de Energybidriuwen sein hat, dat hy graech wol, dat sa en sa dien wurdt, hwant dat hy der oars net üt- komme koe, as hy dan yn it riedsbrief neat fan bi- tsjutting sjocht fan itjinge dat hy frege hat en as hy dan ek noch yn de portefeuille gjin inkeld brief fan de direkteur fynt, dan is hy fan bitinken, dat it der in soad op liket, dat it kolleezje de rie net genóch foarljochtet. En dan moatte wy, sa seit spr., üs seis rédde. De Foarsitter moat net forjitte, dat, doe't de riedsleden yn harren funksje kamen, hja allegearre fan him krige hawwe in biwiis, dat hja harren by alle gemeentlike ynrjochtings, bihalven by ynrjochtings fan ünderwiis, sjen litte mochten. En dat hat spr. ek wol ris dien. Hy hat al ris by it gasfabryk west; dér hat ien fan de heechste amtners him rounlaet en doe koe spr. dy man dochs freegje hwat hy woe Dér is hy dochs frij yn? Hwat dy bisletten sitting oangiet, dy hat spr. allin- nich mar frege, om't hy fan bitinken is, dat in amtner yn iepenbiere sitting net prate mei. Mar as de Foar sitter him prate litte wol yn iepenbiere sitting, dan hat spr. dat folie leaver. Syn forsiik om de sitting to ünderbrekken, wol hy op dit momint wol ynlüke, om earst de gewoane prosedure to folgjen, mar om dei- sa nedich op werom to kommen. De Voorzitter: Het verzoek van de heer Van der Meer is dus ingetrokken. Ik zou De heer Van der Veen: Kan er nog het woord over gevoerd worden? De Voorzitter: Ik ben nog niet uitgesproken, me neer Van der Veen. Wacht U dus eerst af, wat ik U te zeggen heb. Het voorstel of het verzoek van de heer Van der Meer is dus ingetrokken en spr. zou de raad willen voorstellen om op de normale wijze verder te gaan met de beraadslagingen over dit punt. Hij vraagt, of de raad hiermede akkoord kan gaan. De heer Van Balen Walter heeft hier in zoverre be zwaar tegen, dat de raad niet in de gelegenheid gesteld wordt om technische adviezen te krijgen. Hij is het met de heer Van der Meer eens, dat de technische voorlichting onvoldoende is. Hij wijst daar zeer nadruk kelijk op. Hierdoor zijn de raadsleden niet in staat een verantwoorde beslissing omtrent dit zowel voor de ge meente als voor haar burgerij zeer belangrijke punt te nemen. Spr. zou het op prijs stellen, nadere tech nische gegevens te ontvangen. Het voorstel van B. en W. bevat ook voor spr. en hij mag zich toch enigs zins technisch georiënteerd achten zeer veel duis terheden, waaromtrent hij met deskundigen graag nader zou willen spreken. Of dat in openbare of in besloten zitting gebeurt, is spr. om het even. Hij meent, dat hij zelf gerust over dit technische punt kan oordelen, maar wanneer het voor hem al moeilijk is, dan kunnen de ondeskundigen, zoals velen zijner mede raadsleden, er zeker niet over oordelen. De heer K. de Jong vindt het eigenlijk een beetje vreemd, dat, voordat de raad de gelegenheid heeft gehad, technische voorlichting aan B. en W. te vragen, de directeur der Energiebedrijven die hier zou moeten geven. Spr. vindt het niet oirbaar, dat het college de gelegenheid tot het verstrekken van de bedoelde voor lichting niet gegeven wordt. Deze voorlichting kan zodanig verstrekt worden, dat al de vragen van de raad beantwoord worden. Zou dat echter niet het ge val zijn, dan kan de raad zich opnieuw beraden. De heer W. M. de Jong kan van het woord afzien; hij zou de heer Van der Meer hetzelfde in overweging willen geven: Laat de raad eerst zeggen wat hij op zijn hart heeft en als er na het antwoord van B. en W. nog concrete vragen komen, die het college niet kan beantwoorden, dan kan men verder zien. Dat zou spr. meer bevrediging geven dan dat de raad zich nu direct al in de situatie manouvreert, waarin de zaak onder een druk van al of niet 300 mm waterkolom beoor deeld moet worden. De heer Van Balen Walter had het voorstel van B. en W. zo geïnterpreteerd, dat de Voorzitter zonder meer de latere mogelijkheid van technische voorlichting afsloot. Spr. heeft echter geen bezwaar tegen het door de heren De Jong voorgestelde. De Voorzitter heeft gezegd, hoe hij over deze zaak denkt. Hij gelooft in dat opzicht duidelijk te zijn ge weest. Hij