9 verricht, dat door de man als minderwaardig wordt gekwalificeerd. Wanneer van de zijde van de tegenstan ders maar steeds weer wordt gewezen op het feit, dat ze ook op het standpunt staan, dat de vrouw gelijke rechten moet hebben als de man, dan vragen wij ons af, waarom buiten deze zaal aan die kant niet meer is opgekomen voor bijv. het recht van gelijk loon bij gelijke arbeid. Wanneer men dus spreekt over gelijk recht voor de vrouw en men wil daarvoor opkomen, dan moet men dat niet alleen met de mond belijden, maar dan moet men ook met de daad tonen, dat men daarop staat. Eveneens is van de zijde van de tegenstanders de vraag opgeworpen, waarom er nu niet gewacht wordt, tot het Centraal Overleg met een bepaald advies bij de gemeenten komt. Wij zijn van mening, dat niet moet worden gewacht en dat dit voorstel vanavond in stem ming moet komen. Het kan n.l. bekend zijn, dat juist diegenen, die in het verleden alleen maar hun mond vol hadden over dezelfde rechten en plichten van man en vrouw, het tot nog toe in hetzelfde orgaan hebben weten te bestaan, om de opheffing van de discrimine rende bepalingen te dwarsbomen, met als gevolg, dat tot op heden in het C.O. geen enkele volledige overeen stemming tot stand is gekomen. Het verheugt ons dan ook, dat het college in Leeuwarden er blijk van heeft gegeven de situatie goed te hebben beoordeeld en dat het met een voorstel ter zake is gekomen. Wij willen de sterkste fractie, de P. v. d. A., er op wijzen, dat de strijd voor gelijke rechten voor de vrouw al reeds jaren en jaren in het bijzonder door de arbei dersklasse wordt gevoerd. In vele landen heeft deze arbeidersklasse in samenwerking met andere positieve krachten op dit gebied de strijd voor gelijke rechten van de man en de vrouw met succes bekroond gezien. Wij hopen, dat er ook vanavond in Leeuwarden een principiële uitspraak zal komen over de gelijke rechten van de man en de vrouw t.a.v. het verrichten van werk in overheidsdienst. De raad zal er goed aan doen het voorstel aan te nemen. Wij zijn van mening, dat, als man en vrouw in het gezin de beslissing nemen, dat de vrouw zal blijven meewerken, dit geschiedt in het volledige besef van hun verantwoordelijkheid tegenover het gezin, dat ze menen te moeten stichten of hebben gesticht. Spr. meent voorts, dat er ook gevallen zijn van ambtenaressen, die tot nog toe geweigerd hebben een huisgezin te stichten, omdat juist de discrimineren de bepalingen haar in de weg stonden en hun roeping om in de maatschappij een opvoedende taak te ver richten, bijv. als onderwijzeres, hun nader aan het hart lag dan het stichten van een huisgezin. En juist omdat de genoemde gevallen zich meer dan eens voordoen, willen wij gaarne medewerken tot de opheffing van de discriminerende bepalingen. De heer Van der Veen zegt, dat dit ontwerp-besluit wel bijzonder geschikt is om de sluizen der welsprekend heid open te zetten. De handelingen van de Tweede Kamer i.z. de interpellatie-Tendeloo hebben ter inzage gelegen, zodat alle raadsleden behoorlijk georiënteerd zijn en iedereen een nootje zal kunnen meeblazen. Spr. meent verstandig te doen niet veel woorden over deze kwestie vuil te maken, maar zou toch enkele op merkingen willen maken, omdat hij verschillende dingen niet helemaal begrijpt. Als spr. goed is ingelicht, staat in Amerika, dat voor Nederland op vele punten toch ook een voorbeeld is, de man 's morgens het eerst op om zijn echtgenote een kopje thee en het ontbijt op bed te brengen. (De heer Schootstra: Zulken zijn hier ook wel!), s Avonds, als hij thuiskomt, haalt hij de spullen uit de ijskast en zet het eten op het vuur. In de Aziatische landen - ten slotte de bakermat van onze beschaving -waar zo niet alle, dan toch de zware arbeid voor rekening van de vrouw komt en niet voor de man, moet het voor een man aangenamer zijn te leven, maar daar tussen is ook ruimte. Spr. zou echter niet graag zien, dat Nederland het voetspoor van Amerika zou volgen; hij zou eerder nog de andere kant uit willen. (Gelach). Dat doet echter op dit moment niet ter zake en eigen lijk doet het helemaal niet ter zake. De kwestie, waar het om gaat, is deze. Spr. gelooft inderdaad, dat een vrouw onder normale omstandigheden en met een nor