5
De Commissie voor de Middenstandsbedrijfspanden
is inderdaad nog maar iy2 jaar werkzaam. Aan de
hand van gegevens van deze commissie is later ge
bleken, dat het aantal winkelpanden in verhouding tot
het aantal woningen te hoog is geweest. Spr. c.s. zijn
dankbaar, dat de commissie is ingeschakeld. Men kan
echter niet zeggen, dat er bij de voorbereiding van de
uitbreidingsplannen geen overleg is geweest, want toen
was de commissie er nog niet. De raad heeft deze plan
nen vastgesteld en heeft aan de kwestie van de winkels
te weinig aandacht geschonken. Mede door de arbeid
van de Commissie voor de Middenstandsbedrijfspanden
is nu het aantal winkelpanden aanmerkelijk lager ge
steld dan aanvankelijk. In Leeuwarden zit de midden
stand in bepaalde buitenwijken met de moeilijkheid van
20 overbezetting. In het westen van de stad en aan
grenzende wijken vindt men tal van winkels op een
kluitje en die zullen een nog noodlijdender bestaan
krijgen, wanneer er in de nieuwe wijken weer zoveel
winkels bij zouden komen. Spr. is van harte dankbaar,
dat de moeilijkheden, die men al heeft, in de nieuwe
wijken voorkomen kunnen worden.
De heer Van der Schaaf (weth.) wil in het algemeen
eerst nog wel even opmerken, dat het aantal winkels,
dat indertijd gepland is in deze uitbreidingsplannen,
niet zo maar willekeurig is geweest. Voordat de Com
missie voor de Middenstandsbedrijfspanden bestond en
werkte, is er wel overleg geweest met het E.T.I.F. over
het aantal winkels, dat nodig zou zijn; het E.T.I.F. is
toen, op zijn beurt in overleg met de stedebouwkundige
dienst van de gemeente, tot een zekere conclusie ge
komen en daarmee is zoveel mogelijk rekening gehou
den. Het is dus helemaal niet op losse gronden ge
beurd; alleen hebben B. en W. het aantal winkels
vastgesteld naar de gegevens, die toentertijd aanwezig
waren. Nu heeft de heer K. de Jong min of meer
onderstreept, dat er nu blijkbaar enige wijziging in
de opvatting is gekomen, in die zin, dat het aantal
winkels wel iets minder kan zijn dan toentertijd gedacht
was.
Verder wil spr. er nog op wijzen, dat in beide uit
breidingsplannen nog gelegenheid is en blijft voor het
vestigen van winkels. Met deze wijziging, die naar spr.
hoopt, wordt aangenomen, is de mogelijkheid voor ver
dere bouw van winkels zowel in het westen als in het
oosten nog opengebleven, zij het dus op iets beperktere
schaal dan voorheen. Of er, wanneer het gehele gebied
is volgebouwd, te weinig winkels zullen zijn, is een
vraag, die vandaag de dag niet zo heel gemakkelijk
kan worden beantwoord.
De heer Bootsma heeft in eerste instantie betoogd,
dat het wenselijk is, dat de winkels tegelijk met de
woningen worden gebouwd. Dat is een mening, die
waarschijnlijk gelijktijdig bij B. en W. en bij de heer
Bootsma c.s. is ontstaan, maar de moeilijkheid is
natuurlijk wel eens, dat niet iedere instantie, die
bouwt, bereid is winkels in het plan op te nemen.
B. en W. echter zijn er wel van overtuigd, dat het in
derdaad het beste is, dat de winkels er tegelijk met de
woningen komen. Wel is in een nog niet volledig volge
bouwd plan de aanlooptijd van winkels moeilijk. Dat
heeft zich in het oosten ook al even voorgedaan, maar
die tijd is misschien wel te overbruggen. Of een woning
bouwvereniging winkels wil opnemen in haar plannen,
is spr. herhaalt het een tweede vraag, maar het
is wel duidelijk geworden, dat het gelijktijdige bouwen
van winkels en woningen toch de beste wijze van doen
is.
Dan heeft de heer Bootsma nog even de wenselijk
heid onderstreept, dat de schoonheidscommissie hier
attent zal zijn. Hij heeft dat deze commissie op het hart
gebonden en spr. kan daar natuurlijk niet nog eens een
knoop overheen leggen. (Gelach).
