j!
V.>i-
12
dat ze niet boven de minimale eisen uitkomen. De vloer
oppervlakte bijvoorbeeld is bepaald groter dan de mini
maal voorgeschrevene. Naar spr.'s mening worden het
zeer acceptabele woningen.
De gevolgen van de bestedingsbeperking kan spr.
niet volledig overzien. Het wil hem voorkomen, dat de
mogelijkheden bij normale aanbesteding beperkter zul
len zijn. Het onderhavige plan waarborgt een grotere
continuïteit en daarom liggen de mogelijkheden stellig
iets gunstiger dan bij andere plannen.
De heer Kamstra heeft zich aangesloten bij het be
toog van de heer Van der Veen en komt ook tot het
trekken van vergelijkingen met huurprijzen van andere
plannen. Spr. zou ook de beantwoording van de heer
Kamstra in dezen aan zijn collega van Volkshuisvesting
willen overlaten.
De heer Kamstra heeft een zegsman gehad, die hem
voorspeld heeft, dat de bouwprijzen over een half jaar
misschien 10% lager zouden liggen. Spr. kan daar niet
anders op zeggen, dan dat hij er niet op zou willen
wachten. Maar als dat zo zou zijn, dan hoopt hij tegen
die tijd een ander plan te hebben en daar ook van te
profiteren. Hij zou echter niet op de voorspelling van
die zegsman, die overigens wel heel betrouwbaar en
best zal zijn, willen afgaan.
De vragen van de heer Van der Meer zijn, in het al
gemeen beschouwd, al beantwoord. De vraag, of er ge
noeg gegadigden zijn, zal de heer Tiekstra wel beant
woorden.
Tot de heer K. de Jong wil spr. nog het volgende
zeggen. Met de Leeuwarder aannemers zal naar alle
waarschijnlijkheid wel niet op een basis-overeenkomst
te contracteren zijn, omdat de minister slechts op een
beperkte schaal zijn medewerking aan basis-overeen
komsten wil verlenen. Het is dus niet waarschijnlijk, dat
de Leeuwarder aannemers onder precies dezelfde voor
waarden als Zwolsman op de medewerking van de mi
nister voor het verkrijgen van verschillende artikelen
zullen kunnen rekenen.
De heer Stobbe heeft er naar spr. meent terecht
op gewezen, dat de raad kortgeleden door het aan
vaarden van de huurprijzen van andere projecten, zoals
de 229 woningen van de Vereniging van Volkshuis
vesting en de 160 van het plan van de gemeente-archi
tect A chterhofreeds in de richting van de thans
voorgestelde prijzen is gegaan. De huurprijs voor de
7-persoonswoningen uit die plannen grenst beslist aan
de thans berekende.
De heer Spiekhout vraagt: Zijn er van andere zijde
ook aanbiedingen ingekomen voor dit bouwplan? Spr.
kan daarop antwoorden: Neen, dat is niet het geval,
tenzij men de aanbieding, die vanavond is binnenge
komen, daartoe zou willen rekenen. Daar heeft spr.
echter het zijne al van gezegd. Zijn er, zo vraagt de
heer Spiekhout verder, mogelijkheden, om naast dit
plan ook nog Leeuwarder aannemers te doen bouwen?
Spr. wil daarop antwoorden, zonder dat hij in vele
bijzonderheden kan treden, dat het college nog steeds
beoogt om èn deze systeembouw te doen plaats vinden
èn, daarnaast, een ruime kans te geven aan de Leeu
warder aannemers. Dat zal in een ander gebied van de
stad moeten zijn. Daar wordt hard aan gewerkt. Als
men de situatie op 1 november j.l. beziet, dan blijkt
toch ook weer, dat toen aan de Leeuwarder aannemers
de kans is gegeven om 270 woningen te bouwen aan
de Julianalaan en bij het onderhavige project is maar
sprake van 192 woningen. Dit spreekt wel heel duide
lijke taal. B. en W. blijven dus op beide fronten werk
zaam en dat zal hun ook wel geraden zijn. Zij zoeken
naar ruime gelegenheid om ook de Leeuwarder aan
nemers in het zuiden van de stad een volledige kans
te geven.
