2
Aannemersbond. Hij stelt voor dit adres bij het be
trekkelijke punt te behandelen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Punt 3 (bijlage no. 274).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. K. A. de Jong te Harlingen;
2. F. Boukes te Haarlem;
3. J. R. Slopsema te Groningen.
De hear Santema fynt de bislissing, dy't de rie diskear
nimme moat, de kar, dy't hy dwaen moat, net in mak-
like. It rapport fan de konsulint lit wol düdlik üt-
komme, dat men hjir mei trije lykwurdige figuren to
dwaen hat. Sünder nou op de persoanlike eigenskippen
fan de kandidaten acht to jaen, soe spr. wol hwat oer
dizze foardracht sizze wolle.
De figuer, dy't op nr. 2 stiet, is immen, dy't oar-
spronklik ek yn Ljouwert wenne hat, dy't byg. foar
de sportforienings in figuer fan bitsjutting west hat
en nou ek yn Haerlim aj wer in fornaem plak ynnimt.
Hy is byg. skriuwer fan de technyske kommisje fan
de Nationale Volleybalbond. En as dizze figuer dan
troch syn sollisitaesje biwiist, dat hy wol graech wer
syn krêften jaen wol oan de gemeente, dêr't hy oar-
spronklik üt wei komt, dan is foar spr. de kar yn
dizzen wol düdlik.
De hear J. K. Dijkstra (weth.) wol hjir graech in
pear wurden oer sizze. De hear Santema hat gelyk,
dat it foar de bisiikjende en bioardieljende ynstansjes,
bisteande üt twa man, net maklik west hat om derüt
to kommen, hwa't nr. 1 en hwa't nr. 2 wurde soe. Hja
wiene it der beide wol oer iens, dat nr. 3 en dat wie
net in gefolch fan syn namme net in heger plak
fortsjinne as nr. 3. Doe binne de hearen De Jong en
Boukes bisjoen spr. soe sizze wolle mei de bril
op: in bytsje krekter en yn bytsje klearder, en binne
de bioardielers beide ta de oertsjüging kommen de
hear Van Wijlen likegoed as spr. en spr. likegoed as
de hear Van Wijlen dat dy't nou op nr. 1 stiet
it op punten woun fan nr. 2. En ien fan dy punten
docht ek wol bliken üt 'e stikken, n.l. dit, dat de hear
De Jong fierder studearret en dat hy fier hinne is mei
syn stüdzje foar Pedagogy M.U. Dat is in swiere
stüdzje. Spr. hat dernei ynformearre by ien fan de les-
jowers, Dr. G. Dijkstra, learaer Gymnasium, dy't foar
de leargong Pedagogy M.U. wiisbigearte dosearret. Dy
hat oer de stüdzje fan de hear De Jong safolle los-
makke, dat spr. it yn de persoan fan dizze sollisitant
tige wurdearret, dat hy dy stüdzje docht.
It is gjin wenst, dat yn iepenbiere sitting persoanen
bisprutsen wurde, mar hwat spr. seit, is net yn it nei-
diel fan nr. 2, allinnich pro nr. 1, n.l., dat dy by de
bisikers hwat in resolutere yndruk makke, harren hwat
mear keardel talike. En dat is in ding dat wol mei-
spilet, as men deroan tinkt, hoe't de jeugd fan Ljouwert
him binammen yn de gymnastykseale soms haldt en
draecht. Dat hawwe de oerwegings west, dy't makke
hawwe, dat de foardracht derüt sjocht lyk as hy nou
foar de rie leit.
De hear Santema freget yn twadde ynstansje it wurd.
De Voorzitter heeft de heer Santema in eerste in
stantie in openbare zitting het woord verleend, omdat
hij op dat moment geen aanleiding zag in besloten
zitting te gaan, maar hij heeft toch wel enige vrees,
dat het gesprek een zodanige kant uitgaat, dat de
raad misschien toch beter in comité kan gaan. Het
hangt natuurlijk af van wat de heer Santema zeggen
gaat, maar spr. gelooft toch, dat het verstandiger is
aan de raad voor te stellen de beraadslagingen over
dit punt in besloten zitting voort te zetten.
Spr. doet de deuren sluiten.
