b. tot het aangaan van een geldlening, groot f 500.000,met de Levensverzekering Maat schappij „Vita" te Zürich; B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent kasopneming en controle van de administratie van de gemeentelijke dienst voor so ciale zaken, de openbare werken en het openbaar slachthuis 2. bericht van verhindering van de heer Van dei- Meer. Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aangenomen. Punt 3 (bijl. no. 257). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. T. J. van Keulen, alhier; 2. mej. M. S. Dantuma, alhier; 3. mej. H. Blom te Eist (U.). Benoemd wordt mej. Van Keulen, met 29 stemmen (mej. Van der Meulen 1 stem en 3 stemmen van on waarde). Punt 4 (bijl. no. 255). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: J. Krottje te Wormer. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 5 (bijl. no. 246). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: mej. A. Hoekstra te Cornjum. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 6 (bijl. no. 256). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraren in de Handelswetenschappen: A. de Boer, J. H. de Jager, J. Kooistra, P. van Kuik, J. Oostra en R. H. Woldring; b. leraren in het Nederlands: C. Stelling en J. van der Wal; c. leraren in het Engels: D. Bergstra, P. Bilstra en J. Graafsma; d. leraar in het Nederlands en in het Duits: J. Bieleveld. Benoemd worden de heren De Boer en De Jager, met 33 stemmen, de heer Kooistra, met 32 stemmen (1 bilj. blanco) en de heren Van Kuik, Oostra, Woldring, Stel ling, Van der Wal, Bergstra, Bilstra, Graafsma en Bieleveld, met 33 stemmen. Punt 7 (bijl. no. 247). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: P. Kwist. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. Punt 8 (bijl. no. 248). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraar in het Duits: H. Kampen b. lerares in het Frans: mej. G. W. ter Stal. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 9 (bijl. no. 250). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: mej. M. M. Duursma. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. Punt 10 (bijl. no. 249). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraar in het Frans: N. A. G. Satijn; b. leraar in de Wiskunde: P. Kwist. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 11. De aanbeveling van het College van Curatoren luidt als volgt: Ir. J. C. van den Berg. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. Punt 12. Benoemd wordt de heer B. van der Heijde, met 32 stemmen (1 bilj. blanco). De heren Drent je en De Vries vormden het stem bureau. Punten 13 t/m 21 (bijl. nos. 258, 251, 252, 263, 261, 264, 253, 254 en 259). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 22 (bijl. no. 262). De heer Pols heeft in 1951 reeds gezegd, dat hij helemaal niet twijfelde aan de deskundigheid van het college op verkeersgebied en nadat hij de heren zich ook sedertdien met succes in het verkeer heeft zien be wegen, twijfelt hij daar op dit moment ook in het geheel niet meer aan. Wel zou hij echter de vraag in overweging willen zien genomen, of het niet tijd wordt te komen tot het instellen van een verkeerscommissie. Spr. is altijd van mening geweest, dat het verkeer dat in de toekomst eigenlijk wel vraagt. Hij zou de bevolking meer bij de problemen op dit terrein willen betrekken. Had spr. vanavond niets gezegd, dan was dit punt misschien weer vergeten en de wens t.a.v. een com missie als bedoeld leeft bij spr. nog altijd. Hij vond destijds niet en vindt thans mogelijk nog niet steun in de raad, maar misschien zal dat in de toe komst veranderen. Daarom wil spr. instelling van een verkeerscommissie gaarne aanbevelen. De Voorzitter heeft de heer Pols niet in de rede willen vallen, maar vraagt de raadsleden toch wel, te bedenken, dat het punt „verkeerscommissie" buiten de orde is. De heer Rr»s sluit zich heel gaarne bij de heer Pols aan. Er is over dit punt al bij meer gelegenheden ge sproken. De hear Santema wol him ek graech by de wurden fan de hear Pols oanslute. De Voorzitter hoopt dit punt even kort af te doen als de beide laatste raadsleden. Spr. heeft al gezegd, dat het punt „verkeerscom missie" buiten de orde is. En als de heer Pols gezwegen had, zou dat t.a.v. dit onderwerp geen verschil hebben gemaakt. Het past misschien wel in de behandeling van de begroting. Spr. zou er dus op het moment alleen dit van willen zeggen, dat het standpunt van B. en W. t.a.v. de wens van de heer Pols nog altijd niet ver anderd is. Mocht deze er behoefte aan gevoelen, verder op dit punt in te gaan, dan zou spr. hem willen uit nodigen, dat bij gelegenheid van de begrotingsbehan deling te doen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 23 (bijl. no. 260). