6
wille van het aardige betoog van de wethouder gaat
omschakelen. Hij neemt aan, dat deze er werkelijk enig
zakelijk belang bij heeft en op grond daarvan een ver
zoek tot omschakeling bij de energiebedrijven indient.
Als er belang voor het bedrijf aanwezig is, wordt op
verzoek van het bedrijf omgeschakeld, maar dan is
vanzelfsprekend van toepassing de regeling, als neer
gelegd in de raadsbrief, waarbij de stroomverliezen vol
ledig voor rekening van het bedrijf komen. Dient de
betrokken verbruiker een verzoek tot omschakeling in
dan komt spr. weer bij de heer Van Balen Walter
terug dan komen de stroomverliezen voor rekening
van die verbruiker en dat vindt spr. zeer redelijk. Im
mers hij heeft het zojuist al gezegd als voor
tijdige omschakeling plaats heeft, dan is dat in het
belang van de verbruiker. Zodra omschakeling in het
belang van het bedrijf geschiedt, is de vergoedings
regeling volkomen anders. Wanneer een gehele wijk
kan worden omgeschakeld, komt dit voor rekening van
het bedrijf.
De heer De Jong pleitte voor een zo kort mogelijke
termijn van uitvoering. Men begrijpt, dat ook spr. de
omschakeling wel graag zo snel mogelijk voltooid wil
zien, maar dit tempo hebben B. en W. bepaald niet in
de hand. Zij weten echter, dat hoe sneller het gaat,
hoe beter het is. Vandaar ook de vergoedingsregeling.
Die maakt het omschakelen voor de verbruiker aan
trekkelijker. Misschien is het ontbreken van een ver
goeding wel oorzaak, dat Nijmegen zo lang over de
omschakeling heeft gedaan. Er spelen echter factoren
mee, die spr. er de voorkeur aan doen geven niet een
bepaalde termijn te noemen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 30).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijl. no. 37).
De heer Van Balen Walter wil nog even terugkeren
tot wat hij bij een vorig punt heeft gezegd.
In de raadsbrief staat, dat de investeringsbeperking
de uitvoering van dit werk voorlopig verhinderen zal.
Spr.'s vraag is: Is dit zo? Staat dit vast? Persoonlijk
vindt hij vernieuwing van de Schaverneksbrug een
buitengewoon urgent geval, omadt deze verbetering
het verkeer door de stad in hoge mate ten goede zal
komen.
Nu wordt hier wel zo gezegd: er kan toch niets van
komen, maar spr. heeft in de courant gelezen, dat bijv.
Amsterdam wel anders tegenover deze dingen staat.
Daar denkt men er niet aan om bijv. het tunnelplan
niet te laten doorgaan. Dat komt er toch. Dat is een
wel wat ander geluid dan spr. hier hoort. Wanneer het
gemeentebestuur zelf het hoofd in de schoot legt en
zegt: het kan toch niet, dan wil spr. in elk geval toch
wel de zekerheid hebben, dat het niet kan, dus dat Den
Haag dit plan zal afkeuren.
De heer Kamstra is het niet eens met de heer Van
Balen Walter, dat hier de schuld bij het college gezocht
moet worden en dat dit het hoofd in de schoot legt.
Spr. meent, dat de feiten juist anders zijn. Hij c.s.
hebben met zeer veel genoegen dit voorstel gelezen. Zij
vinden het van zeer grote betekenis en prijzen B. en W.,
dat zij, ondanks de regeringsmaatregelen, hier toch
mee komen en dat zij zeggen: Mochten de omstandig
heden veranderen, dan zijn wij klaar, als wij dit plan
in portefeuille hebben.
