2
Punten 4, 5 en 6 (bijl. nos. 11, 20 en 17).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 7 (bijl. no. 22).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
1. P. P. de Jong, alhier:
2. mr. J. Hooij, alhier.
De hear Van der Meer soe oer dizze foardracht wol
inkelde wurden sizze wolle en spr. tinkt, dat de Foar-
sitter it wol better fine sil, dat de duorren sluten wurde.
De Voorzitter doet de deuren sluiten.
Na heropening der openbare vergadering wordt be
noemd de heer P. P. de Jong, met 19 stemmen (de heer
Mr. J. Hooij 13 stemmen).
Punt 8 (bijl. no. 12).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
mr. H. L. Wedeven, alhier.
Benoemd wordt Mr. Wedeven, met 30 stemmen (de
heer J. Venema 2 stemmen).
Punt 9.
Benoemd wordt de heer J. Venema, met 31 stemmen
(1 bilj. blanco).
De heren K. de Jong en Van der Meer vormden het
stembureau.
Punten 10 t/m 15 (bijl. nos. 16, 21, 14, 10, 13 en 15).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 16 (bijl. no. 19).
Als de heer De Vries bij dit punt enkele opmerkingen
wil maken, dan betreffen die niet het voorstel als zo
danig, maar wel de zeer uitgebreide documentatie, die
mede in de raadsbrief is opgenomen en waarvan spr.
c.s. met grote waardering hebben kennis genomen.
Zij kunnen allereerst met tevredenheid constateren,
dat men aardig op gang was om het verzorgingsniveau
van de gemeente op te voeren. Spr. gelooft wel te kun
nen zeggen, dat dit ook nodig was, omdat Leeuwarden,
vergeleken met andere gemeenten, op verschillend ter
rein achter was. Dat was dus alles bij elkaar een
uiterst plezierige toestand.
En nu, voor velen in ons land niet onverwachts, is
er sprake van een noodtoestand, wat de financiering-
van de desbetreffende investeringen aangaat. Daarom
wordt door de rijksoverheid de kraan dichtgedraaid:
de plaats van het gemeentebestuur wordt ingenomen
door Ged. Staten en in tweede instantie door de Mi
nister van Binnenlandse Zaken, mede, zoals wordt ge
zegd, namens diens ambtgenoot van Financiën, en niet
de gemeentebesturen, maar andere instanties beslissen
wat voor de gemeenten dienstig en urgent is.
Op het bedrijfsleven wordt een beroep gedaan, de
investeringen vrijwillig te beperken, maar zoveel ver
trouwen genieten de gemeentebesturen blijkbaar niet,
want de gemeentelijke investeringen moeten aan een
aantal goedkeuringen worden onderworpen.
Dan rijzen er toch onwillekeurig enkele vragen. In
de eerste plaats vraagt spr. zich af, of men bij de
rijksoverheid wel aan economische planning doet. Het
heeft er n.l. alle schijn van, dat men door deze, zoals
spr. al zei, toch niet onverwachte, ontwikkeling op de
kapitaalmarkt volkomen is verrast. En dan te bedenken,
dat door de rijksoverheid met name de investeringen
door de bedrijven tot voor kort opzettelijk jarenlang
zijn gestimuleerd!
En in de tweede plaats moet men zich, enigszins bit
ter gestemd misschien, afvragen, wat voor taak de
raad en het college van B. en W. als dagelijks bestuur
van deze gemeente nog over hebben en welke inhoud
deze taak nog heeft, als ook nu opnieuw weer duidelijk
wordt gedemonstreerd, dat men het grote belang van
de gemeentelijke autonomie zo gemakkelijk laat wijken
voor andere belangen.
Spr. wil de laatste zijn om te ontkennen, dat een be
perking van de investeringen door de bedrijven en de
overheid uiterst noodzakelijk is. Maar hij heeft toch
zeer ernstige bezwaren tegen de wijze, waarop hier de
gemeenten onder curatele worden gesteld.
Volgens spr. had aan de gemeenten, met inachtne
ming van een eventueel voor iedere gemeente te bepalen
financieringsplafond, de vrijheid moeten worden ge
laten onder eigen verantwoordelijkheid de te financieren
objecten te bepalen.
Laten we, aldus spr., hopen, dat ook dit kabinet er
toe zal kunnen komen, het belang van eigen gemeen
telijke verantwoordelijkheid in te zien. Inmiddels wenst
hij het college veel succes toe in zijn pogingen, in het.
belang van Leeuwarden nog te redden wat er te redden
valt.
De Voorzitter lijkt het juist, dat hij namens het col
lege hierop met enkele woorden ingaat.
Wat de heer De Vries gezegd heeft, betreft niet de
inhoud van het voorstel als zodanig, maar meer de
algemene achtergrond, die achter dit voorstel gelegen
is. In dit opzicht kan het college het ook geheel eens
zijn met de heer De Vries, dat de ontwikkeling, die op
het ogenblik gaande is, een zeer te betreuren ontwikke
ling is. B. en W. zijn het ook volkomen met hem eens,
dat bij deze gang van zaken de taak en de positie van
de gemeenten in hoge mate ondergraven worden en zij
kunnen slechts mèt de heer De Vries hopen, dat deze
periode zo kort mogelijk zal duren en de de tegenstand,
die daar in den lande tegen zal groeien, zo groot zal
worden, dat het rijk van dit heilloze pad terugkeert.
