beginnen met te stellen, dat hij in het laatste niet dat gevonden heeft wat hij er wel in had willen horen. Spr. moet dan ook op enkele punten zeer zeker met hem van mening verschillen. Hij heeft gezegd: Deze schuit een beeld, dat het eerst door de heer Van der Veen is gebruikt moet varen en laat haar nu maar varen, want dan kan alles sneller verlopen in verband met de voordelen, die het basis-contract biedt. Nu wil spr. deze boot ook ontzettend graag laten varen, maar hij komt toch weer op het feit terug, dat hij diei liefst zo goed koop mogelijk wil laten varen. De wijze, waarop de wethouder de brief van de aannemers aan de kant schuift, heeft spr. dan ook wel wat verwonderd. Als men de zaak juridisch bekijkt, dan moet men hem mis schien gelijk geven; de brief is inderdaad wat vaag, maar men moet van aannemers niet verwachten, dat ze juristen zijn en een stuk op 's wethouders tafel toveren, waarvan deze zou zeggen: Wat is dit een begrijpe lijk stuk! Spr. weet echter dit wel: Het originele stuk, dat de Voorzitter in zijn bezit heeft en waarvan spr. de handtekeningen, die er onder staan, niet heeft kun nen zien, is ondertekend voor de N.A.P.B. door de heer R. Wijbenga en voor de N.C.A.B. door de heer O. Hei- dinga, namens de besturen, en deze heren zijn toch geen kwajongens. Daarom verzoekt hij de wethouder de zaak toch niet te bagatelliseren, wanneer deze heren een per centage noemen van 8 a 10%, dat zij goedkoper kun nen bouwen. Spr. is er van overtuigd, dat deze man nen inderdaad menen wat zij schrijven en als het col lege daaraan twijfelt, dan zou dat een reden te meer zijn, om hun de kans te geven in bewoordingen, zoals B. en W. ze zouden willen zien, zwart op wit te bevesti gen, dat het inderdaad 8 a 10 of 11 of 12% goedkoper kan. Spr. stelt nogmaals, dat, het basis-contract moge bepaalde voordelen bieden wat betreft voortdurende en snellere voortgang van het gehele geval, het toch jam mer zou zijn om te duur te beginnen, want start men te duur, dan zullen alle 1000 woningen te duur worden. En doet de raad zich daar zelf en de stad een deugd mee? Spr. meent van niet. Daarom blijft hij op het zelfde standpunt staan. Als men zegt, dat het niet netjes zou zijn om nu nog aan anderen prijsopgaaf te vragen, dan voelt spr. dat toch niet zo aan. Het komt misschien omdat hij fietsenmaker is en geen aannemer, maar de kwestie ligt hem toch zeer na aan het hart. Men moet hierom denken, als men start: te duur is al tijd te veel. Hij vraagt zich in alle gemoede af en hij zal trachten duidelijk de vraag te stellen, die hij in eerste instantie ook gesteld heeft: Zijn het onze ar chitecten en is het plan van die architecten dus ons plan Mogen wij dan om Zwolsman, die zijn prijs indicatie heeft gegeven, als die prijs ons niet aanstaat, geen prijsopgave aan een ander vragen? Spr. meent, dat de gemeente daar het volste recht toe zou hebben. Als hij in een privé-zaak met één aannemer zou hebben gesproken en diens prijs zou hem niet lijken, dan zou hij een openbare aanbesteding of wat dan ook willen hebben. Daar zou hij dan in het geheel niet iets ge meens of unfairs mee doen. (De heer Van der Schaaf (weth.): Het basis-contract!) Als bouwer zou hij dan ook kunnen zeggen: Het bestek moet omgewerkt wor den tot traditionele bouw; dat gaat vrij gemakkelijk. Tegen Zwolsman zou dat niet kunnen worden gezegd, want daar heeft men een basis-contract mee aangegaan voor systeembouw. Het wordt mij hoe langer hoe dui delijker, aldus spr., dat wij hangen; wij zijn te ver met Zwolsman in zee gegaan. Soortgelijke uitdruk kingen hoort hij hier meer bezigen. Het zijn gelukkig onze plannen en de gemeente kan er volledig gebruik van maken. Laat hier, aldus spr., de Leeuwarder aannemers bouwen. Dan zijn we los en kunnen nog tegen de» fa. Zwolsman zeggen met goedkopere plannen te komen. Deze lijken er niet op. De huizen worden veel te duur en de huren te hoog. Een bewijs hiervoor is geleverd aan de hand van de offerte, die van andere zijde is gedaan. Spr. is er erg bang voor, dat de gemeente, gebonden als zij is aan het basis-contract, meer moet betalen dan billijk en nodig is. Als deze vrees gegrond blijkt te zijn, dan hebben wij, aldus