De heer Van der Schaaf (weth.) kan de heer Van
Balen Walter, die de vrees heeft geuit, dat de inves
teringsbeperking door het college te zwaar wordt op
gevat, dat er dus mogelijkheden zijn, om te kunnen
ontsnappen en dat B. en W. die dus te gauw zou
den gaan verwaarlozen, mededelen, dat het college
er mèt hem van overtuigd is, dat de vernieuwing van
de Schaverneksbrug zo spoedig mogelijk tot stand moet
komen. De mogelijkheden, die er zijn, zullen tot het
uiterste misschien zelfs wel tot iets meer dan het
uiterste worden benutB. en W. zullen dus hun ogen
ten volle open houden, om, zodra er een mogelijkheid
is, bij de raad te komen met een voorstel om hun een
krediet te verlenen. En verder hopen zij de weg af te
wandelen af te snellen die tot het gewenste re
sultaat zal leiden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 16 en 17 (bijl. nos. 31 en 32).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18 (bijl. no. 36).
De heren J. K. Dijkstra, Van der Schaaf, Tiekstra en
Vellenga verlaten de vergadering.
De hear Van der Meer hat yn forban mei dit punt de
notulen fan 8 desimber 1954, doe't dit ünderwerp ek
oan 'e oarder west hat, noch ris neisjoen. Oan hwat dei-
doe oer praet is, wit spr. nou net folie nijs ta to foegjen
en dat wol hy ek net probearje. Hv wol him allinnich
bipale ta de wedde fan f 8.500, -, hwerta yn dy gear-
komste fan 'e rie bisluten is en dy't troch Dippetearre
Steaten op 3 jannewaris 1955 goedkard is. Dêrüt wolle
spr. c.s. konkludearje, dat yn 'e wedde bigrepen is de
2 fakansjetaslach, dy't mei yngong fan 1 jannewaris
1954 takend is. As hja dan bigjinne to rekkenjen de
boargemaster docht dat yn it riedsbrief ek dan
leauwe hja, dat it bidrach fan f 10.000,hwer't nou fan
ütgongen wurdt, f 100,to heech is, dus f 9.900,
wêze moat. By dy f 9.900,soene spr. c.s. yn elts gefal
f 200, -, d.i. de 2 dy't op 1 july 1957 wol by de sa
larissen fan it gemeentepersoneel komrae sil, optelle
wolle. Dan binne hja dus op f 10.100,De salaris-
grinzen wiene nou f 8.500,oan't f 8.800,- -. As men dus
net op it ünderste sitte wol, dan soe spr. ütstelle wolle
it salaris nou op f 10.250,fêst to stellen. Spr. c.s.
hiene it better foun. dat it ütstel fan 'e boargemaster
net fierder gyng. Dêrby hawwe hja der rekken mei
halden, dat der hjir yn elts gefal in bernetalage-rege-
ling is, dy't net yn alle gemeenten, dy't hjir neamd
wurde, bistiet. As nijste komt der noch by mar dat
hat yn 'e krante stien, doe't it riedsbrief al üt wie
dat neffens de bistegingsnota de forheging fan alle
mooglike salarissen wol foar rekken fan 'e gemeente
bliuwe sil.
De Voorzitter zou graag de opmerkingen van de heer
Van der Meer in het kort even willen beantwoorden.
Hij kan deze inderdaad toegeven, dat men, wanneer men
het bestaande salaris van f 8.500,verhoogt met de
verschillende percentages, die na de vaststelling van
dit salaris bij de ambtenarensalarissen zijn gekomen,
niet komt op het door spr. voorgestelde bedrag van
f 10.500,--. Spr. heeft desniettemin dit bedrag aan de
raad voorgesteld, omdat z.i. en het is ook niet de
eerste keer, dat hij dit standpunt aan de raad ont
vouwt toch ook een andere grondslag genomen moet
worden om te komen tot de vaststelling van het sala
ris van de wethouders in Leeuwarden, n.l. deze grond
slag, die algemeen in den lande als het voor wethou
ders van een gemeente in de klasse van 80.000100.000
inwoners juiste salaris wordt beschouwd. En nu heeft
het onderzoek uitgewezen, dat het bedrag van f 10.500,
zo ongeveer als het gemiddelde van de algemene op
vatting kan worden gezien. Als spr. dat zo stelt, dan
gelooft hij stellig niet aan de hoge kant te zijn. Spr.