Met de heer Ras is spr. op het ogenblik echter een
klein beetje verlegen. Deze heeft een beschouwing ge
geven, die min of meer verband houdt met het onder
werp en die kon spr. dus aanhoren, maar het is niet
zijn taak om zich uit te laten over alle beschouwingen,
die hier worden gegeven. De verwijzing naar de Jan
van Scorelstraat is misschien leerzaam, mogelijk even
eens doch waarschijnlijk wel ten overvloede de
opmerking van de heer Ras, dat een winkelcentrum
iets voor heeft op enkele verspreide winkels. Dat is
n.l. iets, wat bij de stedebouwkundige dienst en ook bij
het college wel bekend is. Of de heer Ras nu nog een
bepaalde concrete vraag heeft gesteld, is spr. eigenlijk
een beetje ontgaan. Hij meent, dat het wel zo ongeveer
was als hij het heeft weergegeven.
Spr. wil ten slotte nog even onderstrepen, dat in beide
plannen ruimte en gelegenheid open blijven voor het
vestigen van winkels, zij het op iets beperktere schaal
dan in de oorspronkelijke plannen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 9 en 10 (bijl. nos. 280 en 283).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 11 (bijl. no. 282).
De heer Slaterus heeft tegen dit voorstel geen enkel
bezwaar. Spr. hoopt slechts, dat de uitvoering van dit
werk niet zoveel tijd zal vergen als de uitvoering van
een ander, n.l. de rijwielstalling voor de openbare u.l.o.-
scholen nos. 4 en 18, waaromtrent dit voorjaar is be
sloten. Spr. weet, dat dit helemaal niet aan de orde
is
De Voorzitter: Dan moet U er ook niet over praten.
De heer Slaterus: Maar misschien zou de wethouder
van Openbare Werken even kunnen zeggen, hoe het
met dit werk staat.
De Voorzitter: Dat kan hij U privé wel zeggen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 299).
De heer Drentje zegt, dat de fractie van de P.v.d.A.
met vreugde deze nieuwe tak van onderwijs begroet.
Uit de toelichting van het college blijkt, dat het van
groot belang wordt geacht, dat deze school er komt.
met het oog op de grote behoefte aan technisch per
soneel.
Deze zaak heeft echter ook nog een andere kant.
Er zijn verschillende omstandigheden, die er op wijzen,
dat er veel behoefte bestaat aan uitbreiding van het
lager technisch onderwijs. Dit blijkt bijv. uit de belang
stelling voor die afdelingen van de lagere technische
school of de ambachtsschool, waarvoor de cursusduur is
verlengd. Het is een verheugend verschijnsel, dat er zelfs
voor de dagschoolopleiding van 4 jaar een voldoende
aantal leerlingen aanwezig is. Dit moet niet alleen ge
zien worden als gevolg van de eisen, die de zich steeds
uitbreidende techniek stelt, maar ook als gevolg van
de ontwikkeling van een bevolkingsgroep, die daartoe
tot dusverre niet in voldoende mate in staat was.
Spr. c.s. voorspellen deze nieuwe vorm van technisch
onderwijs veel succes. De schatting van het toekomstige
aantal leerlingen van 80, waarbij dan 30 uit de eigen
gemeente, lijkt hun zeer voorzichtig. Als men in aan
merking neemt, dat alleen al in Leeuwarden jaarlijks
een 30-tal jongens de haast te grote sprong van het
lager technisch onderwijs naar het middelbaar technisch
onderwijs waagt, en dat de plaatselijke cursus ter op
leiding van leerkrachten bij het N.O. 350 leerlingen
telt leerlingen, die voor verreweg het grootste deel
afkomstig zijn uit het lager nijverheidsonderwijs en dat
bovendien volgens het Centraal Bureau voor de Sta
tistiek slechts 25 van het aantal leerlingen van de
u.t.s. afkomstig is van de lagere technische school,
dan kan men rustig aannemen, dat het te verwachten
aantal van 80 leerlingen voor de u.t.s. belangrijk groter
zal worden. De u.t.s., die na het verschijnen van het
E.T.I.F.-rapport in Groningen is geopend, zal hier
waarschijnlijk geen invloed hebben.