Na heropening der openbare vergadering wordt de
heer K. A. de Jong benoemd, met 29 stemmen (de
heer Boukes 4 stemmen en de heer Slopsema 1 stem).
De heren Drentje en Santema vormden het stem
bureau.
Punt 4 (bijlage no. 268).
De Voorzitter deelt mede, dat dit punt van de agenda
wordt afgevoerd, doordat een beroep is ingesteld.
Punt 5 (bijlage no. 266).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 7 t/m 16 (bijlagen nos. 280, 281, 267, 270, 278,
275, 276, 277, 269 en 282).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 279).
De hear Van der Meer seit, dat der neffens it rieds-
brief noch ünderhannelingen geande binne mei de pro-
vinsje oer de finansierring fan dit projekt. Men soe dus
sizze kinne: Hwerom komt dit ütstel dan net op in
momint, dat bikend is, hoe't it mei de ünderhannelin
gen ófroun is? Spr. kin him wol bigripe, dat it wurk
fuortgong hawwe moat en der net op wachtsje kin,
mar is it ek mooglik, dat it kolleezje meidielt, hoe't it
üngefear dermei stiet? Nim ris oan, sa seit spr., dat
de ünderhannelingen net goed ófrinne. Dan sit it ge-
meentebistjür mei de fraech, hoe't it dit ünderdiel fi-
nansierje moat. En dat is fansels net eat om in soad
sin oan to hawwen.
De heer Tiekstra (weth.) kan vrij kort zijn. Er zijn
dus besprekingen geweest tussen de directie van het
P.E.B. en spr. over de financiering. De inhoud van die
besprekingen mag stellig de verwachting wettigen, dat
hier geen probleem aanwezig is, althans een zeer aan
zienlijk geringer probleem dan op het ogenblik aan de
hand van de in de raadsbrief genoemde totale som zou
kunnen worden verondersteld.
Spr. is er van overtuigd, dat de directie van het
P.E.B. evenzeer van de moeilijkheden overtuigd is als
de gemeente van haar kant.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 18 (bijlage no. 272).
De heer De Vries zegt, dat zijn fractie met enig voor
behoud met dit voorstel akkoord gaat. Men zal be
grijpen, dat zij echt niet enthousiast is voor het idee
om een school, die wel zeker terecht is afgekeurd, met
investering van een bedrag van f 3700,nog tot op
zekere hoogte aan haar bestemming te laten beant
woorden. Het is duidelijk, dat het bedrag van f 3700, -
in geen enkele verhouding staat tot de kosten, die de
opheffing van de gebreken, die redenen voor de af
keuring zijn geweest, zou meebrengen. Spr. c.s. vinden
het daarom erg jammer, dat het zo loopt. Er is echter
geen andere mogelijkheid en dat zien zij allen wel
in. Men kan de school moeilijk gaan sluiten en de kin
deren de straat op sturen. Door onthouding van goed
keuring door Den Haag is het onmogelijk gemaakt een
vervangende school te bouwen. Als het inderdaad zo
ligt, dat, hoe meer men in Den Haag hamert, hoe meer
men gedaan krijgt, dan zal het college misschien met
nog meer voortvarendheid in Den Haag moeten blijven
hameren. Intussen twijfelt spr. niet aan de voort
varendheid van het college.
Onder het voorbehoud, dat het in gebruik houden
van deze school van zeer tijdelijke aard zal zijn, kunnen
spr. c.s. zich met dit voorstel verenigen.
De heer Van der Veen zou alleen iets willen zeggen,
omdat zwijgen van zijn kant de indruk zou kunnen
vestigen, dat hij het met de heer De Vries eens is.
Spr. zou op grond van de raadsbrief eerder geneigd
kunnen zijn tot de overtuiging te komen, dat destijds
het besluit tot afkeuring misschien niet helemaal te
recht is genomen. Hij meent, dat de stukken de raad
-
3
wel duidelijk maken, dat de gebreken van minder be
langrijke aard zijn dan de raad destijds veronderstelde.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) heeft met belangstel
ling naar beide sprekers geluisterd. B. en W. delen de
opvatting omtrent de toestand van de school, waaraan
de heer De Vries uiting heeft gegeven; zij achten het
voorstel evenmin als hij een ideale oplossing van de
moeilijkheden. De heer De Vries weet echter, zoals
B. en W. helaas weten, dat vervanging van de school
voorshands niet mogelijk is. Men moet dus genoegen
nemen met tijdelijke maatregelen, in afwachting van
een bevredigende oplossing. Die is alleen te verkrijgen
door nieuwbouw, waarop het college zal blijven aan
dringen, niet met méér voortvarendheid dan tot nog
toe geschied is, omdat spr. dat onmogelijk lijkt.