heeft dus alleen te vragen, of de heren hun verzoek handhaven. De heren Van der Meer en Van Balen Walter: Neen. Dan stelt de Voorzitter voor om op de gewone wijze met de beraadslagingen door te gaan. De heer W. M. de Jong herinnert er aan, dat ge ruime tijd geleden, in 1954, de raad, zij het niet zon der aarzeling, heeft besloten om over te gaan op aard gas. Het college heeft toen gezegd, dat over de vraag, of dit aardgas in pure of gekraakte vorm zou worden gedistribueerd, eerst later zou worden beslist. Zodra de gegevens beschikbaar waren, zouden B. en W. dan met een voorstel komen omtrent een definitieve beslis sing op dit punt. Het is dus wel zeer geruime tijd geleden, dat de raad begonnen is aan het onderwerp „aardgas". Nu verkeert hij enigszins in tijdnood, om dat de uiterste termijn, die hem gelaten is voor zijn beslissing, overmorgen afloopt. In de raadsbrief wordt het aldus gezegd, dat de Minister van Economische Zaken thans die beslissing verlangt. Spr. heeft er be hoefte aan om tegen dat woord „thans" op te komen. Bij brief van de Rijksdienst Gasvoorziening van 4 augustus 1956 wordt de raad n.l. als uiterste datum van de termijn, waarbinnen de beslissing moet zijn genomen, 1 mei 1957 gesteld. De raad had vóór die datum tot een beslissing moeten komen, maar dat is niet gebeurd. In een brief van het college van april 1957, dus vrij kort voor de fatale datum, is gevraagd, met een bepaald argument er bij, of die termijn voor verlenging vatbaar was. De Rijksdienst Gasvoorziening heeft daarop op 26 april 1957 geantwoord, dat hij in dit speciale geval dan maar aan het verzoek zou vol doen. Men gaf uitstel tot 1 januari 1958, niet zonder dat men naar spr. meent terecht zijn teleurstelling uitsprak over het op zo late datum binnengekomen verzoek om de uitdrukkelijk op 1 mei 1957 als afge lopen aangegeven termijn nog te verlengen. Dat kan zo lopen, maar spr. komt er tegen op, dat in de raads brief gezegd wordt, dat de Minister van Economische Zaken de raad thans voor de beslissing zou plaatsen. Dat is, naar spr. meent, pertinent onjuist en het komt aan de zuiverheid van behandeling van deze zaak ten goede, daarop de nadruk te vestigen. Verder spijt het spr., dat hij zijn ongenoegen tot uitdrukking moet brengen over het feit, dat de com missie van bijstand voor de Energiebedrijven niet op de hoogte is kunnen blijven van de ontwikkeling van deze zaak. Ook de raad komt nu vrij plotseling spr. denkt, dat het voor de meeste leden een verrassing is voor dit vraagstuk te staan. In ieder geval hadden zo voor en na in de vergaderingen van de commissie van bijstand mededelingen moeten worden gedaan van de ontwikkeling, die de zaak op dat moment doormaakte. De leden wisten niets van het belangrijke en onpar tijdige rapport, dat bij de stukken lag. En van de ge hele zaak wisten zij niet eerder dan ongeveer een week voor de op dat moment nog niet eens vastge stelde datum van de vergadering van de commissie. Deze zaak staat niet geheel op zichzelf. Spr. heeft in een vorige begroting al eens gevraagd: Licht ons wat meer in. Dat gold in het algemeen. De Voorzitter heeft dat toegezegd en het is prettig, wanneer het gebeurt. Het bevordert de goede verstandhouding tus sen het college en de raad. Spr. heeft echter nog niet kunnen bemerken, dat ook maar op één punt aan dat verzoek is voldaan. Het drukt voor spr. als symptoom wel zwaar, dat hier zelfs aan de betrokken commissie van bijstand nooit iets is verteld over de ontwikkeling, die deze zaak bij het college doormaakte. De raad is in 1954 slechts aarzelend overgegaan op aardgas. Het was voor spr.'s besef altijd enkel de industrieclausule, die de raad toen min of meer gedwongen heeft om dit te doen. Spr. laat dit nu rusten, maar bij de veel bredere toelichting, die de raad toen gekregen heeft over de algemene vraag: al dan niet aardgas, is toch wel ge bleken, dat het college op dat moment allerminst dacht aan de distributie van puur aardgas. Spr. mag wel zeggen, dat toen de indruk gevestigd is, dat puur aard gas eerst in de allerlaatste plaats in aanmerking zou komen. Er is toen gewezen op