^yr, T% O b. tot het aangaan van een overeenkomst van ruiling met betrekking tot gronden, gelegen na bij de spoorbrug over de Harlingertrekvaart, met de N.V. Nederlandse Spoorwegen te Utrecht; c. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouwterrein, gelegen aan de westzijde van de d'Hondecoeterstraat, aan A. Lindeboom, alhier; d. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouwterrein, gelegen aan de zuidoostzijde van de Aert van der Neerstraat, aan A. Kingma te Stiens en T. Kingma te Wanswerd aan de Streek; e. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouw terrein, gelegen aan de zuidoostzijde van de Aert van der Neerstraat, aan H. W. Ensingh, alhier; f. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouw terrein, gelegen aan de westzijde van de Mr. P. J. Troelstraweg, aan de N.V. Herenkledingfabriek v/h Gebr. Levie te Groningen; 3. de raadsbesluiten van 15 augustus 1956: a. tot het aankopen van het perceel Fabrieksteeg no. 78 van mevr. Chr. G. Drijfhout, geb. van den Borg, alhier; b. tot het verlenen van medewerking aan het wijzi gen van het contract, gesloten met de firma Terpstra en Jasper, alhier, betreffende het ver huren van een gedeelte van het terrein van het openbaar slachthuis; c. tot het afstaan in erfpacht van bouwterreinen, gelegen ten zuiden van de Dirk Boutsstraat, aan de C.V. „G.E.O.G." (voorheen de N.V. Bouw- en Aannemersbedrijf (Gebr. de Jong) te Grouw; Voor kennisgeving aangenomen. B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent kasopneming en controle van de administratie van de gemeentereiniging, het grond bedrijf, de geneeskundige- en gezondheidsdienst, het openbaar slachthuis en de openbare werken; 2. bericht van verhindering van de heer Schootstra. Voor kennisgeving aangenomen. Punt 2. De verdeling geschiedt als volgt: eerste sectie: de heren J. de Jong, Hartstra en Van der Meer, mevr. Boersma-Hemminga, de heer Wiersma, mevr Heijmeijer-Croon, de heren Pols en G. de Jong, mevr. Ringenaldus-v. d. Wal en de heer Spiekhout; tweede sectie: de heren Beeksma, Van den Brink en Slaterus, mevr. Dr. Blanksma-Kok en de heren Stobbe, Fennema, Bootsma, Mr. van der Veen, Santema, Ras en Venema; derde sectie: de heren Rutkens, IJtsma, De Vries, Kamstra, Mani, Ir. van Balen Walter, K. de Jong, Schootstra, Drentje en W. M. de Jong. Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is wet houder Dijkstra, als loco-burgemeester, voorzitter van de eerste sectie. Bij de loting worden aangewezen: tot voorzitter van de tweede sectie wethouder Mr. van der Schaaf en tot voorzitter van de derde sectie wethouder Tiekstra. Wethouder Vellenga zal mede zitting nemen in de eerste sectie. Punt 3 (bijl. no. 241). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 4 (bijl. no. 239). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. J. H. Boonstra te Sneek; 2. mej. J. Banga te Ternaard. Benoemd wordt mej. Boonstra, met alg. stemmen. Punt 5 (bijl. no. 242). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. A. C. Westendorp Boerma te Middelburg; 2. P. van den Ende te Blaricum. De hear Santema foei it by it lézen fan it riedsbrief op, dat de kandidaten allebeide eigentlik net hielendal bifoege binne. En nou mient spr. üt it riedsbrief kon- statearje to kinnen, dat hja foar in fêste bineaming oanbifelle binne. Is dat yndied it gefal De hear J. K. Dijkstra (weth.) seit, dat it antwurd tige koart wêze kin. It is nammentlik negatyf: it is in tydlike bineaming en der kin nei in jier, hwannear't it dizze bineamden net slagget om yn dy tiid it M.O.- B diploma, hwerfoar hja les nimme oan 'e Fryske Akademy, to biheljen, in nije tydlike bineaming op folgje. Benoemd wordt mej. Westendorp Boerma, met 30 stemmen (de heer Van den Ende 1 stem). Punt 6 (bijl. no. 243). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraar in het tekenen en de kunstgeschiedeins W. Baljet, alhier; b. tijdelijk leraar in het boekhouden: J. Jansma, alhier; c. tijdelijk leraar in het Engels: A. P. de Zeeuw, alhier. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 7. De aanbevelingen van het college van curatoren luiden als volgt: a. conrector voor het cursusjaar 1956/1957: ir. J. C. van den Berg, alhier; b. tijdelijk lerares in de oude talen: mevr. A. M. van Assendelft-Veenbaas, alhier; c. tijdelijk lerares in de wiskunde: mevr. A. W. Ebels-Donia, alhier; d. tijdelijk leraar in de aardrijkskunde: Sj. K. Zijlstra te Groningen; e. tijdelijk leraar in het Hebreeuws: A. S. van der Woude te Groningen; f. leraar in de natuurlijke historie: A. Salverda te Groningen. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 8 (bijl. no. 233). Benoemd worden tot leden de heer J. Spiekhout en mevr. J. C. M. Heijmeijer-Croon, elk met 28 stemmen, en mevr. L. Ringenaldus-v. d. Wal en de heren W. M. de Jong en G. Th. Heitink, elk met 27 stemmen (de heren E. Beeksma en H. Pols, mevr. Dr. A. C. A. Blanksma-Kok en de heren K. de Jong, Mr. B. P. van der Veen en Ir. B. C. van Balen Walter elk 1 stem, 2 bilj. voor afzonderlijke vacatures blanco en 2 bilj. voor alle vacatures blanco). Benoemd worden tot plaatsvervangende leden: de heer P. IJtsma, met 27, de heer Ir. B. C. van Balen Walter, met 29, de heer J. Wiersma, met 27, de heer K. de Jong, met 26 en de heer L. Atema, met 23 stem men (de heren S. Schootstra, W. M. de Jong, J. Spiek hout en O. Santema, mevr. Dr. A. C. A. Blanksma-Kok en de heren J. Bootsma, L. van der Meer en H. Pols elk 1 stem, de heer Ir. T. Krijgsman 4 stemmen, 1 bilj. voor een der vacatures blanco en 2 bilj. voor alle vacatures blanco). Mevr. Ringenaldus-v. d. Wal en de heer Santema vormden het stembureau. Punten 9 t/m 21 (bijl. nos. 246, 240, 225, 230, 229, 226, 228, 224, 223, 227, 236, 235 en 237). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punten 22 en 23. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 24. De heer Wiersma rapporteert, dat de commissie be last met het nazien der gemeenterekening over het jaar 1954, zich op 14 september 1956 van deze taak heeft gekweten en de rekening, alsmede de daarbij overgelegde bescheiden, heeft onderzocht. Bij dit onder zoek is haar het volgende gebleken. Het Centraal Bu reau voor Verificatie en Financiële Adviezen der Ver eniging van Nederlandse Gemeenten maakt in zijn controlerapport over de rekening 1954 van de dienst der Openbare Werken een voorbehoud met betrekking tot de deugdelijkheid van deze rekening. De commissie betuigt haar instemming met de in vorenvermeld rap port gemaakte aanmerkingen en heeft met waardering kennis genomen van de door dit bureau voorgestelde verbeteringen van organisatorische aard. Overigens heeft dit onderzoek haar geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen. Zij stelt de raad derhalve voor te besluiten: de vorenvermelde rekening voorlopig vast te stellen en wel de inkomsten van de gewone dienst op f 26.860.444,79 de uitgaven van de gewone dienst op - 26.851.448,38 batig slot f 8.996,41 de inkomsten van de kapitaaldienst op f 69.947.708,18 de uitgaven van de kapitaaldienst op - 68.553.783,31 batig slot f 1.393.924,87 Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De wethouders worden geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen. Punten 25 t/m 29 (bijl. nos. 238, 245, 247, 231 en 232). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 30 (bijl. no. 244). De heer Ras zou graag een kleine vraag willen stel len. Hij gaat uiteraard met dit voorstel geheel akkoord en zelfs zeer graag. Maar is het juist, dat deze ver hoging alleen geldt voor het personeel in de administra tieve sector en o.a. van openbare werken en niet voor de ambtenaren van politie? Wij zijn, aldus de heer Rutkens, niet tegen dit voor stel, maar menen er goed aan te doen niet zonder motivering voor dit voorstel te stemmen. In de eerste plaats verheugt het ons, dat het college de moed heeft gehad om de datum van ingang van de 6 salaris- en loonsverhoging voor het gemeenteper- soneel in tegenstelling tot de wens van de regering om deze op 1 september te doen ingaan, op 1 juli te stellen, wat ook door andere grote gemeenten in ons land is gedaan. Wij zouden echter gaarne een voorstel van B. en W. hebben gezien, waarin de datum van ingang nog vroeger zou zijn gesteld; het personeel van diverse bedrijven heeft n.l. reeds vanaf april en mei 6 loonsverhoging ontvangen. Men was van mening, dat de arbeider recht heeft op een groter deel van de welvaart dan in 1955. Enerzijds spijt het ons, dat deze lijn niet kan worden doorgetrokken voor het gemeente- personeel, maar aan de andere kant moeten wij toch ook waardering uitspreken voor het feit, dat het college in elk geval niet het oor te luisteren heeft gelegd bij de regering, omdat zulks er op neer zou zijn gekomen, dat door de differentiatie, die door Romme in de Tweede Kamer via de vrije loonvorming werd geëist, de ge meente-arbeiders van Leeuwarden een nog kleiner deel in de welvaart zou zijn toegevallen. Waardoor komt het, dat de salarissen en lonen van het gemeentepersoneel niet kunnen worden opgetrokken en dit personeel niet datgene kan krijgen wat reeds in verschillende particuliere bedrijven wel wordt gegeven? Naar onze mening is de oorzaak daarvan gelegen in de reeds door spr. genoemde differentiatie via de vrije loonvorming, in het Nederlandse parlement tot stand gebracht. De oorzaak moet dus niet in de allereerste plaats gezocht worden bij het college van B. en W. en bij de gemeenteraad. Uit dien hoofde willen wij onze stem uitbrengen voor het voorstel, dat door B. en W. aan de raad is gedaan. De heer Vellenga (weth.) antwoordt de heer Ras, die vroeg, of alle gemeente-ambtenaren vallen onder de regeling, die beoogt de 6 salarisverhoging per 1 juli te doen ingaan, dat die regeling inderdaad voor alle gemeente-ambtenaren geldt. Hiervan zijn echter o.m. uitgesloten de politie en de onderwijzers. Datum van ingang en percentage van de salarisverhoging voor deze groepen worden door het Rijk vastgesteld, dat overigens alle regelingen voor haar treft. Dat is altijd zo geweest; het is een zaak, waarover de raad geen besluit kan nemen. De heer Rutkens heeft zich met zoveel woorden met het voorstel akkoord verklaard, zodat spr. kan vol staan met dit alleen te memoreren. De heer Ras neemt graag aan wat de wethouder t.a.v. de datum van invoering van de 6 salarisverhoging voor de politie heeft gezegd. Er is spr. echter mede gedeeld hij citeert hier een en ander en het spreek woord, dat men het meest liegt van horen zeggen, kan dus van toepassing zijn -dat in andere gemeenten de datum van ingang voor de politie wel een eerdere is geweest. De heer Vellenga (weth.) moet constateren, dat de heer Ras het spreekwoord, dat hij heeft gebruikt, heel goed heeft geïnterpreteerd. Het is n.l. onmogelijk, dat, in welke gemeente dan ook, de datum van ingang van de salarisverhoging voor de politie op 1 juli bepaald zou kunnen zijn, aangezien het Rijk de datum ook voor de politie op 1 september heeft bepaald. Het is dus een concreet onjuiste inlichting, die de heer Ras op dit punt heeft gekregen. Regelingen als deze voor de politie zijn aan het beleid van de gemeenteraad onttrok ken. De raad heeft alleen te maken met het gemeente- personeel in die strikte zin, als waarover het hier van avond gaat. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 31. De heer Wiersma rapporteert namens de commissie, belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en be staande uit de heren Kamstra, Slaterus en Wiersma, dat de commissie de geloofsbrief van de heer L. Becherer en de daarbij overgelegde stukken heeft onderzocht en in orde bevonden, weshalve zij de raad adviseert de heer Becherer als lid van de raad toe te laten. Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 2