De heer Van der Veen zei, dat het hem toelijkt, dat
het besluit tot afkeuring niet geheel terecht genomen
is. Spr. weet niet, in hoeverre het college dat met hem
eens zou kunnen zijn, maar vast staat wel, dat het
besluit tot afkeuring niet door het college is genomen,
maar door andere beoordelende instanties.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 19 (bijlage no. 283).
De heer Bootsma veronderstelt, dat het niet de be
doeling van de Voorzitter is om dit punt aan het vol
gende te koppelen, mede gelet op de ingekomen brief,
die deze bij de mededelingen heeft voorgelezen.
De Voorzitter geeft te kennen, dat dit inderdaad
niet de bedoeling is.
De heer Bootsma meent, als dit niet het geval is,
zich wel heel erg te kunnen beperken bij dit punt,
want dan houdt dit alleen in het wijzigen op een paar
onderdelen van een overeenkomst, waartoe reeds is
besloten in de raadsvergadering van 26 juni 1957. Het
gaat om de door het college voorgestelde wijzigingen,
voortvloeiende uit de beoordeling door de minister.
Spr. gelooft, dat hij c.s. zich daar zonder meer mee
kunnen verenigen; alleen zou hij het colleg'e in over
weging willen geven om daar nog een clausule aan toe
te voegen, n.l. aan artikel 1, lid 1, achter: „circa 1000
woningen": „welke zullen worden gebouwd met steun
uit 's Rijks kas op voet van de Woningwet", zulks om
te voorkomen, dat de gemeente eventueel in de nood
zaak zou kunnen komen te verkeren om in het eind
nog een deel van de woningen als premiewoningen te
moeten opzetten, wat consequenties zou hebben t.a.v.
de huurprijs.
Spr. zou dit voorstel meteen als onderwerp van be
raadslaging willen zien behandeld.
De Voorzitter heeft het voorstel van de heer Bootsma
ontvangen. Hij meent, dat hij het niet meer behoeft
voor te lezen, nu de raad het pas gehoord heeft. Het
voorstel, dat mede is ondertekend door de heer Mani,
kan nu eveneens onderwerp van beraadslaging vormen.
De heer Van der Veen vindt, dat het voorstel op
zichzelf wel enige bevreemding zou moeten wekken;
spr. meent n.l., dat de Voorzitter in de vergadering
van 26 juni 1957 heeft kunnen mededelen, dat de
minister verklaarde akkoord te gaan met het ontwerp.
Achteraf blijkt de minister van mening te zijn ver
anderd. Spr. gelooft, dat hij op het ogenblik niet be
hoeft in te gaan op de kwestie zelf. Daar zal bij het
volgende punt volop gelegenheid voor zijn. Wèl zou
hij het college willen vragen: Wat gebeurt er, als de
raad nu eens niet deze verandering aanbrengt? Eén
ding is natuurlijk op zichzelf niet helemaal pleizierig
bij dit voorstel, juist omdat het hier gaat om een
onderwerp, waarover blijkbaar nog wel verschil van
mening mogelijk is en ten aanzien waarvan de raad
zich destijds al heeft uitgesproken. Er wordt eigenlijk
gevraagd, dat de raad een blanco niet helemaal
blanco volmacht aan het college geeft om de tekst
vast te stellen. Het zou natuurlijk pleizieriger zijn, in
dien de raad de tekst voor zich had.
Spr. vraagt, welke de consequentie is, als de wijzi
ging niet wordt aangebracht.
De heer K. de Jong gelooft, dat het voorstel van het
college alleen maar een verbetering in de bestaande
basis-overeenkomst is en hij c.s. kunnen daar hun stem
wel aan geven. De gedachte, neergelegd in het voor-
stel-Bootsma, leeft ook bij hen. Zij hopen dan ook, dat
het college het zal overnemen, waardoor in de over
eenkomst wordt vastgelegd, dat het plan alleen door
gaat, als de financiering op basis van woningwetbouw
mogelijk is.
