E
2
3
a
Punt 7 (bijl. no. 268).
De Voorzitter zegt, dat er t.a.v. dit punt een moeilijk
heid is gerezen. De vraag doet zich n.l. voor, hoe het
terrein moet worden afgescheiden van de Marshallweg.
Die moeilijkheid is nog niet opgelost; in verband daar
mede is het ook nog niet zeker, of dit gebouw kan
worden gebouwd op de wijze zoals op de tekening is
aangegeven en daarom wordt voorgesteld het concept
besluit, dat op de achterzijde van het raadsvoorstel aan
de raad is voorgelegd, in deze zin te veranderen, dat
de tussenzin: „welk perceel op de bij dit besluit be
horende tekening roodgekleurd is aangegeven", te
schrappen. B. en W. stellen zich voor, dat de juiste
plaatsbepaling van de 510 te verhuren m- door hen
in de huurvoorwaarden kan worden opgenomen. Deze
procedure heeft het voordeel, dat er nu een besluit kan
worden genomen en dat verder kan worden gewerkt.
De N.V. van Buren heeft n.l. grote haast om de ge
bouwen tot stand te brengen.
Mèt de wijziging het schrappen van de genoemde
tussenzin stelt spr. nu het voorstel aan de orde.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het gewijzigde
voorstel van B. en W.
Punten 8 t/m 11 (bijl. nos. 267, 272, 270 en 273).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 274).
Bij de heer Beeksma bestond al geruime tijd een
onbehaaglijk gevoel t.a.v. de brandweer. Het geringe
beroepspersoneel, de minder goede geoefendheid van
de vrijwilligers, de uitbreiding der stad, het toe
nemen van het aantal industriële bedrijven waren zo
enkele van die dingen, die spr. bezorgd maakten en
bij hem de vraag deden opkomen: Is onze brandweer
wel berekend voor haar taak? Tot dusverre is er nog
geen brand van grote omvang in Leeuwarden geweest
en is het dus gelukkig goed gegaan. Maar het had ook
anders gekund. Daarom heeft spr. bij de vorige be
grotingsbehandeling een vraag in deze richting gesteld,
waarop het antwoord kwam, dat een reorganisatie der
brandweer in overweging was. Deze overweging schijnt
tot het voorstel geleid te hebben, dat de raad nu bezig
houdt.
Hoewel het spr. in zekere zin verheugt, dat het tot
een dergelijk voorstel is gekomen, heeft hij tegen som
mige onderdelen toch wel bezwaren en bedenkingen.
Zo heeft het hem o.a. bevreemd, dat bij de stukken niet
een advies lag van de Rijksbrandweerinspectie voor
het Noorden. Misschien is hier geen advies ingewonnen,
wat spr. zou betreuren. Daar dit voorstel feitelijk als
het begin van een volledige reorganisatie moet worden
beschouwd, was het z.i. zeer wenselijk geweest het
advies van genoemde inspectie te vragen. Voor de toe
komst acht spr. dit zelfs noodzakelijk, omdat men van
dergelijke instanties zeker waardevolle adviezen kan
krijgen, waaraan men eigen opvattingen kan toetsen.
Ook i.z. andere kwesties worden wel eens adviezen in
gewonnen van hogere instanties.
Technisch kan het voorstel spr. niet geheel bevredi
gen. Op papier sluit de formatie wel aardig, maar in de
praktijk lijkt het hem tot onvolkomenheid te leiden, om
dat men met een zeer kleine mobiele staf gaat werken er-
de reserve met andere werkzaamheden is belast, wat in
de praktijk, bijv. in geval van verkeersongelukken e.d., tot
ernstige stagnatie zou kunnen leiden. Het wil spr. voor
komen, dat de verkeerspolitie er door het voorstel meer
op vooruit zal gaan dan de brandweer. Nu is verster
king van de verkeerspolitie bij het toenemende verkeer
wel wenselijk en nuttig, maar in dit voorstel gaat het
om de brandweer. Feitelijk geeft het college zelf al
toe, dat hetgeen het voorstelt onvoldoende is, maar de
woorden, die een verder gaande reorganisatie sugge
reren, zijn zo vaag en nietszeggend ze luiden: „niet
uitgesloten achten" en „in de toekomst misschien in
deze richting verder moeten gaan" dat spr.'s on
gerustheid door dit voorstel niet is weggenomen.
Waar het hier betreft een belangrijke zaak, die de
gehele burgerij aangaat en waar niet alleen materiële
goederen, maar ook mensenlevens mee gemoeid kun
nen zijn, zou spr. gaarne een positiever voorstel hebben
gezien.
Spr. dringt er daarom ernstig bij het college op aan,
spoed te maken met de verdere reorganisatieplannen.
