6 bij de gemeente. Daar staan slechts z.g. praktische motieven van een bepaald karakter tegenover. Geen sociale, en zelfs niet andere zakelijke motieven. Dit praktische argument wordt gebezigd: Als Leeuwarden niet verhoogt en andere gemeenten wel, dan zitten we op een eiland, in een slechte concurrentiepositie. Ge steld, dat een ambtenaar uit de bedoelde categorie ver dwijnt, hoe krijgen we ooit een capabele kracht terug, die immers bijna overal meer kan verdienen dan Leeu warden hem kan bieden. Dit is een zwaar argument, dat niet gemakkelijk te weerleggen is. Maar er kunnen omstandigheden zijn, waarin men blind moet zijn voor de consequenties van een bepaalde stap, als men meent, dat die stap goed en zedelijk geboden is. Beschouw dit niet, aldus spr., als jongleren met dikke woorden; dit is een overtuiging, die velen, ook hier, met spr. gemeen hebben. Maar behalve dit is er ook wel een z.g. zakelijke argumentatie te bezigen. Laat men toch niet alle be trokken ambtenaren over één kam scheren en zonder meer van allen veronderstellen, dat ze te koop zijn of gekocht worden. Sommigen willen niet eens veranderen of kunnen dat niet of niet meer. In de tweede plaats gaat het om een klein groepje, terwijl de zuigkracht ook voor andere, vaak schier niet te vervangen, amb tenaren geldt, uit grotere categorieën. In de derde plaats zijn de kwaliteitsverschillen tussen de z.g. eerste rangs-krachten en de z.g. tweede rangs-krachten lang niet zo groot als soms wordt betoogd. M.a.w.: in verband met de mogelijke moeilijkheden van aantrekking, moeilijkheden, die alle ja-zeggende gemeenten elkaar en anderen nota bene aandoen, graaft men een gat tussen de hoofdcommiezen, de hoofdcom miezen A en de hogere rangen, dat functioneel niet verantwoord is, maakt men verhoudingen kapot en schept een ongelijkheid in eigen huis, die evenmin een goed functioneren van het gemeentelijk apparaat ten goede komen. Hier helpen geen toezeggingen, die men slechts incidenteel op een bepaalde manier kan hono reren, omdat in de ministeriële circulaire meer dan duidelijk staat: Voor het ogenblik zal derhalve vol strekt moeten worden afgezien van voorzieningen voor middelbare en lagere ambtenaren bij de gemeenten. Nog kort geleden hebben enkele grote ambtenaren- organisaties, de ARKA en de ABVA in betogen van de leden en verklaringen van het hoofdbestuur hun misnoegen over deze gang van zaken geuit. Een goed personeelsbeleid, dat rekening dient te houden met so ciale èn zakelijke factoren, moet de belangen van het gehéle personeel dienen of trachten te dienen. Ondanks enkele geluiden in de commissie voor G.O. kan gezegd worden, dat dit in onze gemeente steeds zo goed moge lijk is nagestreefd. Nu kan en mag het niet, en daarom volgens spr. dan ook niet met deze bedragen voor deze kleme groep, zonder deze groep een behoorlijk inkomen te misgunnen. Verder is er in het G.O. een foutief ver band gelegd tussen enkele niet vervulde wensen en de onderhavige kwestie. Die relatie was, aldus spr., naar onze mening onjuist. Tenzij dit gezien moet worden als een symptoom van onbehagen en onrust bij zeer grote groepen werknemers in gemeentedienst, die met verwondering en misschien met wantrouwen een be paalde ontwikkeling in den lande gadeslaan. Men zou echter dat onbehagen en die onrust slechts vergroten door deze verhogingen door te voeren. Erger dan het verbreken in een zeer bescheiden sector van een uni form loonbeleid, dat zeer belangrijk is, is het scheppen van ongelijkheid in eigen huis. Nog pas is in de Troonrede gezegd, dat ook de over heid zich t.a.v. de loonpolitiek de grootst mogelijke beperkingen moet opleggen. Verder: Voor 1958 moeten geen algemene loonronden verwacht worden. En nu heeft de Nederlandse arbeider een prima figuur ge slagen, wat het beperken en zich beheersen betreft, zowel na de bevrijding als na Korea. Als dat nu weer van hem gevraagd wordt, moet men een open oog heb ben voor de politieke en psychologische aspecten van de onderhavige zaak. Ook om die reden is, op dit tijdstip, deze verhoging een kwade zaak. Nu mogen de tegenstanders niet in exclusieve hoog hartigheid de begrippen principieel en sociaal voor zichzelf monopoliseren. Maar