De heer F. T. Dijkstra verklaart zich ook akkoord
met het voorstel, maar wil tevens aanhaken bij het
stuk, dat vanavond is binnengekomen.
De Voorzitter: Dat stuk valt als onderwerp van be
raadslaging onder het volgende punt.
De heer Van der Schaaf (weth.) constateert, dat de
heer Bootsma als eerste spreker steun aan het voor
stel tot wijziging van de basis-overeenkomst heeft ver
leend en hij heeft er zijnerzijds geen bezwaar tegen
gemaakt, dat dit in de vorm van een machtiging is
gegoten, op grond waarvan dan het college de redactie
nader zou kunnen vaststellen.
De heer Bootsma komt met een voorstel om door
toevoeging van de woorden, die in zijn voorstel zijn
vervat, duidelijker te maken, dat men hier met een
woningwetproject te maken heeft, dan dit misschien
voor sommigen is. In het voorstel, dat in de vergade
ring van 26 juni behandeld is, is ook al duidelijk naar
voren gebracht, dat men hier te doen had met een
project, dat woningwetwoningen betreft en ook uit de
basis-overeenkomst is het wel te halen. Wanneer men
de basis-overeenkomst, die de gemeente heeft met de
fa. Zwolsman, legt naast andere basis-overeenkomsten
volgens een zeker model, dat daarvoor elders in het
land geldt, is uit het ontbreken van zekere bepalingen
wel af te leiden, dat hier woningwetbouw bedoeld is.
Het college heeft er echter uiteraard geen enkel be
zwaar tegen om toch het amendement-Bootsma over
te nemen. Spr. meent dan ook te mogen aannemen,
dat dit, nu het ook van andere zijde in de raad wordt
gesteund, wel als overgenomen kan worden beschouwd.
Dan is inderdaad, zoals ook de heer K. de Jong heeft
opgemerkt, de mogelijkheid om, indien daartoe termen
aanwezig zouden blijken te zijn, het aantal woningen
tot 70 te reduceren, gevoegd bij de duidelijke uit
spraak, dat deze bouw zich alleen in de woningwet
sector zal afspelen. Naar spr. aanneemt, zal de raad
niet veel bezwaar tegen deze verbetering van de basis
overeenkomst maken.
De heer Van der Veen sprak met enige bevreemding
de vraag uit: heeft de minister dan eerst een ander
standpunt ingenomen dan nu? Inderdaad. In de raads
brief staat ook: „Van de zijde van het ministerie wordt
ons nader medegedeeld". Het is dus in zekere zin een
aanvulling, die de minister gewenst acht en die B. en W
menen te moeten accepteren. „Wat gebeurt er", zo
vraagt de heer Van der Veen, „als wij deze wijziging
niet zouden aanbrengen?" Spr. beschouwt dit als een
theoretische vraag, want in de raad is men het er over
eens, dat de basis-overeenkomst door de wijziging
wordt verbeterd. De heer Van der Veen zal er dus ook
alleen maar een theoretisch genoegen in hebben te
weten, wat er zou gebeuren, als iets goeds wordt
achterwege gelaten. Spr. veronderstelt, dat het ten
gevolge zou hebben, dat de verdere afwikkeling van
deze zaak op het ministerie en bij andere instanties
grotere moeilijkheden zou ondervinden dan wanneer de
wijziging wordt aangenomen. Ook om die reden meent
spr., dat het wel gewenst is, dat de raad vanavond
dit voorstel aanneemt.
De belangstelling van de heer Van der Veen voor
deze kwestie was toch iets anders dan bloot theore
tisch. Spr. zocht n.l. naar een mogelijkheid om te ont
snappen aan de strop om de nek in de vorm van deze
basis-overeenkomst. En hij had eigenlijk de hoop, dat
de wethouder zou zeggen: „Als jullie het voorstel niet
aanneemt, hecht de minister zijn goedkeuring er niet
aan en dan zijn wij er af". Spr. heeft daarvoor op zich
zelf geen bewondering, maar als de kaarten zo zouden
liggen, zou spr. adviseren tegen te stemmen.