maal gezin ook in haar gezin thuishoort. Wanneer er kinderen zijn, hebben die de moeder nodig. Allen hier zullen daar wel gelijk over denken. En spr. gelooft met grote stelligheid, dat de Nederlandse vrouw daar ook zo over denkt. Aan de andere kant is het zijn stellige overtuiging, dat de overheid niet heeft uit te maken of er omstandigheden zijn, waaronder zij wel buitens huis moet werken. De kaarten liggen anders, wanneer er geen kinderen zijn of de vrouw kostwinster is. Spr. gelooft inderdaad, dat men er van moet uitgaan, dat de mens als zodanig moet worden gerespecteerd; dat de vrouw dus als volwaardig moet worden be schouwd; dat het uitmaken van beslissingen als hier bedoeld aan het gezin zelf moet worden overgelaten en dat de staat er buiten moet blijven. Er is hier opgemerkt, dat de overheid toch heeft na te gaan, of de gehuwde vrouw haar functie als ambtenares goed vervult. Natuurlijk moet zij haar werk goed doen. Spr. gelooft, dat er één punt is vergeten. Er staat in het Ambtenarenreglement ook nog art. 54, waar bij verhindering door zwangerschap met ziekte wordt gelijkgesteld. Dit behoort er, naar spr.'s mening, eigenlijk niet in, wanneer men er werkelijk van uitgaat, dat man en vrouw tegenover de gemeente lijke overheid in dezelfde positie moeten staan en beiden dezelfde behandeling moeten ondergaan. Dit artikel onderstreept zeer speciaal de positie van de vrouw en wentelt de lasten en bezwaren van de zwangerschap, de volkomen normale consequentie van het huwelijk af op de overheid, op de gemeenschap. Spr. gelooft niet, dat dit juist is. Als de huwende ambtenares in functie wil blijven, moet ze zelf de beslissing nemen, maar de consequenties zal ze ook zelf moeten dragen. Spr. gelooft inderdaad, dat art. 54 zal moeten worden geschrapt. Hij is benieuwd, of het college op dit punt zijn gedachten onderstreept. Spr. meent, dat de gelijkheid van behandeling van man en vrouw nagestreefd moet worden. Nu hij toch aan het woord is, moge hij zich ook wel uitlaten over de opvattingen, die door de heren van de A R. en C.H. zijn verkondigd, en natuurlijk kan hij die voor een deel, voor zover hun bedoelingen goed zijn, onderschrijven. (Gelach). Het valt hem moeilijk om er vriendelijke woorden over te zeggen, hoewel hij eigen lijk alleen maar vriendelijk wil zijn voor zijn naaste buren. De heren vinden, als het er op aan komt, dat een functie buiten het huisgezin eigenlijk geen werk voor de vrouw is. In de loop der tijden echter is alles aan de vrouw toegeschoven, als het zo uitkwam en dit werd als volkomen normaal beschouwd. Zelfs in hef militaire apparaat is zij opgenomen. Aan de andere kant wordt de vrouw, zodra ze trouwt, bij het nekvel gepakt en tegen heug en meug in een gezin gekwakt. Maar op het moment, dat het nodig is, in verband met de conjunctuur of als er bijv. trappen schoongemaakt moeten worden, mag ze wel komen. Dit is geen praktisch, maar een principieel punt. De getrouwde vrouw behoort öf niet, öf altijd, een functie buiten haar gezin te mogen vervullen. Het betoog van de heer Van der Meer is voor spr. volkomen tegenstrijdig. Als men de gehuwde vrouw nodig heeft, zet men zijn principes in de kast, maar als men haar weer uit haar functie wil schoppen, haalt men zijn principes weer uit de kast. Spr. vindt het bepaald niet netjes de dingen zo te zeggen, als de heer Van der Meer deed; hij gelooft, dat het bepaald mis is. De heer Vellenga (weth.) weet, dat het niet gebrui kelijk is, dat in deze gemeenteraad een prijs wordt uit geloofd voor „het punt van het jaar", het politieke punt, dat het meest en langdurigst de tongen in bewe ging heeft gebracht. Spr. gelooft, dat de raad in geen tijden zo lang heeft gediscussieerd over een bepaald punt van de raadsagenda. Dat komt, omdat op de achtergrond van dit raadsvoorstel beginselen meespre ken, althans voor sommige partijen, omdat ook een enkele woordvoerder heeft gezegd, dat het voor hem niet een principiële kwestie was. Spr. hoopt niet, dat de dames spreeksters het hem euvel duiden, als hij de volgorde van de sprekers aan houdt en met de heren begint. De heer K. J. de Jong is begonnen met te zeggen, dat door het aannemen van het voorstel van B. en W. het normale eigenlijk niet langer