het verlies van zeg genschap door de gemeente, zoals dat ook bij het elektriciteitsbedrijf het geval is geweest. Spr. laat dat argument voor wat het is. Er is gewezen op het ont staan van een afwijkend calorieën-gebied van 8500, met alle narigheid daarvan bij verhuizing. Er is ook op ge wezen, dat het gas na afloop van de aardgasperiode toen gesteld op 20 jaar de apparaten nog eens om gebouwd zouden moeten worden. Er werd toen ook gewezen op de tochtgevoeligheid van aardgas, voor wat betreft spaarbranders en waakvlammen. Dit zijn enkele van de voornaamste argumenten, die spr. al thans tot de conclusie hebben gebracht, dat distributie van puur aardgas helemaal niet in de bedoeling lag en dat het college grote bezwaren daartegen had. Ook daarom was het nodig geweest, dat althans de com missie van bijstand deze zaak had kunnen volgen, want hier heeft een zekere ombuiging van het beleid van het college plaats. Het minste echter wat het college had kunnen doen, was toch wel geweest, dat het in de raadsbrief nu ook voor de gehele raad had gezegd: Hier is een zekere becijfering en die domineert voor B. en W., maar wij hebben de raad nog verantwoording af te leggen over ons veranderd standpunt t.a.v. de vroegere bezwaren. Want dat speelt bij deze gehele zaak een rol. Het is niet altijd een kwestie van 0.9 ct. meer of minder, maar ook van „wat krijgt de ver bruiker van de bezwaren te lijden" Spr. laat het grote bezwaar, dat destijds bestond en ook nu nog be staat dat van de lekverliezen buiten beschou wing, omdat het verdisconteerd is in de cijfers en op dit punt van spr.'s betoog verder geen waarde heeft. Spr. heeft dus in tweeërlei zin kritische geluiden moeten laten horen. Hij moge enige clementie in het begin heeft hij het vergeten te zeggen van voorzitter en raad in roepen voor de indeling van zijn betoog, want deze materie (spr. gelooft wel, dat men het met hem eens zal zijn) is heel moeilijk zó naar voren te brengen, dat het een sluitend geheel wordt. Spr. roert dan nu even een ander punt aan. Het spijt hem, maar ook dit is een kritisch geluid. En nu komt spr. enigszins in de richting van de heer Van der Meer. Hij vindt het ook een onbevredigend moment in deze zaak, dat bij de stukken wel voorkomen twee brieven van B. en W. aan de directeur der Energiebedrijven, maar niet de brieven van de directeur aan B. en W. Deze waren naar hun mening misschien niet ter zake doende of niet voldoende concreet of werden in be paalde opzichten anders gewaardeerd dan de directeur het graag had gehad, maar het was om het simpel te zeggen toch prettig geweest, dat B. en W. die brieven: van 20 mei, van 11 november en een korte brief van 16 december 1957, dan toch maar hadden overgelegd. Het leek spr. logisch, dat B. en W. dat gedaan hadden en spr. heeft in de commissie ook ge zegd, dat hij het aantrekkelijker gevonden zou hebben, dat de commissie van de bestaande controverse eniger mate had kunnen kennis nemen: als we nu maar royaal wisten waar de schoen wringt! Uit de raadsbrief en uit de stukken blijkt, dat ook hier en daar elders wel ver schil over deze zaak bestaat tussen de directeuren en de wethouders van de bedrijven. Wanneer B. en W. de brieven hadden overgelegd dat is een zaak tussen hen en de raad en daar mag spr. zich over uitlaten dan hadden zij hun even tuele commentaar daarop, als zij dit niet in de raads brief hadden willen zetten, tevens bij de stukken kun nen voegen. Spr. beziet de zaak van de kant van de raad, zonder enig sentiment; hij wil graag een volle dige indruk van de situatie hebben en dat is, naar hij meent, ook de bedoeling van de heer Van der Meer. Spr. zou in aansluiting op zijn laatste opmerking nu een concrete vraag willen stellen. Of die beter zal worden gewaardeerd dan het verzoek van de heer Van der Meer, weet hij niet. De vraag is deze: Heeft het verschil van mening met de directeur betrekking op de technische kant van de zaak of zijn ook de ge geven becijferingen in het geding? Is het bijv. zo, dat de directeur de in 1954 ook door het college gewichtig geachte bezwaren tegen puur aardgas spr. heeft dit zopas