Spr. c.s. kunnen met de voorgestelde noodzakelijk
heidsverklaring dan ook akkoord gaan.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat het college
zich uiteraard verheugt over de instemming, waaraan
de heer Drentje namens zijn fractie uiting heeft ge
geven. Het college gaat ook graag akkoord met inhoud
en strekking van zijn algemene beschouwing, om dat
woord hier, aldus spr., te gebruiken en deelt ook
zijn optimisme omtrent de groei der school.
Overigens maakt spr. gaarne gebruik van de ge
legenheid om een onjuiste zinsnede in het voorstel,
waarin wordt gezegd, dat in het noorden van het land
nog geen u.t.s. zou zijn, te verbeteren. De heer Drentje
heeft al opgemerkt, dat in de stad Groningen enige
tijd geleden reeds een u.t.s. is opgericht, zodat Leeu
warden de primeur niet heeft.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 13 t/m 17 (bijl. nos. 294, 285, 286, 287 en 288).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18 (bijl. no. 297).
De heer Venerna c.s. kunnen zich alleen maar ver
heugen over het voorstel van het college. Zij zouden
B. en W. echter willen vragen, of er niet een mogelijk
heid zal zijn, om alsnog in dit schema de Oostersingel
vanaf de Vlietsterbrug tot de Bleeklaan op te nemen.
Het betreft hier een vrij drukke verkeersweg, waarop
ook nog twee straten uitkomen, n.l. de Karei Doorman
straat en de M. H. Trompstraat. In verband met de
veiligheid zou spr. deze verbetering gaarne in de aan
dacht van het college aanbevelen.
De heer Spiekhout noemt het hier voorgestelde een
voortgaan op een weg, die het gemeentebestuur enige
jaren geleden heeft ingeslagen. Het spreekt bijna van
zelf, dat de verbetering iedereen te langzaam gaat. Dit
is nu echter eenmaal het maximum, dat op dit moment
is te bereiken en het mag dan ook tot voldoening stem
men, dat op deze weg, zij het iets langzaam, wordt
voortgegaan en dat de verlichting in de stad steeds
meer wordt verbeterd.
Spr. zou in dit verband één vraag willen stellen. Het
valt hem n.l. op, dat de tijd van inschakeling van de
verlichting tamelijk slecht is afgesteld op de verlichting,
die de natuur zelf kan geven, 's Zomers en op heldere
dagen in andere jaargetijden brandt de verlichting vaak
al, wanneer het eigenlijk nog niet nodig is en ook het
omgekeerde komt voor, n.l., dat op donkere, trieste
dagen de verlichting al zou moeten branden, als het
tijdstip van verlichting nog niet is aangebroken. Het
afstellen van de kunstverlichting op de verlichting van
de natuur zou een efficiënt stroomverbruik in de hand
werken. Spr. denkt aan het doen regelen van de klok
ken, die gebruikt worden bij de inschakeling van het
kunstlicht, door een foto-elektrische cel, die ergens
buiten wordt opgesteld. Het lijkt hem toe, dat langs
deze weg iets te bereiken zou zijn; men heeft dan ook
een automatische inschakeling, maar tevens een betere
aanpassing aan het licht van de natuur. Spr. vraagt
B. en W., of zij deze mogelijkheid willen bekijken.
De heer Mani moet uit de raadsbrief opmaken, dat
het de bedoeling is, dat van de straten, welker ver
lichting voor verbetering in aanmerking komt, alleen de
Vondelstraat verlicht zal worden met TL-buizen of TL-
lampen. Nu komt bij spr. de vraag op, of m.n. de Oos
terstraten, waar alleen maar voetgangersverkeer is.
zich juist niet bijzonder lenen voor verlichting enkel
met TL. Hij meent, dat deze verlichting mooier zou
zijn dan een met kwiklampen.
De heer Tiekstra (weth.) zegt de heer Venema, die
pleitte voor uitbreiding van het programma, dat uit de
raadsbrief wel duidelijk blijkt, dat met het voorgestelde
de beschikbare middelen feitelijk besteed zijn. Hij ge
looft ook, dat men vrij eenvoudig en vrij snel als
ieder raadslid zijn geheugen even raadpleegt nog een
aantal punten van dezelfde aard als het door de heer
Venema genoemde kan aanwijzen. Iets anders is, of
bij mogelijk verder gaande verbetering van de straat
verlichting -spr. moet wel de nadruk op het woord
„mogelijk" leggen dit punt de aandacht zal kunnen
krijgen. In de toekomst kan daarmee eventueel reke
ning worden gehouden.
