en omtrent controle van de administratie der algemene
begraafplaatsen.
Bovenstaande mededelingen worden voor kennis
geving aangenomen.
C. dat is ingekomen:
1. een brief van B. J. Gros, alhier, waarbij deze be
roep instelt tegen het besluit van burgemeester en
wethouders tot weigering van een door Gros, voor
noemd, gevraagde bouwvergunning.
B. en W. stellen voor dit beroepschrift in hun han
den te stellen om preadvies.
2. een brief van H. Dijkstra en H. Tolsma, beiden
alhier, waarin dezen mede namens de bewoners van
de Verdistraat, de Corellistraat, de Telemannstraat
en de Euterpestraat verzoeken om het terrein, be
grensd door genoemde straten, zo spoedig mogelijk
te doen bebouwen c.q. maatregelen te treffen, waar
door de gevaren voor de jeugd, verbonden aan de
slechte toestand van dit terrein, en de onhygiënische
toestand ter plaatse, worden weggenomen.
B. en W. stellen voor dit adres ter afdoening in hun
handen te stellen;
3. een besluit van B. en W. tot het geven van namen
aan een aantal nieuwe straten, welke zijn aange
legd op een terrein, gelegen ten zuiden en ten westen
van de Tijnjedijk en onmiddellijk ten westen van
het terrein van de standplaats voor woonwagens;
4. berichten van verhindering van de heren G. de Jong
en Slaterus.
De mededelingen sub C 3 en 4 worden voor kennis
geving aangenomen.
Punt 2 (bijlage no. 154).
De voordrachten van B. en W. luiden als volgt:
vacature gemeenteschool no. 15:
J. Stap, alhier;
vacature gemeenteschool no. 33:
J. W. Kolleman, alhier;
vacature gemeenteschool no. 34:
B. D. Stienstra, alhier.
Benoemd worden de voorgedragenen, met alg. stem
men.
Punt 3 (bijlage no. 155).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
mej. A. J. Woudstra, alhier.
Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen.
De heren Ir. Van Balen Walter en Santema vormden
het stembureau.
Punten 4 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 156, 163, 164, 165, 153,
166, 148, 152, 168 en 160).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 161).
De heer Bootsma had wat hij hier zou willen opmer
ken, ook wel kunnen doen bij het voorgaande punt,
maar deze twee zijn in wezen aan elkaar gekoppeld.
Daarom heeft hij gewacht, tot dit laatste van de twee
punten aan de orde was.
Spr. uit zijn voldoening over het feit, dat dit ver
ouderde en direct als verouderd te herkennen plan van
de baan is, want wanneer dit zou worden uitgevoerd,
zoals het er lag, had het zeker geen voldoening ge
geven. Een stap, die uit het besluit tot intrekking van
dit plan noodwendig voortvloeit, is, dat voor dit deel
van de gemeente een uitvoerig plan wordt voorbereid.
Uiteindelijk houdt dit alles verband met de mogelijk
heid om op de kortst mogelijke termijn de nodige
grond voor de woningbouw in handen te krijgen. Maar
voordat het aan de procedure van onteigening of zelfs
maar aan de verkorte procedure van onteigening
krachtens artikel 10 van de Wederopbouwwet toe is,
moet altoos het uitbreidingsplan zelf zijn vastgesteld
en ook voor uitvoering vatbaar zijn. De procedure van
vaststelling van het uitbreidingsplan is vrij tijdrovend.
De raad heeft daar bemoeiing mee, maar voordat de
raad het ter vaststelling krijgt, is er reeds het nodige
overleg geweest. En nadat de raad het vastgesteld
heeft er is niet vaak bezwaar uit de raad tegen een
uitbreidingsplan gekomen, omdat de raadsleden het
overleg uiteraard niet meegemaakt hebben en de zaak
moeilijk zullen kunnen begrijpen wacht het nog op
de goedkeuring van Ged. Staten. En het kan ook ge
ruime tijd duren, voordat deze afkomt. Dan is het
verder niet te hopen, dat het ooit tot een beroep op
de Kroon komt, want dat geeft minstens nog een jaar
extra oponthoud. Spr. zou dan ook degenen, die hierbij
betrokken zijn hij bedoelt niet speciaal de ambte
naren, die deze zaken moeten behartigen, maar in het
algemeen de instanties, die hiermee te maken krijgen
willen verzoeken, er, met het oog op de noodzaak,
haast achter te zetten, opdat het uitbreidingsplan zo
vlot mogelijk tot stand zal kunnen komen. Spr. zou
het zeer betreuren en hij kan gerust zeggen, dat
aen ieder dit mèt hem zal doen dat het woning
bouwprogramma uiteindelijk min of meer zou worden
afgeremd door het niet tijdig uitvoerbaar zijn van een
uitbreidingsplan en dus ook door de onmogelijkheid
grond te verkrijgen.
Spr. meende, dat dit, ook namens zijn fractie, wel
gezegd mocht worden.
De heer Van der Veen zou zich in het algemeen wil
len aansluiten bij de woorden van de heer Bootsma.