Spr. zou het wel wenselijk achten, dat daarbij in over
weging werd genomen van de brandweer een afzonder
lijke tak van dienst te maken, dus los van het politie
apparaat.
Spr. is er van overtuigd, dat dit de doeltreffendheid
der brandweer ten zeerste zal bevorderen.
Ten slotte moet het spr. van het hart, dat het bij
een dergelijk belangrijk voorstel van belang was ge
weest, dat de raadsleden wat langer tijd tot bestuderen
hadden gehad. Men had dan ook in andere plaatsen
nog inlichtingen kunnen inwinnen en kunnen verge
lijken, wat nu niet kon plaats hebben, te meer, daar,
als spr. goed is ingelicht, dit voorstel al enkele weken
gereed heeft gelegen.
De heer Spiekhout zou ter aanvulling van en instem
ming met het betoog van de heer Beeksma eigenlijk
nog wel graag enkele opmerkingen willen maken en
een paar vragen willen stellen.
Bij het bespreken van dit voorstel moet men er na
tuurlijk aan denken, dat het hier een voorlopige op
lossing betreft en dat men niet mag verwachten, dat
het de ideale toestand zou weergeven. Toch moet ook
deze voorlopige oplossing aan niet al te bescheiden
eisen voldoen, want, als men bedenkt, dat deze voor
lopige voorstellen al zeer lang onderweg zijn geweest,
dan vraagt men zich af, hoelang de definitieve voor
stellen, die uiteraard veel ingewikkelder zullen zijn, op
zich zullen laten wachten. En in die tussentijd zal men
een redelijk voldoende organisatie moeten hebben. De
oude organisatie was dit niet. Spr. gelooft, dat daar
geen verschil van mening over bestaat en het is ook
duidelijk gebleken uit proeven, die zijn genomen. Het
is maar gelukkig, dat er de laatste jaren niet werkelijk
grote branden in de stad zijn geweest. Maar zal het
apparaat na deze beperkte reorganisatie wèl voldoen?
Dat moet worden afgewacht en het zal pas kunnen
blijken bij nieuwe proefnemingen. Spr. zou willen ver
zoeken de proefnemingen zo spoedig mogelijk na deze
reorganisatie te doen plaats hebben. Spr. zal het zeer
op prijs stellen, dat de resultaten aan de raad worden
bekend gemaakt. Maar hij vraagt zich af, of deze voor
lopige oplossing zelfs theoretisch wel voldoende zeker
heid biedt.
Spr. heeft enige vragen. Misschien kan het college
hem geruststellen.
In de eerste plaats valt het op, dat de eerste blus-
eenheid uit 5 man bestaat en de andere alle uit 8. Die 5
zijn weliswaar beroeps, maar dan zijn er toch 3 te
weinig of is de organisatie anders dan spr. op dit
moment weet?
De tweede bluseenheid wordt gevormd door 6 man
van de verkeerspolitie, die op dat ogenblik in dienst
zijn plus als reserve opgeroepen beroepsbrandweer
mensen. Er zouden dus 2 van deze brandweermensen
bij de tweede eenheid moeten worden ingedeeld, omdat
deze, naar spr. meent, ook uit 8 man moet bestaan.
Weer vraagt spr. zich af, of dit in de praktijk wel goed
zal komen. Hoe moet het gaan, als de politiemensen
met ongevallen bezig zijn of als zij op spitsuren het
verkeer in goede banen leiden Moeten zij dan direct op
geroepen worden en kan dit niet een chaos op het terrein
van het verkeer veroorzaken? Spr. c.s. vrezen, dat de
teleurstellingen groter zullen kunnen zijn dan bij de
huidige vrijwilligers.
De derde eenheid zal bestaan uit reserve verkeerspolitie
en beroepsbrandweerlieden. Voor deze eenheid kan men
slechts van 3 man van laatstgenoemden gebruik ma
ken, daar de ploeg slechts uit 5 man bestaat en 2 al bij
de tweede eenheid dienst doen. Wie vrij is, kan wande
len, vissen, enz. en niet direct bereikbaar zijn. Er is
geen enkele reserve. Wel zou men wat mensen kunnen
schuiven van de vierde naar de derde eenheid enz., maar
dat neemt kostbare tijd. Spr. meent overigens, dat de
verschillende groepen als groep worden opgeroepen,
maar zelfs al zou dat niet het geval zijn, dan vraagt
hij zich toch af, wat er van de 4e eenheid over zal
blijven, die bestaat uit 8 man vrijwilligers. Zoals in de
raadsbrief staat, komen dezen slecht op en dat zal bij
de nieuwe regeling ook wel het geval zijn. Bovendien
zullen een paar vrijwilligers als reserve moeten worden
gebruikt voor de derde eenheid. Spr. is bang, dat de
vierde eenheid moeilijk te bemannen zal zijn. Het aantal
vrijwilligers lijkt hem dan ook onvoldoende. En hij zou
willen vragen, of het niet mogelijk is deze groep een
kleine uitbreiding te doen ondergaan, bijv. tot 12 man,
waardoor iets meer zekerheid ontstaat.