En spr. wil dit de heer De Vries graag toezeggen
B. en W. zullen natuurlijk trachten er in de gegeven
situatie van te maken wat er van te maken is.
De heer Tiekstra (weth.): Ik wil graag even het
woord.
De Voorzitter: Ik weet niet, of dat nodig is.
De heer Tiekstra (weth.): Ik wil toch wel ernstig
bezwaar maken tegen het feit, dat U zozeer afwijkt
van de gebruikelijke procedure in de raad, dat de be
trokken wethouder deze zaken behandelt. Ik acht dit
volstrekt onjuist.
De Voorzitter: Is dat het enige wat U te zeggen
heeft
De heer Tiekstra (weth.): Ja.
De Voorzitter: Dan heeft U niet veel te zeggen.
De opmerkingen van de heer De Vries betreffen niet
het voorstel van B. en W., maar de algemene achter
grond van deze zaak. Ik ben ten slotte degene, die hier
over zaken betreffende het algemeen beleid van het
college het woord voert en hiervan wens ik in geen
enkel opzicht afstand te doen. Uw protest leg ik naast
mij neer.
De heer W. M. de Jong hoopt ook, dat deze zaak ten
goede zal keren.
In het betoog van de heer De Vries heeft spr. toch
wel gemist de opvatting, die vroeger in diens kringen
werd gehuldigd, n.l., dat men in tijden van hoogcon
junctuur niet al te veel moet investeren en dat men,
als het getij keert, het uitvoeren van werken moet
proberen te stimuleren.
Spr. heeft geen behoefte de regering volledig te ver
dedigen, gesteld, dat zij er iets aan zou hebben. Hij
wil er slechts op wijzen, dat deze zaak toch wel in
gewikkelder is dan ze op liet oog lijkt en dat men ook
het door spr. zojuist genoemde aspect even in aan
merking moet nemen. Op zichzelf doet dat echter aan
het betoog van de heer De Vries, waarmede spr. wel
kan instemmen, niets af.
De heer F. T. Dijkstra kan zich volkomen aansluiten
bij de heer De Vries, maar zou aan zijn woorden dit
nog willen toevoegen: Laat men als gemeente Leeuwar
den het voorbeeld geven en in contact treden met de
3
andere gemeenten, ten einde in dezen een soepeler
regeling te verkrijgen, die niet zo ver in de zelfstandig
heid der gemeenten ingrijpt. Er is in de raadsvergade
ringen van de laatste jaren veel gesproken over de
autonomie van de gemeenten. Spr. gelooft, dat deze
nieuwe maatregelen van de regering praktisch van
deze zelfstandigheid ondergraven. In de stukken kan
men lezen, dat de kasgeldschuld bijna 4 millioen be
draagt en dat er bezwaar gemaakt is tegen het aan
trekken van meer kasgeld, omdat het geld duur is. De
aatste jaren is er sprake van welvaart, maar, gezien
haar schuld, kan de gemeente toch haar plannen niet
uitvoeren.
Spr. hoopt, dat B. en W. van Leeuwarden de kop
nullen nemen in de strijd tegen de verkeerde maatrege
len van de regering, die de zelfstandigheid van de ge
meenten nog meer naar beneden halen.
De heer De Vries zou nog met enkele woorden willen
ngaan op wat de heer De Jong heeft gezegd.
Spr. en zijn fractie zijn er van overtuigd, dat in tijden
van hoogconjunctuur bij voorkeur geen openbare wer
ken dienen te worden uitgevoerd en in tijden van laag
conjunctuur wel. Ook spr. zou dat heeft hij reeds
betoogd de laatste zijn om te ontkennen, dat inves-
oringsbeperking nodig zou zijn. Het gaat spr. niet om
het principe van de zaak, maar om het feit, dat de weg,
die de gemeente heeft gemeend te moeten volgen, een
verkeerde is geweest. Hij is van oordeel, dat de rijks-
ovei'heid de verantwoordelijkheid voor deze beperking,
met inachtneming van een door haar te bepalen pla
fond, aan de gemeenten over moet laten.
De Voorzitter gelooft niet, dat hier verder nog iets
over te zeggen is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijl. no. 18).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 18.
De heer Wiersma rapporteert namens de commissie,
belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en be
staande uit de heren Kamstra, Slaterus en Wiersma,
dat de commissie de geloofsbrief van de heer B. van
der Heijde en de daarbij overgelegde stukken heeft
onderzocht en in orde bevonden, weshalve zij de raad
adviseert, de heer Van der Heijde als lid van de raad
toe te laten.
Op voorstel van de Voorzitter wordt z.h.st. dienover
eenkomstig besloten.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.