Ten slotte zou spr. nog willen aanvoeren, dat het
naar zijn idee niet raadzaam is om uitstel van dit punt
te aanvaarden. Wanneer men spreekt met instanties,
die ingeschakeld zijn in het woningbouwbeleid, dan
krijgt men de indruk, dat er in verband ook met de
financieringsregeling voor 1958 toch weer een soort
van contingentering van de volumina is te verwachten.
Dat betekent, dat, als er niet plannen rond zijn aan
het begin van het volgende jaar en deze niet bij de
toelaatbare bouwprijs zijn gebracht, de gemeente grote
kans loopt, dat zij van de verdeling, die voor 1958 moet
plaats hebben, te weinig krijgt, niet het haar toe
komende deel. Daarom is spr. zeer bepaald bevreesd
voor uitstel. Hij kan dan ook niet met de heer Schoot
stra meegaan, als deze op uitstel aandringt. Hij blijft
het met nadruk ontraden, omdat ook het alternatief
en hetgeen daarmee zou kunnen worden gewonnen, voor
hem zeer problematisch zijn. Wanneer blijkt, dat de
prijs van Zwolsman boven de curveprijs ligt en dat
zal vrij spoedig blijken dan is het plan misschien van
de baan, tenzij het alsnog tot de toelaatbare prijs is te
brengen. En wanneer nog weer langere tijd gewacht
moet worden, heeft men daarmee nog niet de zekerheid
gekregen, dat men „er is". Daarom ziet spr. in uitstel
geen voordeel, maar een groot risico.
Hierbij zou spr. het willen laten.
De heer Tiekstra (weth.) zou enkele concrete op
merkingen willen maken i.z. het huurpeil van deze
woningen en de hoedanigheid der elektrische leidingen;
hij kan de sprekers wel met één grote armzwaai be
antwoorden, hoewel het ondergaan van een armzwaai
misschien niet altijd aantrekkelijk is.
De heer Van der Veen heeft i.z. de rekening en de
exploitatie van dit complex de vraag gesteld, of inder
daad geld tegen een percentage van 43/2 te krijgen is,
het percentage, waarnaar de berekening van de huur
is opgezet. De heer Van der Schaaf heeft daar al op
geantwoord en spr. wil het zo zeggen: Natuurlijk wordt
het hoge huurniveau van dit complex niet geschapen
door de rentevoet. Het is onwaarschijnlijk, dat, zoals
van regeringszijde is gezegd, de volle 6% van de na
tionale woningbouwlening wordt ingecalculeerd. Van
uit de Kamer spr. heeft het persoonlijk mogen ho
ren is zeer sterke aandrang op de minister uitge
oefend om in plaats van 6% 4% aan te houden voor
geld, dat de gemeente leent voor de woningbouw. Dit
kan een aanzienlijk verschil opleveren, maar als dat zo
is, betreft het alle woningbouw, ook de woningbouw,
die op het ogenblik in de gemeente Leeuwarden in uit
voering is.
De heer Van der Veen heeft verder gesproken over
de elektrische leidingen. De installaties zijn, precies ge
lijk als bij ieder ander woningcomplex, onderhevig aan
de controle van de Energiebedrijven, die zich ter zake
aan hun eigen voorschriften houden. Dat ligt ook voor
de hand, omdat hier onmiddellijk de veiligheid in het
geding komt. Er is geen sprake van, dat men onvol
doende elektrische installaties zou accepteren. Spr. ge
looft wel, dat architecten en aannemers hier ervaring
mee hebben.
Tot zover de concrete vragen.
Spr. kan thans misschien het beste starten met het
beantwoorden van de vragen van de heer Spiekhout.