spr., inderdaad een zeer stomme streek uitgehaald. Daarom blijven hij c.s. er op aan dringen deze zaak drie weken aan te houden, waartoe zij het volgende voorstel indienen: „Voorstel a. tot het aanhouden van punt 20 van de agenda tot de volgende (normale) vergadering; b. tot het vragen van nadere inlichtingen omtrent per sonen der in het schrijven van de N.A.P.B. en N.C.A.B. bedoelde Leeuwarder aannemers en de pre cieze opgave van het door hen gestelde percentage; (Er wordt dus nog niets gegund, de gemeente vraagt alleen nog maar iets.) c. tot het beschikbaar stellen van bestek en tekeningen aan bedoelde Leeuwarder aannemers ten behoeve van het onder b gevraagde verzoek om inlichtingen." Dit voorstel betekent dus nog geen aanbesteding, maar de raad kan dan iets meer te weten komen. De Voorzitter herhaalt ook dit voorstel even. Het is ondertekend door de heren Schootstra en K. de Jong. Dit voorstel kan dan ook mede onderwerp van de beraadslagingen uitmaken. De heer Van der Veen is erkentelijk voor de inlich tingen van beide wethouders, althans voor zover zijn vragen beantwoord zijn. De wethouder van Openbare Werken is begonnen met weer aan te knopen bij de nota van, naar spr. meent, dat de wethouder zeide, 6 december 1955. Wat spr. telkens weer hindert bij deze gehele geschiedenis is, dat van de zijde van het college steeds getracht wordt de raad medeplichtig te maken door te verwijzen naar de nota's, die er in het verre verleden geweest zijn. Deze toch vermelden, als spr. het zich goed herinnert, niets anders dan mede delingen van B. en W., dat zij van plan waren moge lijkheden te onderzoeken en dan vraagt spr. zich af: Welke zinnige raadsleden op zichzelf geen contra dictio zouden niet met enthousiasme zeggen: Na tuurlijk, B. en W., alle plannen, die jullie maken om alle mogelijkheden te onderzoeken, juichen wij toe. Graag, hoe meer, hoe liever. Spr. heeft echter steeds begrepen, dat de raad dat vrijblijvend deed en hij heeft altijd de indruk gehad, dat B. en W. hun best gedaan hebben die indruk te vestigen. Men zit hier nu echter met dit plan en het gaat er om, dat op het ogenblik een besluit zal moeten worden genomen. Er is gezegd, dat het net als alle andere plannen is getest door de technische dienst. Spr. is van mening, dat dit niet een antwoord is op zijn vraag, of de elektrische leidingen, zoals ze in het bestek zijn omschreven, voldoen aan de eisen, die gewoonlijk door de dienst worden gesteld. De wethouder van Financiën heeft gezegd, dat ze natuurlijk goed zijn. Spr. gaat er ook van uit, dat het niet levensgevaarlijk is het knopje van het elektrisch licht om te draaien; dat is logisch. Maar spr. is mèt de heer Bootsma van mening, dat de onderhavige bouw nog slechter zal zijn dan de voor gaande en in dat verband vreest hij, dat ook op het gebied van de leidingen versoberingen zullen zijn aan gebracht. Wat de huurprijs betreft, is spr. het met de wet houder eens, dat het rentegamma evengoed hier speelt als elders. Op het ogenblik kan niet veel gebouwd worden, maar, zo vraagt spr. zich af, als de woningmarkt weer eens wat ruimer mocht worden, zullen de thans ge projecteerde woningen dan nog zijn te verhuren? Nu is het inderdaad voor dit plan wel van belang, dat de 6 lening er zal komen, zonder dat ook 6 in de huur wordt doorberekend. Maar bij een ruimere markt gaat toch ook weer de vraag spelen: welke huur heeft men over voor de huizen van dit object, als men voor een iets lagere of een iets hogere huur wat anders kan krijgen? De klant is nu niet koning. De verhuur der is koning. (Overigens een vreemde koning, onder vigueur van de Huurwet!) Spr. kan in zoverre de wethouder van Openbare Werken gerust stellen, dat de beide aannemersbonden, die de brief geschreven hebben, rechtspersoonlijkheid hebben. Daar behoeft deze geen zorg over te hebben. (De heer Van der Schaaf (weth.): Maar de afdelin gen?) Die hebben ook rechtspersoonlijkheid. Het gaat hier om de rechtspersoonlijkheid van de bonden, het gaat niet om de heren, die de brief ondertekenden. Wat hen betreft, is spr. het volkomen met de heer Schootstra eens, dat hun naam er borg voor is, dat 15 de brief serieus bedoeld is. Het enige, wat men, ver