Spr. is niet in de gelegenheid geweest om zich geheel
in deze materie te verdiepen. Hij kan dan ook moeilijk
zien, of hiervoor een andere weg is te vinden. Hij
gelooft, dat het ontbreken van voldoende bouwrijpe
grond een knelpunt kan worden. Hij hoopt dan ook,
dat met spoed tot het vaststellen van een nieuw uit
breidingsplan kan worden overgegaan. Spr. heeft wel
eens gezien, dat men elders wat voorbarig was met
een onteigeningsprocedure, maar dat deze dan toch met
succes bekroond werd. Misschien kan men zo toch een
beetje tijd inlopen.
De Voorzitter zal, de wethouder van Openbare Wer
ken vervangende, in het kort op de opmerkingen in
gaan. Hij gelooft inderdaad heel kort te kunnen zijn,
omdat B. en W. het wel eens zijn met die opmerkingen.
Het college streeft er naar en dat is dan ook de
reden waarom het deze voorstellen aan de raad heeft
gedaan zo snel mogelijk klaar te komen om te be
schikken over de gronden, die nodig zijn voor de
woningbouw. B. en W. hopen van hun kant in dit
opzicht delen zij geheel de mening van de heren
Bootsma en Van der Veen dat zij bij hun maat
regelen om tijdig het uitbreidingsplan goedgekeurd te
krijgen op een zo vlot mogelijke samenwerking van de
zijde van de instanties, die er mee te maken zullen
hebben, zullen mogen rekenen. Spr. wil er aan toe
voegen, dat hieruit niet geconcludeerd mag worden, dat
B. en W. er aan twijfelen, dat die instanties die samen
werking wel zouden bevorderen. Maar men heeft nu
een keer de ervaring met de administratieve procedu
res, dat deze, ook zonder dat kwade wil aanwezig is,
dikwijls heel veel tijd kosten. Tot dusverre is B. en W.
steeds medewerking verleend. Zij hebben inderdaad de
hoop, dat zij de gronden, die nodig zullen zijn, tijdig
in handen zullen krijgen.
Van de tip, die de heer Van der Veen het college
heeft gegeven i.z. het arrest van het hof, heeft spr.
nota genomen. Mocht het nodig zijn, dan zal het college
dankbaar gebruik van die opmerking maken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 15 t.e.m. 20 (bijlagen nos. 157, 158, 167, 149,
151 en 169).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 21 (bijlage no. 159).
Niet zozeer dit voorstel zelf geeft de heer Bootsma
aanleiding om er het woord over te vragen, maar wel
een bijkomstigheid. Het staat niet met zoveel woorden
in de raadsbrief, maar uit de bijgevoegde stukken in
de portefeuille blijkt toch iets, waarover spr. wel een
en ander zou willen zeggen. Het gaat n.l. over dat
gene wat in de raadsbrief wordt aangeduid als een
eenvoudige afkering. Wanneer spr. de stukken goed
leest en hij gelooft niet, dat hij zich vergist dan
is het bedrag, dat hier gevraagd wordt, gebaseerd op
de gewijzigde raming van kosten door de directeur der
openbare werken. Op verzoek van B. en W. zijn n.l.
de kosten opgegeven van het vervangen van de oor
spronkelijk geprojecteerde afscheiding van paaltjes
met een eenvoudige heg door betonpaaltjes met prikkel
draad. En juist dat prikkeldraad heeft spr. een prikkel
gegeven om hier iets van te zeggen, in de eerste plaats,
omdat hij een hekel heeft gekregen aan afscheidingen
van prikkeldraad, maar in de tweede plaats, omdat
dit, los van het gevaar vanaf de buitenkant, waar
misschien wel iets op te vinden zou zijn, voor de kinde
ren, die hun rijwielen daar zullen stallen, de nodige
narigheid zal kunnen opleveren. Het is daar een vrij
tochtige hoek, dus de jassen en jurkjes zullen allicht
gaan opwaaien. Kinderen gaan niet altijd even bedacht
zaam te werk en spr. ziet het er dan ook van komen,
dat ze daar meermalen een winkelhaak in hun kleding
zullen oplopen. En dan heeft spr. het nog niet over de
welstand, in zoverre men dan bij een afscheiding van
prikkeldraad in de bebouwde kom nog kan spreken van
een behoorlijke eis van welstand.
Spr. hoopt, dat hij zich vergist en dat van de zijde
van B. en W. gezegd zal worden, dat het niet de be
doeling is hier prikkeldraad aan te brengen. Mocht dat
echter wel het geval zijn, dan meent hij hiertegen
ernstig bezwaar te moeten maken.
De Voorzitter gelooft, dat hij de heer Bootsma wel
gerust kan stellen. Er is, in verband met de baldadig
heid, die ook in dat deel van de binnenstad veel voor
komt, gedacht om prikkeldraad aan het hek te doen
aanbrengen, maar daar hebben B. en W. al van afge
zien, mede op grond van de motieven, die zopas door
de heer Bootsma zijn genoemd. De bedoeling is nu,
om een eenvoudige afscheiding te maken van palen
en glad draad met een haag en B. en W. hopen daar
mede dan ook de welstand, waarover de heer Bootsma
sprak, te dienen.
De heer Bootsma wil zijn voldoening er over uitspre
ken, dat het college dus in dezelfde richting als hij
gedacht heeft en in zoverre is dus eigenlijk zijn betoog
overbodig geweest.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21a, 22 en 23 (bijlagen nos. 170, 150 en 162).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.