Deze vroeg, of het college ook vergelijkingsmateriaal
heeft, waaruit enigermate een inzicht zou kunnen wor
den verkregen. Nu is het zo, dat men niet zonder meer
met andere woningen of andere complexen woningen
kan vergelijken, stellig niet wat de gemiddelde huur
betreft. Spr. zou er alleen al op kunnen wijzen, dat
natuurlijk ook het verschil in grondprijs in dezen on
middellijk een grote rol speelt. Ter illustratie kan spr.
mededelen, dat het verschil in grondprijs tussen het
complex aan de Julianalaan en het onderhavige alleen
al een verschil in huurprijs van 30 ct. per week uit
maakt. Thans zou spr. gemakshalve even willen nemen
2 andere complexen, die men redelijkerwijs met elkaar
kan vergelijken, n.l. de 229 woningen van Volkshuis
vesting en het onderhavige. Bij de 7-persoons-woningen
komt men tot een verrassende conclusie. Deze komen
in het plan van de 229 woningen op f 17,10 per week,
nadat het plan, juist zoals de heer Van der Schaaf al
heeft gezegd, van de oorspronkelijke sjeu of luxe was
ontdaan. Als men nu dit plan even gaat vergelijken,
wat de grootte van de vertrekken betreft, dan consta
teert men, dat de oppervlakte der woonvertrekken in
het complex van 229 woningen 3.7 m- in gunstige zin
van de norm afwijkt en voor deze 192 woningen is de
afwijking 4.20 m2. Voor de ouders-slaapkamer zijn de
afmetingen van de 229 woningen conform de norm,
voor die van de 192 woningen is er een gunstige af
wijking van 3.20 m2. Spr. gaat nog even door, want de
vergelijking wordt aardiger. Bij de 2-persoonsslaapka-
mers van de 192 woningen is de afwijking ten gunste
1.3 m2, bij de 229 woningen 0.4 m2. De 3-persoonsslaap-
kamers in het plan van de 192 woningen hebben een
13
geringe afwijking" ten gunste, die het plan van de 229
woningen niet heeft en wat de keuken betreft, is zelfs
de norm van 4 m2 met 2.7 m- overschreden, terwijl de
overschrijding bij de 229 woningen 2.4 m2 is.
Hieruit blijkt, dat men, als men tracht tot een ver
gelijking te komen, tot verrassende resultaten komt.
Daarmee is niet gezegd, dat dit beeld voor alle wo
ningen opgaat. Spr. gelooft echter wel te kunnen zeg
gen, dat men er, ook als er sprake zal zijn van een
gestegen huurniveau, de provinciale directie van Volks
huisvesting en Bouwnijverheid nog altijd dankbaar voor
zal mogen zijn, dat het plan zover is gebracht; de raad
heeft er bewust naar gestreefd om wat meer te leveren
dan de kale en sobere woningwetwoningen, zoals men
die tot op dit ogenblik kent. Er kan gezegd worden,
dat in het hogere huurniveau in deze zin een aantal
voordelen tot uitdrukking komt. En spr. ziet niet in,
waarom men ook t.a.v. de onderhavige volkswoning
bouw deze koers niet zal blijven varen.
Een andere vraag is: past dit bij de woningbehoefte?
Na 1950 is er altijd beweging in de bouwkosten en ook
voortdurende beweging in het huurniveau geweest. Of
de regering er onder alle omstandigheden in geslaagd
is het huurniveau te beheersen, is een vraag, waar spr.
persoonlijk een vraagteken achter plaatst, maar het is
wel zo, dat, mocht het op dit ogenblik niet precies
aansluiten bij de huurbehoefte, de ervaring toch heeft
geleerd, dat deze correctie zeer zeker in de toekomst
tot stand zal komen, hoe dan ook: langs de weg van
inkomenverhoging of langs, de weg van de ontwikke
ling van het huurpeil. Men heeft destijds ook tegen het
hoge huurniveau van de 270 woningen in het Westen
aangekeken en nu kan zonder meer gezegd worden,
dat dit woningen zijn, die binnen het bereik van de
arbeidersgezinnen liggen.