moedende, dat de prijs wat stijf is, met de brief zou kunnen doen, is te onderzoeken, of die woningen in derdaad voor een prijs, die 10 lager is, gebouwd zouden kunnen worden. Maar dan moet men voorop stellen, dat men vrij is om dat te doen en die vrijheid heeft de gemeente niet. Spr. ziet van dit onderzoek nog steeds niet het voordeel in. Hij is graag bereid mede te werken aan het plan, dat de heer Schootstra „smeedt" (een woord, dat hier echt op zijn plaats is), maar hij kan er het nut niet van inzien. En dat zal de heer Schootstra zelf ook moeten begrijpen. Hij heeft op 26 juni gezegd, dat er bij hem geen misverstand bestaat i.z. het feit, dat er nog een plan zou komen met een begroting. Maar, zo zei hij verder, dat plan komt, nadat er tegen iemand gezegd is: ,,Je krijgt een order van 1000 artikelen, maar over de uitvoering van dat artikel babbelen wij later wel eens". Hij vond dat dermate onzakelijk, dat hij daar helemaal niet in kon komen. Maar vandaag kan hij dat dus wel. De raad zit nu echter met dit plan en heeft 1000 woningen op te dragen aan de fa. Zwolsman. Spr. heeft zojuist gezegd: Wat kunnen wij doen? Wij heb ben geen keus. Er zijn twee mogelijkheden. De raad kan natuurlijk zeggen: Wij doen niet mee en dan spr. heeft al eerder geciteerd wat de Voorzitter i.z. deze mogelijkheid heeft gezegd zit de boel op slot. Maar de raa.d kan ook zeggen: Wij doen wel mee en moeten maar afwachten, of de minister de prijs goed vindt. Spr. meent echter, dat de raad niet helemaal op het oordeel van de minister kan drijven; hij moet ook zelf een oordeel hebben. Als de raad zelf tot de overtuiging zou komen, dat de prijs van de huizen 10 te hoog ligt, dan zou hij moeten zeggen: wij doen het niet. En dan komt hij tot de consequentie, die de Voorzitter reeds noemde: Dan moet er een nieuw plan komen. Als de raad zegt: dit is geen redelijk plan, dan moet hij met een plan komen, dat wel redelijk, althans gefundeerd is. Spr. gelooft intussen echter niet, dat er een arbitragecommissie aan te pas zou moeten komen. Bestek en tekeningen zullen wel niet aan de aan nemers ter beschikking gesteld kunnen worden, wan neer spr. als raadslid ze niet eens kan krijgen en zelfs zijn vraag daaromtrent niet beantwoord wordt. Als de raad zegt: Geef ons een prijsopgaaf, maar het werk krijgen jullie lekker niet, dan heeft de berekening van de aannemers niet zoveel waarde als in het geval, dat ze de kans hebben het werk te krijgen. Spr. vindt het voor de raad moreel niet verantwoord te zeggen: Wij laten het ze wel uitrekenen, maar ze krijgen het werk lekker niet. Dan vraagt de raad hun eigenlijk een des kundige becijfering, omdat de eigen dienst het blijkbaar niet kan doen. Spr. herhaalt, dat hij als blijk van sympathie graag met het voorstel-Schootstra zou meegaan, maar dat hij het nut er niet van inziet. Hij heeft gezegd, dat bestek en tekeningen ter be schikking zouden moeten staan van de raadsleden, op dat zij zich van een deskundig advies kunnen voorzien. Spr. vindt dat belangrijk genoeg, want hij gelooft, dat het voor het gemiddelde raadslid niet mogelijk is om tot een gefundeerd oordeel te komen. Spr. wil de vraag naar bestek en tekeningen opnieuw stellen, om de gelegenheid tot beantwoording te geven. En waarom, zo vraagt spr., liggen de adviezen van de technische dienst niet ter inzage? Door de Voor zitter is in een vorige vergadering toegezegd, dat de raadsleden ruimschoots gelegenheid zouden hebben om hun oordeel te vormen. Spr. gelooft in dit verband ook nog recht te hebben op beantwoording van de volgen de vraag. Waarom is niet gevolgd het systeem, zoals dat in de basis-overeenkomst is neergelegd en zoals dat ook door de Voorzitter in de vergadering van 26 juni is toegezegd? Er zou n.l. spr. heeft het zo juist ook al geciteerd een plan met een begroting komen. Waar is die begroting? De raad heeft nu een plan van de aannemer, maar spr. mist de gespecifi ceerde kostenberekening, genoemd in de artt. 7 en 8. Hij meent, dat daar op dit moment van afgeweken wordt en hij zou hier graag antwoord op hebben. Spr. gelooft, dat op het ogenblik de situatie bestaat, die vergeleken zou kunnen worden met prijsopgave van één bepaalde