als de raad deze zaak met spr., óók juist nu, een kwade zaak acht, dan zal de raad op zakelijke, èn sociale, èn ook ethische mo tieven slechts één woord kunnen uitspreken: neen. De hear Van der Meer wiist der op, dat yn de Ge meentewet stiet, dat ,,het college van Ged. Staten het salaris van de secretaris en de ontvanger vaststelt, de raad gehoord." It is der üs, sa seit spr., joun ek om to rédden, dat dippetearre steaten goed hearre sille, hoe't wy der oer tinke, hoe't de c.h. fraksje der oer tinkt. Spr. wie fan doel by it folgjende punt hwat to sizzen, mar omdat de Foarsitter it ek al oer dat punt hawn hat, docht spr. it nou ek mar. De Foarsitter hat sein, dat de saek yn feite al ütmakke is, mar dan freget spr. him óf: hwat docht de rie dan hjir? Spr. soe sizze: de rie makket dit üt. Hy is it mei de hear Mani iens, dat dizze saek fan boppen óf al forkeard gongen is, mar dan soe hy sizze: alles goed en wol, mar dan passé wy der foar om dêr oan mei to dwaen. De Foarsitter sei fierders, dat yn dizze gemeente de salarissen fan de Foarsitter fan de rie, fan minsken fan de polysje en fan learkrêften dochs al forhege binne en dat de for- haldingen dus al mis binne, mar dat kin de rie net helpe, dêr hat de rie neat oan dwaen kinnen. As de rie it to sizzen hawn hie, wie it net bard. De Foarsitter hat torjocht opmurken, dat de rie net sein hat, dat dizze funksionarissen dy fan punt 11 it nou ütstelde salaris net fortsjinje soenen. De rie hat lyk- wols wol ütkomme litten, dat hy fan bitinken is, dat, as dizze minsken mear krije, in hiele soad oare minsken ek mear wurdich binne. De heer K. de Jong heeft zich in eerste instantie beperkt tot de weergave van de mening van zijn fractie t.a.v. punt 11, maar nu reeds over punt 11 èn punt 12 gesproken is, hoopt spr., dat de Voorzitter hem toe staat ook over punt 12 iets te zeggen. Het spijt spr., dat hij dit in eerste instantie niet heeft kunnen doen, want hij had, wanneer hij geweten had, dat de Voor zitter hem daartoe gelegenheid zou geven, in elk geval daarover gesproken. Wat punt 12 betreft, hebben spr. c.s. de indruk, dat het voorstel eigenlijk een beetje prematuur is. Bij punt 11 i.z. de jaarwedderegeling secretaris en ont vanger krijgt men uit de discussie de indruk, dat men hier wel kan spreken over de wijze, waarop de zaak verder gerealiseerd zal worden, maar dat het er eigen lijk weinig toe doet. Ged. Staten gaan die salarissen toch verhogen; dat staat wel vast en de raad heeft niet anders te doen dan advies te geven. Dat vindt spr. te cru. Hij zou zich kunnen voorstellen, dat alle gemeen tebesturen zeggen, dat zij hier niets voor voelen. Dan zullen Ged. Staten moeten zeggenwij trekken in vredesnaam dit voorstel maar in. Maar moet men dan nu hier toch punt 12 gaan behandelen? Zegt men: de salarisverhoging voor secretaris en ontvanger zal toch wel doorgaan en laten wij dan de hogere ambte naren ook maar een verhoging geven, dan doet men iets, wat eigenlijk prematuur is. Wanneer positief vast staat wat Ged. Staten hebben beslist, dan is volgens spr. het moment gekomen om te zeggen: wat gaan wij nu doen met de hogere ambtenaren, wier salaris ge koppeld is aan dat van de secretaris en ontvanger? Spr. zal geen voorstel van het door hem naar voren gebrachte maken. De zaak is al in discussie, maar wel wil hij het college vragen, haar maar even op te bergen en af te wachten wat Ged. Staten zullen be slissen. Het college weet, hoe de raad over deze aan gelegenheid denkt, maar het lijkt spr. beter, zakelijker en reëler, om er op een tijdstip, als door hem bedoeld, over te spreken. Wat het materiële bezwaar van spr. c.s. betreft, zij zien hier spr. heeft het t.a.v. punt 11, in eerste in stantie, ook al gezegd geen noodzaak, geen nood situatie aanwezig. Met betrekking tot punt 12 zou hij willen opmerken, wat ook anderen deden, dat de con sequentie van deze verhogingen is, dat het salarisbeleid in zijn totaliteit uit elkaar getrokken wordt; spr. denkt m.n. aan die groepen, welker verlangens niet vervuld kunnen worden. Men schept een zekere discrepantie tussen de topsalarissen en de rest van de salarissen hier ter plaatse, maar gaat men de topsalarissen niet verhogen, dan