De heer Van der Veen, die over het rentepercentage
heeft gesproken, antwoordt spr., dat het probleem van
de te hoge huurprijzen door dit complex niet is gescha
pen. Spr. herhaalt, dat het niet-aangepast-zijn van het
huurniveau van de woningzoekenden aan het huur
niveau van de nieuwbouw ook voordien al bestond; er
is doodeenvoudig geen complex in aanbouw, dat be
neden de grens van f 13,20 ligt; ze liggen er alle boven.
Op zichzelf is het een betreurenswaardig verschijnsel,
maar de heer Bootsma heeft volkomen gelijk, wanneer
hij zegt, dat dit een landelijk verschijnsel is.
Dan moet spr. wat hij overigens niet graag doet
de heer Stobbe even corrigeren. Het aantal woning
zoekenden, door deze genoemd, zou misschien in
de krant kunnen komen; dit is n.l. niet 3400, maar
4700. Het globaal berekende woningtekort bedraagt
3600 a 3700.
Dit is wat spr. over dit geval zou kunnen zeggen.
De heer Bootsma constateert, dat door verschillende
raadsleden meer of minder is ingegaan op wat spr. in
eerste instantie heeft gezegd, maar hij gelooft niet,
dat het zin heeft, om dat allemaal woordelijk na te gaan.
Toch zijn er enkele dingen, waar spr. even op zou wil
len wijzen. De heer Schootstra heeft gezegd, dat spr.
gesproken zou hebben van „nog slechtere woningen".
Zo heeft hij het echter niet gezegd. Hij zei dit: Het
alternatief zou zijn om öf niet te bouwen öf slechter
te bouwen, waarbij dus het uitgangspunt nog niet slecht
was; wel, dat het nieuwe dus slechter zou zijn dan het
nu bestaande. Daarmee heeft spr. echter nog geenszins
gezegd, dat op deze woningen, zoals die gebouwd wor
den onder vigueur van de Woningwet, niet een en ander
valt aan te merken. Want het is toch een algemeen
bekend verschijnsel, dat deze woningen in de regel z.g.
uitgekleed worden; hier zou dus nog verder moeten
worden gegaan met uitkleden en dan zouden ze in de
kou komen te staan.
De heer Van der Veen heeft aangetoond en spr.
is het met hem eens dat het bij de figuur, waarmee
men op het ogenblik te maken heeft en waarbij men als
uitgangspunt neemt de basisovereenkomst, niet wel
mogelijk is om alsnog nieuwe prijsaanbiedingen te
vragen.
Wat de bewuste brief van de aannemers betreft, de
wethouder heeft voldoende duidelijk gezegd, dat deze
uitermate vaag is. Het noemen van een 8 a 10 lagere
prijs is op zichzelf al een slag in de ruimte. Daar staat
tegenover, dat, wanneer uit de gedetailleerde begroting
van Zwolsman zou blijken, dat het percentage van de
winst waarvan de gemeente in ieder geval 75%
terug ontvangt te hoog ligt en de prijs inderdaad
wel met 10% verlaagd zou kunnen worden, het aan
deel in de winst van de aannemer 25% met 2xk
zou dienen te worden verminderd en dan zou een heel
ander beeld worden verkregen.
Dat de prijsaanbieding ook geldt voor de rest van deze
woningen, is voldoende aangetoond.