aannemer. Maar dan kan men altijd nog zeggen: Je krijgt het of je krijgt het niet. De raad heeft 1000 artikelen besteld en daar kan hij niet van af. Een concurrentiepositie is er niet. De vrijheid om te zeggen: Je krijgt het niet, heeft hij niet. Spr. weet wel, dat er door verschillende raadsleden is verwezen naar andere plannen, die bij het college zouden bestaan. Spr. is er van uitgegaan, dat andere plannen van B. en W. normaal doorgang vinden en dat het harde werken van het college niet gestagneerd is door de systeembouw van Zwolsman. Het zou spr. spijten en tegenvallen van B. en W., als het anders zou zijn. Maar als er weer contingentering komt, dan gelooft spr., dat men de eerste jaren alleen maar systeembouw R.B.M. of iets dergelijks zal zien. Het gaat er om, dat Leeuwarden op het gebied van systeem bouw het beste krijgt wat te krijgen is en niet meer betaalt dan nodig is. Spr. kan dat pas bekijken, wan neer hij de beschikking heeft over de stukken, die hij gevraagd heeft om zijn licht daarover bij aannemers, architecten e.d. op te steken. De heer W. M. de Jong vindt hetgeen de heer Van der Veen gezegd heeft, wel belangrijk. De heren Bootsma, Spiekhout en De Vries, die voorstellen om onder punt V van het besluit achter „prijs" te lezen: behoudens nadere beoordeling van de volgens het basis-contract nader over te leggen begroting,", gaan er dus van uit, dat die begroting nog moet worden overgelegd en zij scharen zich dus in zoverre achter de heer Van der Veen, die zei, dat de raad de be groting nog niet heeft gezien. Verder heeft spr. op dit amendement de volgende kanttekening gemaakt. Men bedoelt hier waarschijnlijk mee, dat de zaak nog eens, of voor het eerst, moet worden bekeken door de gemeentelijke diensten. Aan de raad moet daar althans iets van blijken, want zoals het nu in de raadsbrief staat, is het beslist onvol doende. Spr. gelooft, dat men door die prijs nog eens te be kijken al een heel eind komt; het zou in dit geval de steen der wijzen kunnen zijn. De strekking van het amendement moet duidelijk naar voren komen. Spr. is het er dus wel mee eens, dat de raad nog eens een prijsberekening voor zich krijgt, maar hij zou het zeer op prijs stellen, als de voorstellers hun amendement nog even zouden willen toelichten. Wat spr.'s eigen standpunt betreft, hij is na de discussie tot de conclusie gekomen, dat hetgeen de Voorzitter op 26 juni j.l. heeft uiteengezet en wat de heer Van der Veen heeft ge citeerd, niet helemaal klopt met wat nu uit de bus is gekomen. Als er echter een beetje aan gedraaid wordt, zal het wel mogelijk zijn er uit te komen. Spr. meent, dat een specificatie van de eenzijdige prijsopgave wel zo belangrijk is, dat men daar een paar weken aan zal mogen wagen. Hij gelooft wel, dat er sprake is van een tikkeltje wantrouwen, al is dit woord misschien wat te kras. Spr. meent, dat dit voorstel in geest en hoofdzaak aangenomen kan worden en als het college een beetje aan de geuite wensen wil tegemoet komen, dan is er wel uit te komen, zij het niet op dit late uur van de avond. De hear Van der Meer leit nei alles hwat hy dizze joun heard hat, de hege hier dochs wol dreech op 'e mage. It foei him noch ta, dat neffens de wethalder fan Hüsfêsting de 7-persoans-wente ünder de 229 f 17.10 hier yn 'e wike docht (as spr. it goed opskreaun hat alteast) en dat de 7-persoans-wente yn dit plan f 16.40 hier opbringe moat. En it foei him ek noch ta, dat it volume fan sa'n wente foar 7 persoanen by dizze 192 noch greater is as dy by de 229 wenten. Dus de minsken krije foar dizze hier eigentlik noch mear. Mar it is krekt de hege hier, dy't spr. c.s. dwêrs sit. Miskien, lykwols, kin dat net oars. Hy bigrypt wol, dat it mi nimum, dat yn de wet stean sil, wol forgoed in minimum is, mar der kin noch yn wenne wurde. Spr. wol net sizze, dat it dizze kant üt moat, mar men sit der mei. Nou seit de wethalder wol, dat, as de hier hjir heger wurdt, dizze heger wurdt foar it hiele lan en dat dan de leannen wol wer forhege wurde sille, mar spr. fynt it dochs mar in swier stik. Hy wol ek net de oare kant ütdraeije en sizze: Om't de hieren to heech wurde, gean

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 8