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. 3 Punt 24 (bijl. no. 265). Namens een groot deel van zijn fractie zou de heer K. de Jong enkele bezwaren tegen dit voorstel naar voren willen brengen. Allereerst merkt spr. op, dat het h.i. niet geheel past in het kader van de beslissingen, die de raad enige weken geleden heeft genomen in verband met de financiële positie van de gemeente. Diverse subsidies zijn niet verstrekt, omdat de middelen er niet voor waren; de voorgestelde salarisverbetering is niet toegestaan, grotendeels ook omdat zulks niet paste in de financiële omstandigheden van de laatste tijd. En nu wordt vrijwillig een belasting prijs gegeven, terwijl de raad nog kortgeleden een nieuw belasting gebied heeft betreden, n.l. dat van het heffen van straatbelasting voor het ongebouwde. Spr. herhaalt, dat, afgezien van het bedrag, dat dooi de voorgestelde afschaffing van bruggelden wordt ge derfd, de voorgestelde maatregel toch eigenlijk niet al te goed past in het kader van de genoemde beslissin gen. Een groot deel van spr.'s fractie kan dan ook zijn stem niet aan dit voorstel verlenen. In hoeverre het rijk hiervoor een compensatie heeft te geven, weet spr. niet. Het bedrag, waar het om gaat, is niet zo groot, maar het komt elk jaar terug. Spr. betwijfelt, of de gedachte, die B. en W. ontwikkelen, n.l. om hier maar geen moeite voor te doen, wel juist is. Afgezien ook hiervan echter, is het bezwaar van spr. c.s. tegen dit voorstel, dat het, hoewel het overi gens heel sympathiek is, op dit moment zeer onge legen komt. Doe't de hear Santema c.s. dit ütstel liezen, kaem by harren ek al in selde gedachte op. Miskien lykwols komme B. en W. hwat yn 'e Sinteklaes-stimming en bislute hja yn dit forban om f 10.000,oan 'e skippers ta to skikken. Men kin dit punt lyk as trouwens ek al yn it rieds- brief stiet net los tinke fan hwat de provinsje dien hat. De provinsiale farwetters binne nou allegearre tolfrij wurden. Mar de provinsje hat dêrfoar earst oer- liz halden mei it ryk om it jild, dat hja misse soe, wer- om to krijen. En dat is ek slagge, foar safier spr. wit. Mar de gemeente sil dizze f 10.000,moai wis net werom krije. Of hat hja der wol by de provinsje op oanstien om dit bidrach, dat hja foar de takomst misse sil, op deselde manear werom to krijen as de provinsje harres? Spr. slüt him graech oan by hwat de hear De Jong sein hat. It is yndied in saek, dy't foar de skipperij fan greate bitsjutting is, mar spr. soe B. en W. dochs yn oerweging jaen wolle, net al to royael to wêzen en sa mar wer f 10.000,biskikber to stellen. It is, hwat de hear De Jong ek ütdruklik sei, psychologysk ünkrekt om nou mei sa'n ütstel to kommen. De heer Tiekstra (weth.) zal hier graag enkele op merkingen over maken. Hij gelooft, dat men er wel rustig over kan praten. In de raadsbrief staat ook met nadruk, dat deze maatregel, uitsluitend financieel ge zien, slecht past in het beleid, dat in het jongste ver leden is gevolgd. Dat is inderdaad waar, maar het college stond voor de keus: öf het moest in deze raads vergadering komen met een voorstel tot voortzetting- van de bruggeldheffing en dat wil dus eigenlijk zeg gen met de voortzetting van een heffing, die bepaald uit de tijd is en door de betrokkenen dan ook niet meer als een redelijke en billijke bijdrage in de gemeente lijke huishouding wordt gevoeld öf het moest komen met een voorstel tot afschaffing. Bepaalde heffingen kunnen qua karakter nog pas sen in de gemeentelijke huishouding, maar bij een hef fing als deze, die daar eigenlijk niet meer in past door dat ze verouderd is, komt men, gegeven ook de beperk te goedkeuring door de minister, n.l. voor vijf jaar, voor de vraag te staan: moet men haar opnieuw gaan invoeren Spr. gelooft, dat, als men het er over eens is, dat de heffing verouderd is en dat het niet billijk en niet redelijk meer is haar van de belastingplichtigen in deze groep te vragen, men dan, zelfs al is de finan ciële toestand der gemeente niet zo pleizierig, toch consequent moet doorredeneren