En dan komt spr. nog even terug op de beantwoor
ding door wethouder Van der Schaaf. Spr. had gevraagd,
of deze plannen reeds getoetst zijn aan de normen,
zoals deze gesteld worden door Bouw- en Woningtoe
zicht. Daarop heeft de wethouder tot spr.'s spijt ge
antwoord, dat men nog met dit toetsen bezig is, zoals
ook gebruik zou zijn bij andere plannen, voordat deze
bij de raad worden ingediend. Spr. meent, dat het toch
ook wel gebruik is, dat plannen eerst, voor ze bij de
raad worden ingediend, door de technische dienst, zij
het dan voorlopig", bekeken zijn. Hij voor zichzelf is er
toch niet helemaal gerust op, voornamelijk niet, wan
neer hij de eengezinswoninkjes bekijkt. Onder elke
muur staan drie paaltjes aangegeven. Spr. gelooft wel,
dat er een kleinigheid bij zal komen, als de normale
belasting wordt aangehouden. Dit zal mede in de kost
prijs gecalculeerd worden, tenzij men de vage bepaling
in het bestek, dat het palen van voldoende draagkracht
moeten zijn, zover uitbreidt, dat men IV2 of 2 maal zo
veel puntbelasting toelaat als hier gebruikelijk.
Het spijt spr., dat hij geen definitief antwoord heeft
gekregen, wat betreft het in de gelegenheid stellen van
de Leeuwarder aannemers om op deze bouw in te
schrijven, hetzij gezamenlijk, hetzij afzonderlijk. In de
normale praktijk zou spr. het wel uit zijn hart laten
om, wanneer hij eenmaal met iemand in zee is gegaan,
ook nog maar met iemand anders „op de lappen" te
komen en hij meent, dat de raad er dubbel voor terug
moet schrikken. Men zou daarmee praktijken binnen
halen, die z.i. beslist niet toelaatbaar zijn te achten.
Wat de kwestie van de prijzen betreft, door de heer
Spiekhout aangesneden, spr. heeft toevalligerwijze en
kele cijfers liggen; deze slaan minder op de huur dan
op de koopprijs, maar uiteindelijk valt hieruit, wanneer
uitgegaan wordt van het rentepercentage, de huurprijs
ook wel te distilleren. In het destijds ingediende plan
van de „grote vier" (waar 4 Leeuwarder aannemers
achter stonden) zouden de woningen f13.433,moeten
kosten zonder de fundering, terwijl de raad hier op het
ogenblik uitgaat van een plan, waarbij de woningen op
een gemiddelde van f 15.378,liggen, met inbegrip van
de funderingskosten. Dat maakt dus een verschil van
f 1.945,per woning, waaruit dan de funderingskosten
zouden moeten worden geëlimineerd, terwijl ook de
overige verschillen zouden moeten worden nagegaan.
Spr. meent, dat dit toch wel enig houvast geeft. En
wanneer hij daarnaast stelt, dat de 229 woningen op
f 17.000,per woning komen, dan gelooft hij, dat, op
zichzelf beschouwd, de prijs van deze woningen nog niet
zo gek is. Maar om uiteindelijk uit de impasse te ge
raken en, voortbouwende op het basis-contract, tot een
besluit te komen, waarop B. en W. zouden kunnen ver
der werken, zou spr. een amendement op het voorstel
van B. en W- willen indienen, waarbij onder V van het
ontwerp-raadsbesluit, waar het gaat over de opdracht
aan de aannemer, achter de onder II genoemde prijs
wordt ingevoegd: „behoudens nadere beoordeling van
de volgens het basis-contract over te leggen gedetail
leerde begroting.".
De Voorzitter leest het amendement nog even voor.
„Ondergetekenden stellen voor om te besluiten con
form het voorstel van B. en W„ met dien verstande, dat
aan sub V wordt toegevoegd achter: voor de onder II
genoemde prijs: behoudens nadere beoordeling van
de volgens het basis-contract over te leggen gedetail
leerde begroting.".
Het amendement is ondertekend door de heren Boot
sma, Spiekhout en De Vries.
Dit voorstel kan nu ook onderwerp van de bespreking
uitmaken.
De heer Schootstra heeft met belangstelling niet al
leen de discussie tussen de raadsleden, maar ook het
antwoord van de wethouder gevolgd. Hij moet echter