i
■rasa;
II lull
5
VT« 9k V&'"
y>.
1
saek better bisprekke kinne sil, nei wiidweidiger ta-
Ijochting.
De heer Van der Veen kan de bezwaren, die door de
vorige sprekers te berde gebracht zijn, minder goed
meevoelen. Hij wil aannemen, dat men in deze dorps
gemeenschappen bepaalde gevoeligheden heeft, maar
hij kan zich nauwelijks voorstellen, dat dit pijnlijke
consequenties heeft, omdat de indeling van een dorp
in ons staatsbestel geen betekenis toekomt, maar hoofd
zakelijk een kwestie van praktische aard is. Spr. her
innert zich, dat het op het platteland een heidens kar
wei is iemand te vinden, als men alleen maar de naam
en het huisnummer kent, want de dorpen strekken
zich op de vreemdste manier uit.
Als B. en W. dus een wijze vinden, waarop aan deze
bezwaren tegemoet wordt gekomen, zal spr. daar gaar
ne in meegaan.
De heer K. de Jong c.s. zijn er zich volkomen van be
wust, dat het, hoewel zij het er van harte mee eens
zijn, dat er verandering moet komen, moeilijk is voor
alle betrokken partijen een bevredigende oplossing te
vinden.
Het is voor hen niet gemakkelijk de consequenties
van het door de heer Hartstra naar voren gebrachte
idee volledig te overzien. Wanneer het zou worden
overgenomen door B. en W., zouden spr. c.s. er de
voorkeur aan geven, dat dit gehele voorstel wordt te
ruggetrokken, opdat ook zij zich t.a.v. het idee van de
heer Hartstra kunnen oriënteren.
Zij zijn er van overtuigd, dat het hier om een zeer
belangrijke kwestie gaat. Wanneer bepaalde bevolkings
groepen, waarover hier beslist zal worden, zich volgens
de door de heer Hartstra geuite mening in overgrote
meerderheid tegen een beslissing als voorgesteld zou
den verzetten, dan zouden spr. c.s. er ook uit dien
hoofde voor gevoelen het voorstel nog eens even aan te
houden, opdat de bevolking, die hierbij betrokken is,
beter kan worden gehoord.
Het is spr. c.s. ook niet bekend, wat door Dorps
belang over deze kwestie is gezegd. Er staat wel iets
van in de stukken, maar er is geen bijlage bij de stuk
ken overgelegd, waarin de mening, die Dorpsbelang
zich hierover gevormd heeft, is weergegeven.
Ter vermijding van langdurige discussies zou spr.,
wat hem betreft, het voorstel-Santema wel willen steu
nen, tenzij hem nog mocht blijken, dat het beter is het
voorstel van het college te aanvaarden.
Aanhouding van het voorstel van B. en W. lijkt hem
echter in deze situatie, na alles wat er over gezegd is,
wel aanbevelenswaardig.
Hoewel de heer Kamstra c.s. geen bezwaar hadden
tegen het voorstel, zoals het de raad is aangeboden,
zullen zij niet tegen een voorstel om dit aan te
houden tot een volgende vergadering kunnen zijn.
Er is verschillende malen gevraagd om verandering
in de huisnummering van Wijtgaard aan te brengen
en nu dat gebeurd is, gelooft spr., dat er, wat dat
betreft, toch wel een bevredigd gevoel over de raad
moet komen en vooral over degenen, die er bij betrok
ken zijn. Het gaat hier echter in hoofdzaak om de vast
stelling van de grens; er zit iets tussen de dorpen
Wirdum en Wijtgaard.
De heer Santema en ook de heer Hartstra heeft
over de Fryske Akademy gesproken. Vooral de heer
Hartstra meent, dat de Fryske Akademy, nu ja,
er maar iets van gemaakt heeft. Naar spr.'s mening
echter is juist de Fryske Akademy degene geweest,
die met beide benen op de grond staat: zij wil wel vast
houden aan de historische grens, maar vindt, dat die
wens moet wijken voor een praktische oplossing.