schept men een discrepantie tussen deze '7 salarissen hier en elders. En nu gaat het er maar om, welke discrepantie voor Leeuwarden het zwaarst weegt. De gemeenteraad heeft te doen met een lege kas, met een groot tekort; het financiële bezwaar klemt, voor spr. althans, wèl. Hij is het niet eens met de Voor zitter, waar deze zegt, dat dit in het verlengde ligt van de redenering, waarbij men lonen en salarissen tot sluitpost van de begroting wil maken. Dat gaat spr. ver genoeg. Dat heeft hij nooit beweerd. Wèl heeft hij beweerd, dat men bij alle nieuwe salarismaatregelen, die genomen moeten worden, terdege rekening heeft te houden met de vraag: Hoe staat het met de finan ciën; is het mogelijk een bepaalde maatregel te treffen? Of moet men maar blindelings volgen wat Den Haag en het Provinciehuis doen en heeft men met de finan ciële situatie ter plaatse helemaal geen rekening meer te houden? Spr. gelooft, dat de raad zich zijn verant woordelijkheid als zodanig bewust moet zijn. Met het oog op de financiële positie der gemeente en in volle verantwoordelijkheid moet hij zijn beslissing nemen. Gevoel voor het feit, dat discrepantie ontstaat tussen Leeuwarden en de provincie en Leeuwarden en andere gemeenten leeft bij spr. c.s. wel, bij het ene fractielid overigens sterker dan bij het andere. Een deel van de fractie zal het zwaartepunt leggen op de discrepantie tussen de topsalarissen en de rest van de salarissen hier ter plaatse, een ander deel zal geneigd zijn te zeggen: Het moet niet die kant uit, dat Leeuwarden een laagte-eiland wordt: „daar moet je niet sollici teren". Dat kan een groot bezwaar betekenen voor de toekomst. Dat argument heeft dit gedeelte der fractie wel terdege als tegenargument willen gebruiken, zoals de heer Vellenga het ook al gezien heeft. Dat deel van spr.'s fractie neemt het standpunt in, dat nü niet tot verhoging moet worden overgegaan, maar hoopt, dat dit voorstel, zodra de financiële situatie het mogelijk mocht maken, nog eens ter tafel gebracht wordt. En dan zal men misschien ook iets meer weten van het landelijke standpunt i.z. de salarissen van lagere en middelbare ambtenaren, voor welker verbetering vol gens spr. ook de voorwaarde geldt: zodra de finan ciële situatie het mogelijk maakt. Het is niet zo, dat spr. c.s. niet voor verbeteringen zouden gevoelen, maar zij gevoelen er op dit moment niet voor. Het ene lid legt de klemtoon of het zwaartepunt mis schien meer op de financiële zijde der kwestie, het andere meer op de materiële of de incidentele kant. Als gehele fractie echter is men op dit voorstel tegen. De heer Mani heeft aan hetgeen hij in eerste in stantie gezegd heeft niet veel meer toe te voegen, omdat wat hij misschien nog had willen opmerken heel juist door de heer Van der Meer is gezegd. Er rest spr. anders niets dan de Voorzitter te verzoeken een door hem op schrift gesteld voorstel van hem te willen aannemen en aan de raad voor te leggen. De Voorzitter leest het door de heren Mani en Spiek- hout ondertekende voorstel voor. Het luidt aldus: „De raad der gemeente Leeuwarden spreekt als zijn mening uit, dat de wedden van secretaris en ontvanger van deze gemeente niet dienen te worden verhoogd. Mochten Gedeputeerde Staten van Friesland toch tot het vaststellen van een hogere wedde voor deze func tionarissen overgaan, dan staat de raad op het stand punt, dat de richtlijnen-Ubink niet dienen te worden gevolgd". Dit voorstel kan nu, aldus spr., mede deel uitmaken van de beraadslagingen. De heer De Vries is er mèt de wethouder van over tuigd, dat de verhoging van de salarissen der top functionarissen, die in de Kamer is aangenomen, een kwade zaak was. En wat dat betreft, bestaat er .dus geen enkel verschil van mening tussen de meerderheid van spr.'s fractie en hem persoonlijk. Spr. zou hier echter het volgende aan willen toevoegen. Men verkeert hier in de onaangename situatie, dat men niet als eerste instantie een beslissing over deze topsalarissen kan nemen, maar dat anderen: rijk, provincie en een aantal gemeenten, deze gemeente zijn voorgegaan. Het gaat er dus maar om, of men daaruit bepaalde consequenties moet trekken. Als men hier dus besluit om de desbetreffende