normaal meer zou zijn. Spr. gelooft, dat deze hier toch wel te zwaar aan tilt. In de praktijk zal waarschijnlijk zelfs niet eens zo vreselijk veel veranderen, maar zelfs al zou dat wèl zo zijn, dan is daarmee hetgeen hij normaal acht niet abnormaal geworden. De vrouw is anders dan de man, heeft hij geponeerd. Dat zal bij niemand bestrijding vinden. Maar het anders zijn van de vrouw kan anders gewaardeerd worden dan men dat vanavond namens de fractie van de heer De Jong heeft gedaan. Want hoewel de vrouw het is al enige malen betoogd anders is dan de man, is het gewoonte, dat de vrouw in andere landen, bijv. in Azië -zo heeft spr. uit de mond van de heer Van der. Veen mogen vernemen maar toch ook hier, op meer dan één levensterrein zelfs een vrij zware taak verricht. Spr. denkt aan de agrarische sector en de industrie, ook in dit land, en aan de werksters, die hier meer dan één keer zijn ge noemd. Zijn wij hier nu op het terrein van het normale of van het abnormale? Dat lijkt spr. moeilijk uit te maken. Men zou misschien een diepgaande studie moe ten maken van de historie en naar de sociale aspecten moeten kijken, om precies in de roos te schieten. Men weet, wat de heer De Jong bedoelt, wanneer hij het heeft over normaal en abnormaal. Dit uitgangspunt heeft altijd zijn rol gespeeld, wanneer het ging om arbeid van de gehuwde ambtenares. Merkwaardig ge noeg is dit vraagstuk altijd naar voren gekomen in tijden van neergang van het economische leven, zo als door meerderen is opgemerkt. Nu heeft de heer De Jong zelf een aantal gevallen genoemd, waarvan hij zegt; ik kan mij voorstellen, dat een gehuwde vrouw onder deze omstandigheden gaat werken. En aan de stuk of wat gevallen, die hij noemde, zullen misschien wel een 50 a 60 zijn toe te voegen. Waar kan men nu de grens trekken tussen wat hij normaal en abnormaal noemt? Wat is normaal, ook vanuit zijn kijk op dit geval? Een kijk, die voor hem bepaald wordt door zijn Bijbels inzicht in dit vraagstuk. Er zijn zeker meer geëigende beroepen voor de gehuwde vrouw, dan dat van ambtenaar. En spr. stelt zich zelfs voor, dat het aantal dier beroepen zal stijgen door de structurele ver anderingen, die onze samenleving doormaakt. Op het congres voor maatschappelijk werk hoorde spr., dat men ook in Nederland voor arbeid zoals maatschap pelijk werk en verpleging eigenlijk al veel te lang mis bruik heeft gemaakt van gehuwde krachten en dat men zeer zeker de salariëring zal moeten verhogen. Ook zal men met stelligheid een beroep moeten doen op de gehuwde vrouw, die hier een taak zou kunnen, maar ook, door maatschappelijke noodzaak gedrongen, zou moeten vinden. Het college is uitgegaan van gelijkstelling op het punt van de ambtenaarlijke rechtspositie van de ge huwde ambtenares. Dat zijn wat te grote woorden, maar spr. kan ze moeilijk afkorten. Zou men tevreden zijn, als spr. het had over de a.r.p. of als hij de huwen de ambtenares afkortte als h.a. De heer De Jong heeft een aantal praktische be zwaren genoemd, waarbij hij zegt: deze voorbeelden zouden met zeer vele variaties kunnen worden aan gevuld. Die praktische bezwaren ziet het college ook wel, maar waardeert ze uiteraard anders, omdat B. en W. uitgaan van andere principes dan die aan de woorden van de heer De Jong ten grondslag liggen. Nu heeft de heer De Jong dit gezegd: Er is in het parlement een motie-Tendeloo aangenomen, maar het Rijk is niet aanstonds op weg gegaan om deze motie te volgen. Dat gebeurt wel vaker niet. Er is ook een motie-Scheps geweest en een motie-Koersen over de 5 Mei-viering, welke het Rijk niet heeft gevolgd. Waar om men hier dus niet het Rijk volgt? Dat heeft de heer De Jong zelf in één der volgende zinnen gezegd: Omdat dit gemeentebestuur van een eigen positie en een eigen verantwoordelijkheid wil uitgaan. Het lijkt B. en W. goed niet te wachten op wat het Rijk doet; het kan soms goed zijn het Rijk te volgen, maar het kan ook wel eens goed zijn, dat de gemeente een ander standpunt inneemt. Men kan ook wat dichter bij huis blijven en zien naar wat de provinciale overheid op dit stuk van zaken heeft gedaan, wat de raad bekend zal zijn. Spr. weet, dat het standpunt, dat de A.R. hebben ingenomen, deining heeft veroorzaakt onder de