Spr. c.s. zijn wel van oordeel, dat naamgeving aan
straten en wegen dit voorstel zeker vollediger had ge
maakt, maar zij hopen, dat die zal plaats vinden, wan
neer op een uitbreidingsplan voor Wijtgaard de grens
officieel wordt vastgesteld.
Spr. c.s. zijn voor het voorstel van B. en W., maar
zullen niet tegen aanhouding zijn.
De hear G. de Jong hat earst in tiid yn it doarp
Wurdum en de léste tiid yn it doarp Wytgaerd wenne,
mar hy hat der gjin forskil yn fine kind. (Laitsjen).
It riedsbrief die him in bytsje tinken oan de Franske
tiid. Hy hat wol ris lézen, dat üs lan doe mei nochal
rjochte streken yn departeminten fordield wie. Doe't
spr. de saek neigong, kaem hy ta de konklüzje, dat in
praktyske fordieling dochs de béste is. Mar nou't de
hear Hartstra komt mei in list fan nammen fan sa-
folle minsken, dy't net by Wytgaerd wolle, is spr. der
wol foar to finen it ütstel fan B. en W. oan to halden
ta in folgjende gearkomste. Hy giet lykwols mei it
ütstel, lyk as it hjir leit, folslein akkoart.
De Voorzitter is door het college van B. en W. aan
gewezen om namens hen dit punt in de vergadering
van de raad te behandelen. En daar is hij ook van zijn
kant gaarne toe bereid. Maar nu er van verschillende
kanten gevraagd wordt dit voorstel aan te houden,
hebben B. en W. van hun kant geen bezwaar om aan
het verzoek van de heren tegemoet te komen. Spr. wil
echter niet nalaten hieraan toe te voegen, dat het
college daaraan niet de minste behoefte heeft. Maar
als er ten slotte een aantal raadsleden is, dat meent,
dat zij sinds het ontvangen van de raadsbrief te weinig
gelegenheid hebben gehad de zaak te bekijken, willen
B. en W. aan de wens van de raadsleden om het voor
stel aan te houden wel tegemoet komen. Dan wordt
dus op het ogenblik dit voorstel van de agenda afge
voerd; de raad zal het dan op die van de volgende ver
gadering terugvinden.
De hear Santema: Is dit dan ek de bidoeling, dat
der in wiidweidiger riedsbrief komt?
De Voorzitter: Dat in geen geval.
De hear Santema: Is it dan ek de bidoeling, dat
der by de stikken, dy't de riedsleden thüs krije, in
kaei'tsje komt?
De Voorzitter: Ook niet.
De hear Santema: Ek net; dan hoopje ik, hwannear't
it safier is, myn biswieren dêrtsjin bikend to meitsjen.
Z.h.st. gaat de raad akkoord met aanhouding van het
voorstel van B. en W.
Punten 11 t/m 15 (bijl. nos. 303, 304, 309, 310 en 311).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 16 (bijl. no. 312).
Mevr. Blanksma-Kok vindt het van belang een nood
zakelijkheidsverklaring af te geven, wanneer blijkt, dat
het Zonnebloemwerk die nodig heeft om van wal te
komen. Want dit werk is van buitengewoon veel be
tekenis voor buitenshuis werkende meisjes, die, wan
neer ze straks trouwen, veel profijt zullen hebben van
een huishoudelijke opleiding als deze. Op het ogen
blik verdienen ze veel geld, maar, wanneer ze aan
stonds met relatief minder geld een huishouding voor-
elkaar moeten houden, is het goed, dat ze weten hoe ze
de gezinsinkomsten moeten besteden en verantwoorde
maaltijden kunnen bereiden. Het is prettig te ver
nemen, dat Het Baken de noodzakelijkheidsverklaring
van de raad niet tot het laatste moment heeft behoe
ven af te wachten, maar reeds is kunnen starten en
wel met een groep van 15 meisjes. Spr. kan niet na
laten deze meisjes hulde te brengen. Zij werken de
gehele dag en willen dan bovendien nog een dergelijke
cursus volgen. Dat vindt zij werkelijk prijzenswaard.