salarissen niet te gaan verhogen, dan gaat men met opzet, bewust, kunstmatig, een ver schil in salariëring in het leven roepen tussen die sa larissen in deze gemeente en die van het rijk, de pro vincie en een aantal andere gemeenten. Dit verschil in waardering zou tot gevolg kunnen hebben, dat hier werkzame topfunctionarissen neiging zouden kunnen krijgen de gemeentedienst van Leeuwarden te ver laten en dat bij eventuele vacatures bepaalde topfunc tionarissen niet zouden kunnen worden aangetrokken. Nu behoeft men zich uiteraard niet te verhelen, dat, als in deze gemeente een topfunctionaris nodig is, deze hier ook komt. Als het enige bezwaar van deze aan te trekken of te behouden topfunctionaris zou zijn een verschil in waardering tussen de gemeenten, die het salaris wel hebben verhoogd, en de gemeente Leeuwar den, die dit niet zou hebben gedaan, dan is in de vorm van een persoonlijke toelage noodgedwongen een op lossing mogelijk; men zou dan echter, door de praktijk gedwongen, door een achterdeur binnenhalen wat de raad nu principieel zou verwerpen. Hoewel spr. daar niet voor gevoelt, zou daar na vanavond dan wel toe moeten worden overgegaan. Hij zal het antwoord van de Voorzitter en van de vertegenwoordiger van de minder heid van het college afwachten, alvorens definitief zijn stem te bepalen. De heer W. M. de Jong is het in grote trekken eens met het voorstel-Mani en met de strekking er van is hij het van harte eens. In dit voorstel wordt ook ge sproken van het niet volgen van de richtlijnen der commissie-Ubink. Het wil spr. echter voorkomen, dat dit bij punt 12 aan de orde is. Hij gelooft, dat, wanneer de raad niet meegaat met het voorstel, bedoeld bij punt 12, de zaak vanzelf van de baan is. Bij punt 11 gaat het niet om de consequenties van het voorstel. Spr. zou, eenvoudigheidshalve, de formulering aldus gewijzigd willen zien, dat dit de raad toegezonden ont werp niet de instemming van de raad heeft en dat de raad het college machtigt Ged. Staten aldus te be richten. Dit lijkt spr. even iets juister. Hij zou de heer Mani c.s. dan ook in overweging willen geven hun voorstel in die geest te wijzigen. Dat maakt het voor hem iets gemakkelijker, wat de vorm betreft, met het voorstel mee te gaan. Hij meent, dat de consequenties van het voorgestelde bij punt 11 bij punt 12 thuisbe- horen en dat men bij Ged. Staten hiermee niet moet aankomen. De Voorzitter wil, voordat hij vraagt, of meer raads leden het woord verlangen, eerst proberen, of de door de heer De Jong bedoelde vraag van orde misschien beter opgelost kan worden. Spr. leest daartoe het voorstel van de heren Mani en Spiekhout nog even voor: „De raad der gemeente Leeuwarden spreekt als zijn mening uit, dat de wedden van secretaris en ontvanger niet dienen te worden ver hoogd". Dit gedeelte slaat op het voorstel van de meerderheid van het college van B. en W., bedoeld on der punt 11, waar de heer W. M. de Jong dan ook geen bezwaar tegen heeft. Het tweede element van het voorstel-Mani is het volgende: „Mochten Gedeputeerde Staten van Friesland toch tot vaststelling van een hogere wedde voor deze functionarissen overgaan, dan staat de raad op het standpunt, dat de richtlijnen-Ubink niet dienen te worden gevolgd". Het wil spr. als voor zitter voorkomen dus afgezien van de vraag, of hij het hiermee eens is of niet dat dit men vergeve het hem, als hij het zo zegt er toch nog wel mee door kan. Want bij dit laatste staat niet, het aan Ged. Staten te berichten. Dat zal vermoedelijk ook niet de bedoeling van de voorstellers zijn. Zij zullen bedoelen, t.a.v. pimt 12 te besluiten om niet tot verhoging van de daar aangeduide wedden over te gaan. Als spr. probeert hun gedachtengang te begrijpen, dan zou, als Ged. Staten de salarissen van secretaris en ontvanger wèl verhogen en de richtlijnen-Ubink wèl gevolgd wor den, automatisch de verhoging van een aantal top salarissen daaruit volgen. En spr. begrijpt, dat de heren zich op deze wijze daartegen willen uitspreken. Men zou ook dat is een andere manier het voorstel, genoemd onder punt 12, kunnen afstemmen. Dat zou nog eenvoudiger zijn dan de raad zich op de door de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 4