Spr. is al met al niet gerust over dit plan. De heer
Beeksma heeft reeds om adviezen van deskundigen ge
vraagd, waaraan men als raadslid zijn lekenoordeel
zou kunnen toetsen. Ook spr. acht het inwinnen van
adviezen belangrijk. Hij stelt het op prijs, dat dit bij de
voorbereiding van verdere, grotere, plannen wel het
geval zal zijn. Hij dringt t.a.v. deze plannen op spoed
aan. Misschien kan het college nadere inlichtingen ver
strekken en kan het iets vertellen overde wijze waarop
het in andere steden van dezelfde grootte als Leeuwar
den toegaat. Het zal goed zijn om de plannen voor deze
gemeente daaraan in zekere zin te toetsen. Na die in
lichtingen zou spr. gaarne zijn houding nader bepalen.
Ek de hear Van der Meer c.s. binne der tige foar,
dat de branwar goed forsoarge wurdt. Hja binne nijs-
gjirrich nei de antwurden, dy't it kolleezje jaen sil.
Spr. soe der in lytse fraech oan tafoegje wolle. Der
wurdt ütsteld in auto to keapjen foar in bipaeld bidrach
en dat bidrach öf to skriuwen yn 20 jier. Is dat net
hwat to lang yn forban mei de ekonomyske en ek mei
de technyske sitewaesje? Oer 10 jier byg. sille der wol
folie bettere autos fan dit type wêze as dy't men nou
oantuget. Dat soe it net better wêze en skriuw san
auto yn 10 jier óf?
De Voorzitter zal proberen de heren, die vragen heb
ben gesteld, naar genoegen daarop te antwoorden.
Zoals men in de raadsbrief heeft uiteengezet gevon
den, bestaat de organisatie van de brandweer op het
ogenblik uit een kleine beroepskern van 13 man: brand
wachten en hoofdbrandwachten onder de onderbrand
meester en brandmeester, en daarboven de adjunct-
hoofdbrandmeester en de commandant, tevens commis
saris van politie. Daarnaast bestaat een plichtbrandweer
van de politie en daar weer naast staat een groep vrij
willigers, verdeeld in 4 secties, afgezien dan van de
groep in Wirdum, die daar een aparte eenheid vormt.
Nu is op het ogenblik de gang van zaken aldus, dat
bij alarm uitrukken de groep beroepsbrandweermensen,
aangevuld met enkele leden van de politie. Tegelijk
worden de mannen van de tweede spuit, van de tweede
uitruk, en de sectie vrijwilligers naar de brandweer
kazerne opgeroepen. Dit systeem heeft verscheidene
jaren goed voldaan. De eerste uitruk kon op deze wijze,
omdat deze verzorgd werd eendeels door de beroeps
brandweer en anderdeels door politiemensen, die ge
zamenlijk dus de eerste spuit bemannen, zeer snel plaats
vinden. De bemanning van die spuit is n.l. in de brand
weerkazerne aanwezig. Het vervolg van een uitruk bij
een grotere brand was de eerste jaren ook bevredigend;
langzamerhand is dit minder bevredigend geworden,
omdat de groep vrijwilligers minder goed opkwam. De
heer Beeksma spreekt van onbehagen, o.a. op grond
van mindere geoefendheid van de vrijwilligers. Spr.
moet zeggen, dat in dat opzicht in de praktijk niet van
bezwaren bij het brandblussen is gebleken. De moeilijk
heid is uitsluitend geleidelijk aan gaan zitten in het
minder goed opkomen van de vrijwilligers, die overdag
hun normale arbeidsuren hebben, 's Avonds bestaat
dat bezwaar niet. Dan was men thuis blijkbaar in vol
doende mate bereikbaar om terstond ter plaatse, waar
men dan moest zijn, te komen. Dat is met de laatste
grote brand, die hier in Leeuwarden gewoed heeft,
n.l. in de graanpakhuizen aan de Hoekstersingel, wel
duidelijk gebleken. Toen is alles goed en bevredigend
verlopen. Dat is nog niet zo lang geleden. Dat er geen
zekerheid bestond, dat overdag bij een werkelijk grote
brand, die meer dan één uitruk eist, de bluseenheden in
voldoende mate bemand konden worden een moei
lijkheid, die geleidelijk is ontstaan heeft B. en W.
