m
1
fg!
IR
41
3
Neerstraat, aan L. Dijkstra en H. Wolthuizen, beiden
alhier;
De mededelingen sub A 1 en 2 worden voor kennis
geving aangenomen.
B. dat zijn ingekomen:
1. rapporten omtrent kasopneming en controle van
de administratie van de markt- en havendienst
en de gemeentereiniging, omtrent controle van
de voorschot- en legeskas van de afdelingen
burgerlijke stand en algemene zaken der gemeente
secretarie en van de politie en de brandweer, als
mede omtrent controle van de voorschotkas van het
hoofd bescherming bevolking;
Voor kennisgeving aangenomen.
2. een verzoek van het bestuur van de Vereniging
voor Christelijk Schoolonderwijs, alhier, om gelden
beschikbaar te stellen voor de bouw van twee nood-
lokalen bij de Juliana van Stolbergschool, aan de
Robert Kochstraat.
B. en W. stellen voor dit verzoek in hun handen te
stellen om preadvies.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
3. bericht van verhindering van de heer Pols.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 2 (bijl. no. 313).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt:
vacature mevrouw A. van den Burg-van der Poel:
1. mevrouw A. van den Burg-van der Poel, Emma-
kade 85;
2. P. J. F. Baudet, Spoorstraat 14;
vacature P. J. Mani:
1. P. J. Mani, Pieter Langendijkstraat 22;
2. W. Veendorp, Midlumerstraat 8;
vacature J. Venema:
1. J. Venema, Barent Fockesstraat 6;
2. J. G. Wolbers, Mesdagstraat 40.
Benoemd worden de eerst-aanbevolenen, met 31 stem
men (1 bilj. van onwaarde).
Punt 3.
De aanbevelingen van de commissie luiden als volgt:
vacature dr. J. A. Brons:
1. dr. J. A. Brons;
2. dr. L. J. Leffertstra;
3. H. E. Everts;
vacature ir. G. L. Walther:
1. ir. G. L. Walther;
2. ir. D. S. Visser;
3. ir. H. C. de Vos.
Benoemd worden de eerst-aanbevolenen, met alg.
stemmen.
Puut 4.
De aanbeveling van het college van curatoren luidt
als volgt:
ir. J. J. M. Vegter.
De heer Van Balen Walter spijt het, dat hij tegen
dit voorstel bezwaar moet maken. Hij wil voorop stel
len, dat dit niet tegen de heer Vegter persoonlijk gericht
is; het is een zuiver formeel bezwaar en wel gebaseerd
op de brief van het college van curatoren, waarbij de
voordracht aan de raad wordt verstrekt. Hierop ver
scheen n.l. alleen de naam van ir. Vegter. Voor zover
spr. bekend, is het college van curatoren verplicht om
te komen met een voordracht, waarop twee personen
staan vermeld. De motivering van het college, waarom
men in dit geval met één persoon is gekomen, is voor
spr. niet acceptabel.
Spr. gelooft, dat curatoren met de suggestie, die zij
in hun brief hebben gedaan, n.l. dat het hier een af
tredend lid van het college betreft en de raad toch wel
dit aftredend lid zal benoemen en dat het dus niet zo
dringend nodig zou zijn om met een tweetal te komen,
een terrein betreden, dat niet het hunne is. Z.i. heeft
de raad dit uit te maken. En ook de praktijk heeft
uitgewezen, dat deze suggestie niet van betekenis is;
de raad heeft n.l. in het verleden niet steeds het af
tredende lid benoemd.
Spr. meent dan ook, dat deze brief van curatoren,
waarmee men eigenlijk de raad in een soort dwang
positie brengt, getuigt van weinig respect voor de rech
ten van de raad. Spr. wil daarom voorstellen dit punt
van de agenda af te voeren en het college van curatoren
te verzoeken met een voordracht te komen, die wèl
voldoet aan de voorschriften, vastgelegd in de desbe
treffende verordening.
Als de heer J. K. Dijkstra (weth.) goed is ingelicht,
moet de onvolledigheid van deze aanbeveling berusten
op de overweging, dat het curatorium er prijs op stelt
in zijn midden ook een oud-gymnasiast te zien, die
exact is georiënteerd, wat met de heer Vegter het ge
val is. Het is het curatorium, naar spr. meent te weten,
niet mogen gelukken om een tweede zodanige persoon
in Leeuwarden te vinden. En dat is dan de reden, dat
de aanbeveling deze keer onvolledig is. Spr. wil er aan
toevoegen, dat, wat hem betreft, er geen bezwaar tegen
bestaat, deze voordracht aan het curatorium terug te
zenden, indien de raad op zodanige terugzending prijs
zou stellen.