globaal gememoreerd nog volledig deelt, zodat hij een eventueel gering prijsverschil tussen puur en gekraakt aardgas ten gunste van puur aardgas niet belangrijk genoeg vindt? Heeft hij een algemeen be zwaar tegen puur aardgas? Waar ligt het verschil van mening Afgezien van het antwoord op die vragen, komt spr. nu even terug op de algemene bezwaren tegen puur aardgas en wil hij graag horen, hoe het college nu denkt over de vroegere bezwaren. Hij wil daarbij een opmerking maken n.a.v. het rapport van het Centraal Bureau voor Verificatie en Financiële Adviezen der Vereniging van Nederlandse Gemeenten, in overleg met het Gasinstituut uitgebracht. In dat rapport is niet zo erg veel enthousiasme te bespeuren voor puur aardgas. Het geeft wel de cijfers, die B. en W. vroegen, maar het propageert puur aardgas bepaald niet. Het wijst er bijv. op, dat de resultaten met de apparaturen na ombouw niet gelijkwaardig zijn aan die vóór de ombouw. In verband met de tijd wil spr. de opmerkin gen, die daarover in het rapport staan, maar niet her halen. Als er nu straks misère komt door tochtge voeligheid en risico's bij verhuizing, dan kan spr. zich voorstellen, dat de verbruiker, ook omdat het nog niet zo heel zeker is, dat deze werkelijk wel 0.8547 ct. meer rendement krijgt, toch maar liever een halve cent meer betaalt dan dat hij het risico loopt misère te krijgen. Maar ook in het algemeen belang is een uitzonderlijk calorieëngebied bepaald ongewenst. Spr. komt nu op een heel belangrijk punt. In het rapport wordt gezegd, dat zeer zeker rekening is te houden met ombouw na afloop van de aardgasperiode. Nu vindt spr. het bepaald een leemte, dat, terwijl B. en W. in de raadsbrief zeggen, dat dit een onpartijdig rapport is (wat spr. ook veronderstelt) en dat zij dit helemaal volgen, over het door spr. genoemde punt helemaal niet spreken, het buiten beschouwing laten. Het rapport zegt echter, dat, hoewel het deze factor niet in de berekening van de aardgasprijs heeft op genomen, er toch ernstig rekening mee gehouden moet worden bij een beoordeling van het prijsverschil tussen puur en omgevormd aardgas. Maar als spr. het goed begrijpt, houdt het college er geen rekening mee. Het rapport becijfert de kosten van de volgende ombouw, als de periode, die thans wordt ingeluid, voorbtf is (doordat de bronnen zijn uitgeput, doordat de voor keur wordt gegeven aan een andere gaswaarde dan die van 8500 calorieën zoals nu de oude liefde voor de 4800 calorieën bekoeld is of doordat toch weer met menggas moet worden gewerkt) op 0.2 ct. per eenheid. Dat is niet te verwaarlozen. Spr. kan zich voorstellen, dat hiermede ernstig rekening moet wor den gehouden. Hij zou bepaald wel willen weten, waar om het college dat niet gedaan heeft. Over de lekverliezen kan spr. wat korter zijn, hoewel deze blijkens de 9 bladzijden van het rapport en de stapels berekeningen nogal wat betekenen. Als spr. het goed begrijpt (anders wordt hij van de kant van het college wel gecorrigeerdgaat men uit het blijven prognoses, die moeilijk zijn van bruto lekverliezen van 16.83 genomen over 20 jaar en bij een druk van 300 mm waterkolom. Nu wordt in de bijlage betreffende het pure aardgas een percentage voor de bruto lekverliezen van 15.30 aangenoomen. Het verschil van 1.53 is niet toegelicht en dat vond spr. wel een beetje lastig. Hij veronderstelt, dat dit blijkbaar geacht wordt te zijn het percentage, dat door het Rijk wordt vergoed. Spr. vindt het een betrekkelijk gering percentage en hij vraagt zich af, of de kwestie, waarvoor de raad op het ogenblik staat (het nemen van een beslissing binnen de termijn, na verloop waar van geen lekverliezen meer worden vergoed), wel zo klemmend is, als ze op het eerste gezicht lijkt. Mis schien kan het college daarover iets zeggen. Hier moet spr. toch wel even de opmerking aan vastknopen, dat in de raadsbrief staat, dat, mocht dit lekverliezen- percentage oplopen tot 25.3, dus met 10, de kostprijs van puur aardgas dan nog even hoog zou zijn als die van gekraakt gas. Gezien de grote onzekerheid geen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 3