En zij gelooft, dat allen het er hier wel over eens zijn,
dat het van belang is de noodzakelijkheidsverklaring
af te geven.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) lijkt, met erkenning
van de goede bedoelingen van mevr. Blanksma, het
houden van een pleidooi voor deze cursus verspilde
moeite, omdat reeds in een vorige vergadering het
besluit is gevallen, ten gunste waarvan zij nu gespro
ken heeft. Uit de stukken blijkt, dat het hier een for
mele herhaling betreft van wat de raad reeds eerder
heeft besloten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 17, 18 en 19 (bijl. nos. 306, 308 en 321).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 20 (bijl. no. 322).
Mevr. Blanksma-Kok zegt, dat „Insulinde" het zo
vurig begeerde clubhuis nu binnenkort kan gaan bou
wen. Het wordt een gebouw niet alleen voor de speel
tuinvereniging, maar ook voor de gehele Insulindebuurt
en het kan bovendien aaki anderen verhuurd worden,
ook omdat er een grote zaal met een toneel is. Daarom
juist en omdat het voor de buurtvereniging van belang
is een gebouw op eigen terrein te hebben, is het zo
prettig, dat de gemeente haar financieel zoveel moge
lijk zal helpen. „Insulinde" zelf zal nog trachten
f 3.000,bijeen te brengen. Spr. vindt de aktiviteit van
de bewoners van de Insulindebuurt geweldig. Waar
men hen ook voor vraagt, het gelukt altijd. Van die
f 3.000,is al f 1.000,bij elkaar. En dat vindt spr.
een reusachtige prestatie. Bij de begroting heeft zij
de wethouder gevraagd, wat er, nu „Insulinde" een
groot terrein krijgt, met het terreintje zal gebeuren,
dat de vereniging tot dusverre in gebruik heeft. Daar
op is geantwoord, dat nog bekeken zou worden, welk
bedrag „Insulinde" zelf zou kunnen opbrengen en dat
de vereniging zelf maar zou moeten uitmaken, of ze
een deel daarvan zou kunnen bestemmen voor onder
houd van het kleine terreintje. Spr. heeft het gevoel
gekregen, dat „Insulinde" precies krijgt wat nodig is
als bijdrage voor de bouw van het clubhuis en dat men
de f 3.000,van de leden maar voor andere dingen
moet gebruiken.
Spr. hoopt niet, dat de Voorzitter zal zeggen, dat zij
buiten de orde is, als zij vraagt, wat er met het kleine
terreintje zal gebeuren. (De Voorzitter: Het is inder
daad buiten de orde). Zij heeft gehoord, dat het mis
schien een fietsenstalling zal worden en dat zou zij
ontzettend jammer vinden.
De heer Tiekstra (weth.) zou bij het laatste punt
willen beginnen. En dan kan hij zeggen, dat hij dit op
het ogenblik nog niet weet. Hij kan ook overigens kort
zijn. Hij meent te mogen stellen, dat het college en
de raad, op voorstel van het college, gaarne bereid zijn
de aktiviteit, die „Insulinde" heeft ontwikkeld en die
voor de wijk zo belangrijk is, te honoreren.
Spr. wil een misverstand wegnemen; het voorstel
strekt tot het verlenen van een krediet tot een maxi
mum van f 20.000,met inachtneming van een be
drag, dat, zoals besproken is met het bestuur van
„Insulinde", de vereniging zelf van goede vrienden zou
kunnen lenen.
De f 3.000,waar mevr. Blanksma over sprak, zijn
niet voor andere dan clubhuisdoeleinden bestemd. An
derzijds beschikt men bij „Insulinde" over een be
hoorlijk fonds voor het clubhuis.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21 (bijl. no. 319).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22 (bijl. no. 320).