De heer Van Balen Walter heeft de door de wet
houder genoemde overweging natuurlijk ook in de brief
gelezen, d.w.z. ze was er bedekt in te lezen. Spr. acht
het stellen van dusdanige eisen als hier gesteld, niet
juist, want dit heeft tot gevolg, dat daaraan per slot
van rekening maar één persoon voldoet. Spr. betwijfelt
echter, of er inderdaad in een stad van de omvang van
Leeuwarden maar één persoon in aanmerking zou
komen om deze plaats in het college van curatoren in
te nemen. Zulke super-mensen lijken dezen spr. nu ook
niet. Men kan toch wel iets op zijn eisen toegeven.
Men heeft eenvoudig te voldoen aan het voorschrift,
dat in de gemeenteverordening is neergelegd en daar
toe met twee personen voor een voordracht als deze te
komen. En dan acht spr. de overweging van het college
bijzaak.
De heer J. K. Dijkstra (weth.): Bedoelt de heer Van
Balen Walter met ,,het college" het college van cura
toren? (De heer Van Balen Walter: Ja.)
Het lijkt spr. niet onmogelijk, dat het curatorium zelf
ook enige aarzeling heeft moeten overwinnen, want hij
leest hier het verzachtende: „Het was hun tot hun spijt
tot dusverre spr. zou dit willen onderstrepen, als het
mogelijk ware het gesproken woord te onderstrepen
niet mogelijk een tweede candidaat te vinden". De
moeilijkheid lijkt spr. toch wel groter dan de heer Van
Balen Walter zich voorstelt. Het is het standpunt van
het curatorium geweest, dat men het liefst iemand had
van de exacte kant en de kans, iemand van die studie
richting te vinden die de academie heeft bezocht na
het gymnasium te hebben doorlopen, lijkt spr. betrek
kelijk gering, omdat een gymnasiast in de regel een
andere studierichting kiest dan de exacte. Dit is even
wel een overweging, die spr. minder aangaat dan het
curatorium, want de wethouder van onderwijs heeft
aan de samenstelling van deze brief niet behoeven mede
te werken, noch heeft hij behoeven te delen de over
wegingen, die het curatorium tot het zenden van deze
brief hebben geleid.
De Voorzitter zegt, dat hier een aanbeveling ligt van
het curatorium, waarbij dit zelf spijt te kennen heeft
gegeven, dat het tot dusverre geen vollediger aanbe
veling heeft kunnen insturen; het curatorium spreekt
het vertrouwen uit, dat de raad, waar het hier een
periodiek aftreden betreft, desniettemin met deze aan
beveling genoegen zou willen nemen. Spr. zou, nu de
beraadslagingen gesloten zijn nog daargelaten of er
sprake is van gebrek aan respect voor de raad, zoals
de heer Van Balen Walter het heeft gesteld dit wil
len zeggen: Er is hier dus een aanbeveling van het
curatorium en er is een bezwaar tegen de omvang van
deze aanbeveling geuit door de heer Van Balen Walter.
Wanneer blijkt, dat de raad dat bezwaar in meerder
heid deelt, dan kan hij besluiten het curatorium te ver
zoeken een vollediger aanbeveling in te sturen. Deelt
de raad het bezwaar niet in die mate en in die omvang,
dan kan nu over de aanbeveling van het college ge
stemd worden. Eigenlijk heeft de heer Van Balen Walter
niet eens een voorstel gedaan, maar, aannemende, dat
hij een voorstel heeft gedaan om deze aanbeveling
terug te sturen, zou spr. willen vragen, of een dergelijk
voorstel uit de raad steun ontvangt. Spr. constateert,
dat de raad stemming hierover verlangt, waarbij het
gaat voor of tegen het nu niet in behandeling nemen
van de aanbeveling van het curatorium.
De heer Sehootstra: Is het per verordening voorge
schreven, dat twee personen op de aanbeveling moeten
voorkomen
De Voorzitter heeft de verordening niet voor zich,
maar meent wel, dat deze voorschrijft, dat bij aftreding
twee personen op de aanbeveling voor een nieuwe
curator moeten voorkomen.