gelooft, dat men, als men het precies zou uitzoeken,
nog wel iets hoger zou uitkomen dan f 10.500,
Het is B. en W. bij de voorbereiding van dit voorstel
door informatie gebleken, dat het ministerie ook op het
standpunt staat, dat in de gemeenten van de groep,
waartoe Leeuwarden behoort, een salaris, zoals nu aan
de raad is voorgesteld, een juist salaris is. Die infor
matie, die misschien beter niet algemeen gepubliceerd
kan worden en spr. zou dus over de hoofden van
de raadsleden aan de hier aanwezige dames en lieren
van de pers willen verzoeken dit niet met zoveel woor
den in hun verslagen te zetten luidt aldus, dat het
bedrag, dat in Gelderland door Ged. Staten is aange
houden, n.l. f 11.400,naar de mening van het mi
7
nisterie wel wat aan de hoge kant was. Maar omdat
het verschil met het door hen gedachte bedrag van
f 10.500,een verschil dus van f900,niet groot was,
was de verwachting, dat de minister om die f 900,
geen moeilijkheden met Gelderland zou maken en het
salaris van f 11.400,zoals het door Apeldoorn was
verlangd, zelfs zou goedkeuren. Men mag er dus wel
zeker van zijn, dat dit bedrag van f 10.500,ook in
de ogen van degenen, die het in Den Haag zullen be
oordelen, wel genade zal vinden. Kort gezegd, spr.'s
standpunt is, zoals het ook vroeger was, n.l., dat er
toch eigenlijk geen voldoende reden is om zich op het
standpunt te stellen, dat de wethouderssalarissen in de
gemeente Leeuwarden ten ongunste zouden moeten
gaan afwijken van wat elders in den lande als juist
salaris wordt aangenomen. Dat is de reden geweest,
waarom spr. het genoemde bedrag heeft voorgesteld,
hoewel hij wist, dat een procentuele verhoging van
f 8.500,op een iets lager bedrag dan f 10.500,- - zou
uitkomen.
Spr. zou opnieuw aan de raad in overweging willen
geven in de voorgestelde zin aan Ged. Staten te
adviseren.
De hear Van der Meer c.s. liket it ta, dat der by for-
geliking fan Ljouwert mei oare gemeenten of by need
mei de noarm to min rekken halden wurdt mei de berne-
talage, dy't hjir yn Ljouwert yn elts gefal al is.
De Voorzitter gelooft, dat inderdaad niet overal de
kindertoelage-regeling bestaat, maar dat Leeuwarden
toch bepaald ook niet de enige gemeente is, waar ze
bestaat.
Spr. moge dan naar de opvatting van de heer Van der
Meer iets aan de hoge kant zijn geweest, maar daar
tegenover staat wat hij ook in de raadsbrief heeft ge
schreven, n.l. dat de wethouderssalarissen nu ook al
weer geruime tijd in het geheel niet zijn verhoogd, dit
in tegenstelling tot de ambtenarensalarissen. Men zou
dus kunnen zeggen, dat de wethouders tot zover een
zeker verlies hebben geleden en men kan ook zeggen,
dat, wanneer er straks weer verhogingen van het
salarispeil in den lande zullen komen, ook weer te ver
wachten valt, dat de wethouderssalarissen niet vooraan
zullen gaan (om het zacht uit te drukken). Die twee
feiten kan men dus gevoeglijk stellen tegenover de
opmerkingen, welke de heer Van der Meer in tweede
instantie heeft gemaakt en spr. zou dus bepaald bij zijn
voorstel willen blijven.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van de burgemeester.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.