a.r. vrouwen, die het toch schijnbaar daar helemaal niet mee eens waren. De heer De Jong heeft zijn beginselprogram ge citeerd. Het is echt de tijd daarvoor. Hij doet dat, spr. ook, en verschillende anderen doen hetzelfde. Hij gaat uit van de souvereiniteit Gods en stelt, dat de wet en de wil Gods door overheid en burgerij tot gelding moeten worden gebracht. Spr. kan daarin met hem meegaan, hoewel hij meent hem te moeten waarschu wen om met deze dingen uiterst voorzichtig te zijn. Hij moge hem herinneren aan het feit, dat, toen des tijds het kinderwetje-Van Houten werd ingediend, er juist van a.r. zijde tegen geageerd werd, omdat dit niet overeenstemde met de a.r. inzichten omtrent Gods Woord. En hetzelfde gold, zo meent spr., ook op grond van Gods wet en voorschriften, voor het verzekerings wezen, de leerplicht, enz. Dit is niet bedoeld als een brok kritiek t.o.v. de heer De Jong. Hij en zijn fractie genoten denken hier anders over dan spr. c.s. Spr. wil er alleen maar mee zeggen: wees voorzichtig met het uitspreken en formuleren van deze dingen. Want de heer De Jong had niet alleen over de souvereiniteit Gods moeten spreken, maar ook over de souvereiniteit :n eigen kring. Wanneer men uitgaat van beide punten, dus ook van de souvereiniteit in eigen kring, komt men dan ook niet tot een andere belichting van het vraagstuk, dat thans aan de orde is? Spr. is het dus volkomen met de heer De Jong eens, dat het gaat om het tot gelding brengen van bepaalde normen, maar over de manier, waarop dat moet geschieden, kunnen Christenen R.K. en Protestanten maar ook Pro testanten onderling, zeer verschillend denken. Over het uitgangspunt: de vrouw is anders dan de man, kan spr. het wel met hem eens zijn, maar voor spr. is de vraag: moet de vrouw dat anders-zijn niet op eigen wijze en naar eigen roeping beleven? Spr. voorziet, dat over zoveel jaren ook in de kringen van de heer De Jong over dit vraagstuk gelijk of ongeveer gelijk gedacht zal worden als vanavond in de kringen van de P.v.d.A. en de V.V.D. en in die van de C.P.N. De heer Santema is begonnen met te constateren, dat hij er blij mee was, dat er enig uitstel is geweest in verband met het feit, dat spr. de vorige keer door ziekte was verhinderd. Spr. kan zich voorstellen, dat ook de adresserende vrouwenbeweging wel content is geweest met zijn ziekte, want daardoor had ze gelegen heid om, nadat het voorstel al op de agenda had ge staan, nog met het verzoek te komen: „O, raad, schaf deze toestand in Leeuwarden toch af". Hier is toch eigenlijk wel het bekende spreekwoord van het zout en het ei van toepassing. De heer Santema heeft gecon stateerd, dat het college in dezen niet homogeen is. Hij heeft niet gevraagd: wie zou de wethouder zijn, die hieraan niet kon medewerken? Dat kon wel als bekend worden verondersteld. Spr. kan wel akkoord gaan al was het alleen maar als ambtenaar van de Burger lijke Stand van de gemeente met de woorden, die de heer Santema aan het huwelijk heeft gewijd. Spr. is het roerend met hem eens. Dat behoeft hij vanavond niet te zeggen en daar zullen de meesten trouwens wel gelijk over denken. Maar spr. herhaalt de vraag van sommige raadsleden: Als de heer Santema zo verheven denkt over het huwelijk en spr. neemt dat volkomen te goeder trouw waarom heeft men zich dan in het verleden in diens kringen nimmer verzet tegen arbeid van de gehuwde vrouw op een ander dan het overheids- terrein? De C.H.U. heeft men zegt niet bij uitzon dering, maar daar wil spr. buiten blijven verdeeld gestemd over dit vraagstuk. Jkvr. Wttewaal van Stoet wegen heeft met enige andere c.h. Kamerleden voor de motie-Tendeloo gestemd. Spr. had zich enigszins ge vleid met de hoop, dat hier in Leeuwarden misschien één of twee c.h. raadsleden het voorbeeld van de freule hadden gevolgd. Dat gebeurt echter niet, om redenen, die men zopas duidelijk van de c.h. heren heeft kunnen vernemen. (De heer Wiersma: Geen doorbraak). Nóg geen doorbraak, maar wat niet is, kan komen. Mevr. Ringenaldus heeft en dit behoeft geen ver wondering te baren namens de fractie van de P. v. d. A. instemming betuigd met dit voorstel. Ook zij van haar kant heeft een aantal voorbeelden genoemd

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 5