Met 18 tegen 14 stemmen (die van de heer De Vries,
mevr. Ringenaldus-v. d. Wal, de heren J. K. Dijkstra en
Slaterus, mevr. Boersma-Hemminga en de heren Spiek-
hout, Kamstra, Venema, Vellenga, IJtsma, J. de Jong,
Hartstra, Tiekstra en Mr. van der Schaaf) wordt be
sloten de aanbeveling van het college van curatoren aan
dit college terug te zenden en het te verzoeken een
aanbeveling van twee personen in te sturen.
Punt 5.
Benoemd worden de heer H. Bakker, met 32 stemmen,
mevr. L. Ringenaldus-v. d. Wal, met 27 stemmen,
(mevr. dr. A. C. A. Blanksma-Kok 3 stemmen en mevr.
J. C. M. Heijmeijer-Croon 2 stemmen).
De heren Kamstra en Spiekhout vormden het stem
bureau.
Punten 6 t/m 9 (bijl. nos. 316, 315, 314 en 317).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijl. no. 305).
De hear Hartstra seit, dat it wêze kin, dat der ünder
de riedsleden guon binne, dy't dit ütstel sa bilangryk
net fine as in stien oerdwérs yn ien of oare strjitte,
mar foar immen, dy't fan syn doarp haldt en fan de
histoarje, dêroan forboun, sil it dochs wol fan bitsjut-
ting wêze en sa ienfhldich net as it liket.
B. en W. fiere as biswier tsjin it ütstel fan Doarps-
bilang Wurdum oan, dat it, noch ófsjoen fan 'e fraech,
oft dit de krekte grins wol wêze soe, net praktysk is,
om oan 'e iene kant fan 'e wei Wytgaerder en oan 'e
oare kant Wurdumer nümers oan to bringen. Dat fynt
spr. in hwat naïve opmerking, hwant soks sil by eltse
skieding barre, ek lyk as B. en W. dy ütstelle, byg. by
Barhüs. De wachtposthuzen binne noch Wytgaerd en
sa'n 2030 m fierder, oan de oare kant fan 'e spoar-
wei, is it Wurdum.
Spr. soe graech wolle, dat, yn öfwiking fan it ütstel
fan B. en W. en miskien ek yn ófwiking fan it
ütstel fan Doarpsbilang de grins tusken Wurdum
en Wytgaerd sa komt to lizzen: fan de grins fan
Idaerderadiel de spoarbaen lans nei Wurdum, by de
biwekke oerwei de Marwirderwei lans. oan 'e Ryks-
strjitwei ta, rjocht oer de strjitwei en dan de Nijlans-
dyk lans, oan 'e Swette ta. Dat is foaral net minder
praktysk; it is sa ek in trochgeande nümering en de
sitewaesje is ek net minder düdlik.
Hwat ienkear histoarysk groeid is, moat men sa-
folle mooglik biwarje en dat kin hjir sünder biswier;
Barhüs heart by Wurdum.
Noch in lyts wurdtsje soe spr. sizze wolle oer it
advys fan 'e Kommisje Nammejowing fan 'e Fryske
Akademy, as men hjir alteast fan in advys prate kin.
Hwant as hja seit, dat dizze kwestje büten har foech
leit, forfait hja yn algemienheden, dêr't men neat oan
hat. Men kin hast net oan 'e yndruk üntkomme, dat de
Fryske Akademy in twaslachtich karakter draecht.
Oan 'e iene kant docht hja alles om histoaryske nam-
men fan streken en doarpen to bihalden en oan 'e oare
kant fynt hja it goed, dat, as it nedich is, dizze nammen
mar fordwine. Mar spr. freget him öf: Hat de Fryske
Akademy ündersocht, oft it hjir nedich is? Hwat hat
men oan sa'n lyts bryfke? Oan 'e ein fan har saneamd
advys biedet hja ek yn 'e takomst har tsjinsten oan.
Spr. kin him foarstelle, dat B. en W. dêr graech gebrük
fan meitsje sille, hwant hja kinne der alle kanten mei
üt. (Laitsjen).
Spr. hat in adres by him mei hantekeningen fan
30 fan 'e 35 minsken, dy't oan 'e Westkant fan 'e grins,
lyk as B. en W. dy ütstelle, wenje en dy't graech by
de Wurdumers bliuwe wolle. Neffens spr. syn bi-
tinken kin it kolleezje fan B. en W. en ek de rie dêr
net ünforskillich foar wêze.