Het is, naar spr.'s mening, op het ogenblik uitge
sloten om in het programma, zoals het nu aan de raad
is voorgelegd, de Oostersingel nog op te nemen, gegeven
de lange lijst van het vereiste aantal lichtpunten. Daar
zit deze speling bepaald niet in.
De heer Spiekhout heeft zijn geliefkoosde onderwerp
aangesneden; misschien, dat zijn gevoel voor efficiency
dit meebrengt. Nu zijn er wel tijden, op donkere
dagen bijv. dat de straatverlichting niet aan is en
dat men wel eens wenst, dat zij aan is. Daar staat
tegenover, dat zij ook wel eens brandt, wanneer het
ganselijk overbodig lijkt te zijn. Het is jammer, dat
thans nog niet met een vrij eenvoudige apparatuur
zou kunnen worden bereikt wat de heer Spiekhout
wenst, n.l. „zonnetje onder, lampje op". Daar komt nog
bij, dat er ogenblikken op de dag zijn dat kan
zelfs midden in de zomer gebeuren dat men graag
de straatverlichting zou zien branden. Wat de heer
Spiekhout wenst, kan natuurlijk wel, maar spr. vreest,
dat dit een aanzienlijk bedrag zal kosten. Misschien
herinneren de raadsleden zich wel een artikel in een
der dagbladen, waaruit bleek, dat zo'n inrichting het
lieve sommetje van 6 ton kost. In Utrecht heeft men
zo'n dure installatie. Spr. gelooft, dat uit efficiëncy-
oogpunt gezien meer risico schuilt in het aanschaffen
van een zo duur apparaat dan in het wat te vroeg of
te laat opgaan van de lampjes.
Wat de Oosterstraten betreft, spr. heeft enig gevoel
voor het betoog van de heer Mani. Deze zegt, dat het
zuiver loopstraten zijn (de raad houde spr. deze uit
drukking ten goede, men zal dit zo het best begrijpen).
Het komt ook spr. voor, dat hier beter TL kan worden
toegepast. Daarom wil spr. de suggestie van de heer
Mani toch wel even onder ogen zien.
De heer Venema weet wel, dat de gemeente krap bij
kas is. En dat niet alles tegelijk verbeterd kan worden,
daarvan is spr. zich ook wel bewust. Hij weet echter
niet, of het door hem gevraagde technisch wel mogelijk
is bij de bestaande oude lantaarnpalen. Gaat dit niet,
dan houdt alles op. Spr. vraagt zich echter af, hoe het
staat met de urgentie van de verschillende gevallen.
Hij zegt niet, dat verbetering van de verlichting van de
Tuinen niet noodzakelijk is, maar er heerst daar eigen
lijk daglicht bij de Oostersingel vergeleken. Men neme
er eens een kijkje, dan kan men zich zelf overtuigen.
De heer Tiekstra (weth.) constateert, dat de heer
Venema het nog niet met spr. eens is. Hij heeft tech
nische bezwaren, maar dan onderschat hij toch wel de
technische mogelijkheden. Het is technisch altijd op
losbaar. Het gaat hier om de financiële mogelijkheden.
De heer Venema vraagt zich af, waarom de verlichting
van de Tuinen wel verbeterd wordt en die van de
Oostersingel niet. Daarop zou spr. kunnen vragen:
waarom wijst de heer Venema wel op de Oostersingel
en niet op het Noord- en Zuidvliet. Hij zou allerlei
punten kunnen opnoemen, die op zichzelf van belang
zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 19 en 20 (bijl. nos. 289 en 298).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 21 (bijl. no. 301).
De heer Van der Veen kan tot op zekere hoogte het
doel, dat dit voorstel beoogt te bereiken, waarderen,
maar spr. weet niet, of het niet op andere bezwaren
stuit.
Heeft het college ook de mening gevraagd van de
verschillende organisaties, die hiermee te maken heb
ben?
De heer K. de Jong wil zich bij de woorden van de
heer Van der Veen aansluiten. Bovendien had hij zelf
een vraag n.a.v. wat in de raadsbrief is opgemerkt.
Er staat als toelichting op artikel 2 van het concept
besluit, dat, wanneer een onderneming is overgedragen,
de eis wordt gesteld, dat de oppervlakte van de hoofd
lokaliteit ten minste 50 m- en van de overige lokalitei-