aanleiding tot dit voorstel gegeven. Het is dan ook een
bewezen zaak, dat dit niet althans niet in de eerste
plaats een kwestie is van de organisatie op zichzelf;
de kwestie is alleen, dat er niet voldoende mensen zijn
om de eenheden zodanig te bemannen, dat alles vol
strekt bedrijfszeker is. Er is dan ook eerst naar een
oplossing gezocht om in die lacune in de vrijwilligers-
groep te voorzien door meer vrijwilligers te zoeken,
vrijwilligers, van wie men dan grotere zekerheid zou
kunnen hebben, dat ze overdag uit hun werk naar een
brand zouden kunnen gaan. Die poging is niet gelukt;
deze heeft zich zelfs ook nog uitgestrekt tot een onder
zoek, of bepaalde groepen van het gemeentepersoneel
hier een taak zouden kunnen krijgen. Ook dat is niet
bevredigend verlopen en dit zijn dus de redenen ge
weest, dat naar een oplossing gezocht is om de ont
brekende manschappen op andere wijze te vervangen.
En die oplossing is nu aan de raad voorgelegd. Nu
vraagt de heer Beeksma, of over deze zaak het advies
van de Rijksbrandweerinspectie voor het Noorden is
ingewonnen. Dat is niet het geval geweest. Waar het
hier betreft een zeer plaatselijke aangelegenheid, die
zeer plaatselijke moeilijkheden oproept, welke alleen
met plaatselijke mankrachten kunnen worden opgevan
gen en minder dus een zaak van de organisatie van
deze dienst, zijn B. en W. van oordeel, dat de inspec
teur de heer Beeksma sprak over een hogere instantie,
maar er is natuurlijk geen hogere instantie) het ge
meentebestuur geen betere weg kan wijzen dan B. en
W. zelf menen te hebben ingeslagen.
Nu zegt de heer Beeksma verder, dat dit feitelijk
een begin is van een volledige reorganisatie. Dat is het
echter bepaald niet. Het is het voortzetten van de be
staande organisatie, alleen met vervanging van een
deel van de vrijwilligers door een grotere groep van de
politie. Wanneer een alarm wordt gegeven, zullen deze
brandweerlieden ten dele dan de toekomstige brand
weerlieden onmiddellijk ter plaatse bereikbaar zijn
of bij volgende uitrukken door de voorgestelde appa
ratuur zeer snel naar de plaats van de brand kunnen
komen. B. en W. voor zich geloven dan ook, dat deze
organisatie stellig voldoende zal blijken. Uit een brand
weeroogpunt zien zij dan ook werkelijk geen bezwaar
daartegen. De heer Beeksma zegt, dat de verkeerspo
litie hier meer vooruit zou zou gaan dan de brand
weer. Daar zijn B. en W. het bepaald niet mee eens.
De verkeerspolitie zou en dat is ook in de raadsbrief
gezegd - zo langzamerhand toch wel aan deze thans
voorgestelde apparatuur toegekomen zijn en de zwaar
dere belasting van deze politiemensen niet wat betreft
hun eigenlijke politietaak, maar een brandweertaak is
misschien kan spr. het wel sterker zeggen zeker
voor de politie minder wenselijk. Deze zaak is overigens
aan de competentie van de raad onttrokken, maar spr.
wil niet nalaten haar toch even in dit geheel ter sprake
te brengen. Het is uiteraard voor de politie minder
wenselijk om belast te worden met iets, wat niet tot
haar eigenlijke taak behoort. Maar de lacune, die nu
eenkeer in dit geheel was ontstaan, moest worden aan
gevuld en B. en W. hebben geen andere mogelijkheid
gevonden dan de voorgestelde.
B. en W. zien dit dus als een maatregel, die hun
spr. mag dat toch ook wel zo zeggen door de ver
legenheid is opgedrongen. En zij zien dit ook, hoewel
het inderdaad een voortbouwen is op de bestaande
organisatie, als de laatste faze van deze bestaande or
ganisatie. Zij menen ook, dat de politie niet langer dan
strikt nodig met deze zwaardere taak mag worden
belast en zij zien het dus ook als wenselijk om te komen
tot een andere organisatie. Nu moet men echter niet
zo heel gemakkelijk over een andere organisatie den
ken, want ook dat is al in de raadsbrief uiteen
gezet een andere organisatie zou moeten bestaan in
een versterking van het aandeel van de beroepsbrand
weer daarin. En dit zou in de praktijk neerkomen op
het uitbreiden van de groep van 13 man tot ongeveer
30 man. Dat vereist, behalve natuurlijk de veel hogere
salarispost met de sociale lasten ook een groter appa
raat. Deze mensen moeten worden ondergebracht en
ze moeten ook, vooral in de tijd, dat ze niet met brand
weerdiensten zijn belast, werk hebben. Gelukkig is de
toestand in deze gemeente zo, dat de uitrukken voor
brand niet bijzonder talrijk zijn en dat dus het grootste
deel van de tijd van het brandweerpersoneel, afgezien
van de zorg voor het materieel, hun oefening é.d„ wordt