door te zeggen: wij schaffen deze heffing af. Dit past ook volkomen in het beleid, dat door de provincie is gevolgd. Het heffen van bruggelden is voorts, zoals ook al in de raadsbrief staat, nog onmogelijk, omdat het bruggen betreft, die over provinciale vaarwaters zijn gelegen. En de ge meente heeft ten aanzien hiervan geen onderhouds plicht. De bruggeldheffing is naar haar aard een rede lijke bijdrage van de gebruikers van de vaarwegen in het onderhoud daarvan. De onderhoudsplicht van de gemeente strekt niet verder dan 2 m uit de wal. Het is dus voor een deel voor de gemeente een kwes tie van algemene dienst en voor een ander deel voor de gebruikers een kwestie van los- en laad- en lig geld. Dat is eigenlijk mede de reden, waarom B. en W. hebben gemeend, ondanks de minder gunstige finan ciële toestand, met dit voorstel te moeten komen. Spr. heeft vaak in de omstandigheid verkeerd ta riefsverhoging te moeten verdedigen, waarvan ook werd gezegd, dat het moment van invoering niet bijster gelukkig gekozen was. Spr. meent daarom, dat het in dit geval prettiger was geweest, dat men de moed van het college om thans, nu de omstandigheden daarvoor niet gunstig zijn, met dit voorstel te komen, had ge prezen. Wat de kwestie van de compensatie betreft, dit is eigenlijk niet meer dan een principiële vraag die overigens belangrijk genoeg kan zijn want het be drag is te gering van importantie om er met het rijk over te gaan discussiëren. Zou het rijk bereid zijn de subjectieve uitkering met deze compensatie te verho gen, dan wil het gemeentebestuur deze verhoging na tuurlijk gaarne toucheren, maar het gaat hier om een beslissing, die de raad op eigen verantwoording neemt. Gezien de grootte van het bedrag echter spr. her haalt het moet het college hier z.i. niet met het rijk over gaan bekvechten. Spr. wil er nog op wijzen, dat de provincie niet een volledige compensatie heeft gekregen. Het ging hier om een complex van scheepvaartrechten. Een bedrag van f 50.000,heeft de provincie niet gecompenseerd gekregen. Het kan best zijn, dat men daar dit bedrag in hetzelfde vlak ziet, als waarin het bruggeld, dat door de gemeente gederfd wordt, moet worden gezien. De heer Santema heeft voorts nog gevraagd, of B. en W. bij de provincie stappen zouden willen doen om toch tot compensatie te komen. Spr. is er niet zo heel zeker van, dat dit resultaat zou hebben. Als de raads leden de provinciale begroting of de publikatie daar omtrent goed hebben gezien, dan zal hun zijn gebleken, dat het provinciaal bestuur voorstelt, de provinciale bijdrage in de kosten van de gemeenten voor de krank zinnigenverpleging met f 220.000,te verlagen en dit bedrag dus ten laste van de begroting dezer gemeenten te brengen. Spr. heeft, als de provincie er op uit is de provinciale begroting sluitend te maken, o.m. ten koste van de begrotingen der gemeenten, werkelijk geen ver wachting, dat de provincie aan het rijk zal voorstellen de derving der bruggelden ongeveer f 10.000, in de desbetreffende rijksuitkering te doen compenseren. Spr. hoopt toch wel, dat de raad ter wille van de belanghebbenden een economisch zwakke groep de voorgestelde afschaffing zal aanvaarden. Hij wil er nog bij zeggen, dat de opbrengst der brug gelden achteruit loopt. De tonnage per schip wordt wel iswaar groter, maar het aantal schepen vermindert. Stellig zou over één of twee jaar toch tot afschaffing der bruggelden moeten worden overgegaan. En als het toch moet, laat het dan vandaag maar gebeuren. De heer K. de Jong kan niet zeggen, door het betoog van de wethouder te zijn overtuigd, hoewel spr. moet toegeven, dat de heer Tiekstra wel zijn best gedaan heeft, spr.'s bezwaren weg te nemen. De wethouder zeide, dat deze heffing verouderd is. Spr. meent echter sterk te staan, als hij zegt, dat dit niet precies nü het geval is. Dan is zij al jaren ver ouderd, want de belasting op benzine en olie is niet nu pas ingevoerd; dat is al jaren geleden gebeurd. De wethouder schuift volgens spr. dit argument te sterk naar voren. Waarom zijn B. en W. dan niet met dit voorstel gekomen, toen er een overschot op de begro ting was? Toen had men kunnen zeggen: Wij hebben een overschotje; enkele dingen liggen niet goed, laten we die alvast gaan afschaffen; ze zijn uit de tijd. Nu de gemeente met een tekort zit, lijkt «pr. het moment

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 2