Spr. hopet, dat B. en W. har ütstel noch yn dizze
sin foroarje wolle.
Hjir soe hy it yn earste ynstansje by litte wolle.
De hear Santema seit, dat dit ünderwerp uteraerd
ek de bilangstelling fan de c.h. fraksje hat. En doe't
hja in gearkomste hie, is it dan ek wiidweidich bi-
sprutsen; it die dêrby bliken, dat men oer it algemien
tocht, dat dizze saek to min taret is.
Op woansdeitojoun dus praktysk in wike forlyn -
rölle dit riedsbrief by de riedsleden troch de bus. Mar
as nou de ynhald sa is, dat de leden fan 'e rie, dy't
miskien net al to bést yn dizze dingen thüs binne, net
folslein ynljochte wurde hoe't de feitelike sitewaesje is,
dan giet it hiel min om, nei in wike de stikken yn 'e
hüs hawn to hawwen, al in bislissing to nimmen. To
mear, omdat yn 'e portefeuille mei stikken oer dizze
kwestje eigentlik neat leit.
Spr. c.s. kinne it advys fan de Fryske Akademy net
ünderstreekje. Dat jowt üs, sa seit spr., totael neat.
Dat hat de hear Hartstra ek al sein. Krekt hwat foar
de rie hiel bilangryk west hawwe soe n.l. de kwestje
fan de nammejowing is kapt. En der wurdt net
iens oan de rie ienige gelegenheit jown op dit stik fan
saken in yndruk to krijen. Der leit by de stikken net
ien forslach fan in doarpsrounte of fan in doarps-
mienskip, dy't praet hat oer de fêststelling fan de
grinzen.
Spr. is it mei de hear Hartstra iens, dat it hjir om
bilangrike dingen giet. Hjir mei hielendal net fan
emoasionaliteit sprutsen wurde. Dit wurd wurdt wolris
brükt fan B. en W., mar hjir bitreft it in hiel oare
kwestje, dy't gearhinget mei it bisef fan 'e doarpen,
dat hja in mienskip ütmeitsje. En lyk as B. en W. op
dit stuit yn it riedsbrief dizze saek nei foaren bringe,
docht it bliken, dat hja har to lyts sjogge, har baga-
tellisearje. Spr. hat op dit stik fan saken noch folie
mear op to merken, mar foardat hy dat uterje wol,
wol hy as syn miening ütsprekke, dat it him fierwei
it béste taliket, dat dit ütstel oanhalden wurdt en dat
B. en W. mei in wiidweidiger taljochting komme; de
saek kin dan noch ris op 'e nij bisjoen wurde. Wy
hawwe, sa mient spr., by einbislüt ek noch in archivaris,
dy't üs, hwat de histoaryske kant fan de saek oanbi-
langet, miskien hwat better ynljochtsje kin.
Spr. is der pür op tsjin, as mei in inkelde potlead-
streek en dan tinkt hy oan it domme potlead, dat
hjir al ris oan in bipaelde ynstansje yn Nederlan, hwer't
it in greate rol spile hat, forwiten is foroaringen as
dizze oanbrocht wurde. Hjir is net rekkene mei de
libbene mienskip, dy't hjoed-de-dei bistiet. En dan tinkt
spr. oan Barhüs. Lyk as it der op it eagenblik hinne-
leit, lei it der foar ieuwen ek al. It giet hjir net om in
mienskip dy't allinnich üt in pear minsken en in pear
huzen bistiet. Yn Barhüs binne it oare huzen as huzen
yn 'e stêd, hwant it binne pleatsen. En as men op it
kadaster komt, dan sjocht men dêr hiel düdlik, dat de
lannen fan dy pleatsen allegearre krekt op dat Nijlan
lizze en B. en W. sille dy pleatsen aensens allegearre
mar by Wytgeard rekkenje.
It is wierliken fan bilang, dat de rie oer dizze kwestje
better ynljochte wurdt. Mei it ütstel fan B. en W.,
lyk as it nou dien wurdt, kin spr. hoegenamt net mei-
gean.
Dit woe spr. yn earste ynstansje opmerke en der
tagelyk it ütstel oan forbine, dat de rie letter dizze