
ten zoekt men uiteraard naar richtlijnen in de Bijbel
en dan verschilt spr. niet met de heer Santema van
mening over wat deze gezegd heeft i.z. het huwelijk
als zodanig, maar hij gelooft, dat dit niet noodwendig