De heer Van der Veen zou iets willen zeggen over
een klein postje, dat eigenlijk niet de moeite waard
is. Het betreft de afrastering van een terrein in de
Boterhoek. Spr. heeft er eens even gekeken en kan zich
voorstellen, dat men het wil afrasteren. Maar toch
vraagt hij zich af, of het zo heel dringend nodig is,
omdat, naar hij hoopt, de opstallen gesloopt zullen
worden. Intussen vraagt hij zich ook af, of het college
werkelijk van mening is, dat een paar paaltjes met
prikkeldraad blijvend aan de aktiviteit van de jeugd
paal en perk zullen stellen.
De heer Van der Schaaf (weth.) heeft het zo begre
pen, dat de heer Van der Veen niets tegen deze af
rastering zou hebben, als ze niets zou kosten, maar
dat hij, nu ze het bedrag kost, dat hier is genoemd en
dat niet onaanzienlijk is, een vraagteken plaatst. Nu
zal de afrastering er natuurlijk niet alleen zijn ter
bescherming van het blote terrein, er zijn ook belen
dingen, die hierdoor een zekere afkering krijgen. B. en
W. denken o.a. aan het schoolgebouw, dat daar vlak
bij staat. Dit alles in aanmerking genomen en het feit,
dat de provincie de gemeente belangrijk in de kosten
tegemoet komt, menen zij, dat de uitgave verantwoord
is. Een puntdraad is natuurlijk niet iets, dat men zich
als blijvend kan indenken, maar het is toch het
klassieke en traditionele afscheidingsmiddel, dat nog
in geen enkel opzicht zijn betekenis heeft verloren.
Spr. kan zich voorstellen, dat de heer Van der Veen
er nog wel met een intelligente sprong overheen zou
kunnen komen en de jongens zouden dat misschien
ook nog wel kunnen doen, maar het is toch scherp
draad, dat altijd nog een jeugd-kerende (naar analogie
van vee-kerende) werking heeft. En B. en W. hebben
de hoop, dat de te besteden kosten verantwoord zijn.
De heer Van der Veen merkt op, dat hij de wethouder
vrij optimistisch vindt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 23 (bijl. no. 318).
De Voorzitter deelt mede, dat het college heeft ver
nomen, dat Provinciale Staten hebben besloten om,
in afwijking van het resultaat van het gemeenschap
pelijk overleg, eenzijdig veranderingen in dat resultaat
aan te brengen. Nu heeft het college daargelaten
de procedure die dan van provinciewege is gevolgd
zakelijk tegen die afwijkingen geen bewaar. Het is zelfs
sterker: van de kant van de gemeente Leeuwarden is
destijds al voorgesteld om de bepalingen, waar het
hier om gaat, te lezen, zoals dan nu aan de ene zijde
van het overleg is besloten. Het betreft het volgende:
Artikel 8 gaat over de samenstelling van het bestuur
van het recreatieschap en in het eerste lid, onder b,
wordt voorgesteld, dat het bestuur bestaan zal uit de
burgemeesters der deelnemende gemeenten. Nu is
dan in de eerste plaats besloten d.w.z. door een van
de deelhebsters aan de gemeenschappelijke regeling in
spé dat b zal worden gelezen als volgt: „Een lid
van het college van B. en W. van elk der deelnemende
gemeenten, aan te wijzen door dat college".
En dan is voorts besloten om het vierde lid als volgt
te lezen: „Bij ongesteldheid of afwezigheid van een
door een college van B. en W. aangewezen lid wordt
dit vervangen door een door dat college uit zijn midden
aan te wijzen ander lid".
Spr. hoopt, dat dit de raadsleden op het eerste ge
hoor direct duidelijk is en B. en W. verzoeken hun het
nieuwe lid 4 zoals het door spr. is weergegeven te
willen lezen, om in overeenstemming te zijn met het
besluit van Provinciale Staten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24 (bijl. no. 307).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.