willen vestigen. Ook hij ziet zeer veel onzekerheid in deze zaak. Hij is in 1954 niet bij de behandeling van deze aangelegenheid tegenwoordig geweest, maar hij heeft wel de diverse stukken kunnen inzien. Daarbij is hij in het geheel niet tot de overtuiging gekomen, dat de raad werkelijk de juiste stap neemt, als hij meegaat met het voorstel van het college. Wat dat betreft, is hij bepaald niet zo ver als zijn buurman, de heer De Vries. Ook het college ziet blijkbaar veel onzekerheden in deze zaak. Als spr. zo de raadsbrief doorleest, vindt hij vijf a zes vragen op één bladzijde, waarop geen af doende antwoord is te geven, b.v.: „De moeilijkheden zijn bepaald niet volledig te overzien." „De tijd zal het moeten leren." Ook bij de financiële berekeningen zijn naar spr.'s mening te veel veronderstellingen; daardoor kan hij niet voor 100 overtuigd zijn, dat Leeuwarden met het overgaan op puur aardgas de juiste stap doet. Aan de lawine van vragen, die reeds gesteld zijn, kan hij niet veel meer toevoegen. Graag zou hij echter ant woord op de volgende vragen hebben. Men gaat hier uit van een druk van 300 mm waterkolom. Welke in vloed zou het nu hebben op de begroting, als men het gas zou leveren onder een druk van 70 mm? Wie be slist over de keuze van de druk, waaronder het gas wordt gedistribueerd? In de raadsbrief staat wel, dat de raadsleden daaromtrent zo spoedig mogelijk geïn formeerd zullen worden, maar spr. zou het op prijs stellen, dat de raad er eerder aan te pas zou komen. In de desbetreffende bijlage van 1954 is gewezen op de minder goede brandeigenschappen van puur aardgas. Ook is toen sterk de klemtoon gelegd op de hydraat- vorming, op het hoge zwavelgehalte, allemaal punten, waarover spr. wel ingelicht zou willen worden. Een belangrijk punt is ook geweest, dat de post personeels lasten moeilijk te overzien valt, vooral in de toekomst. Nu is wel naar voren gebracht, dat door de voort gaande automatisering ook bij het kraakproces die lasten wellicht kunnen worden gedrukt, maar weet het college daar iets naders van? Als dat niet het geval is, had het dan niet bekeken moeten worden? In de raadsbrief wordt ook gewezen op het gebrek aan cokes. Berust de uitspraak op reële cijfers? Er staat meer, dat B. en W. het gevoel hebben, dat er in de toekomst te weinig cokes beschikbaar zal zijn. Heeft men daar gegevens over? Spr. zou graag op deze vragen antwoord ontvangen, alvorens zijn standpunt te bepalen. De heer Tiekstra (weth.) hoopt, dat hij in deze lawine van vragen nog overeind kan blijven staan. Hij zal daarvoor althans zijn best doen. Spr. zou willen beginnen met te stellen, dat de ge hele zaak van de aardgaslevering van het begin af aan in feite is beheerst door de tegenstelling van de menin gen van bepaalde groepen deskundigen, enerzijds de deskundigen van het toenmalige directoraat-generaal, van de energievoorziening (nu het staatsgasbedrijfen anderzijds de deskundigen van de gasbedrijven van middelgrote gemeenten in ons land: Apeldoorn, Leeu warden, Enschede, Zwolle, Deventer. Wanneer tussen twee groepen van deskundigen omtrent dezelfde zaak een zo duidelijk verschil van mening - en zelfs een tegenstelling van meningen bestaat, dan wordt het voor een gemeentebestuur wel verdraaid moeilijk een beslissing te nemen. Aan de andere kant is het een van de gezondste elementen van de democratie, dat men bij het gemeentebestuur andere overwegingen kan laten gelden dan de deskundigen dikwijls willen laten gelden. Hij gelooft, dat dit belangrijke element ook gemaakt heeft, dat het gemeentebestuur in juli 1954 de knoop heeft moeten doorhakken. Daardoor heeft de gemeenteraad toen ook het aardgas geaccepteerd tegen de aangeboden prijsvoorwaarden. Het is een beslissing geweest, die na besprekingen op het hoogste niveau, n.l. met de minister, genomen is. Hoe ligt nu deze zaak precies? De Nederlandse bodem bevat nu eenmaal een grote hoeveelheid aard gas, een zodanige hoeveelheid, dat Noord-Nederland hierop volledig kan overschakelen. En het is zelfs zo volgens mededeling van het directoraat-generaal van de energievoorziening bij de opening van de ontzwave lingsinstallatie te Glanerbrug -dat 900.000 eenheden per dag beschikbaar zijn en verlenging van de 20- jarige termijn op grond van de nu beschikbare hoeveel heden kan worden overwogen. Die termijn is inmiddels al verlengd geworden met het aantal jaren, waarin over het contract wordt onderhandeld. Gebruik maken van de kans is dus voor Noord-Nederland, vooral in verband met de betekenis van het gas voor de in dustrie, van groot economisch belang. Bij de beslissing, die de raad in juli 1954 heeft genomen, heeft het col lege nadrukkelijk gesteld, dat het t.a.v. de meeste wensen bij de raad terug zou komen. Voorshands werd besloten het aardgas als verrijkingsgas te aanvaarden en bij wijze van proef de omvorming op thermische basis, waarvoor de gastoestand in Leeuwarden gemak kelijk de gelegenheid bood, te kiezen. In mei 1955 werd de gehele gasvoorziening verzorgd door toepassing van het laatstgenoemde proces. Bij de bespreking in juni 1954 had de Minister van Economische Zaken als voor waarde gesteld, dat binnen twee jaar na die datum de volledige overgang op aardgas een feit zou zijn. Aan deze voorwaarde de raad kan het heel eenvoudig uitrekenen heeft Leeuwarden dus aanstonds op tijd voldaan, maar het was de enige in het gezelschap van deze gemeenten, die aan deze voorwaarde zo snel kon voldoen. De overige gemeenten hebben successievelijk het aardgas als verrijkingsgas ontvangen en troffen ook op dat ogenblik maatregelen om tot omvorming op thermische basis over te gaan. Leeuwarden heeft dus met conversie van aardgas een lange praktijk op gedaan. Zo besloot de gemeenteraad van Zwolle in september 1955 dat was dus al nadat Leeuwarden volledig was overgegaan een krediet te verlenen voor bouw van een conversie-apparaat. Na veie be sprekingen onthielden Ged. Staten van Overijssel aan dit besluit hun goedkeuring. Van dit vernietigings- of niet-goedkeuringsbesluit ging de gemeenteraad van Zwolle in beroep bij de Kroon. Deze zaak hangt dus nog steeds. Dat betekent, dat van de 2-jarige ter mijn, die de minister had gesteld, voor de andere ge meenten in Overijssel niets terecht kwam. Spr. meent en het is in verband met deze discussie wel van belang dat principieel het raadsbesluit van Zwolle volstrekt juist was, ten eerste al, omdat bij de be spreking in juni 1954 de Minister van Economische Zaken aan de gemeenten nadrukkelijk de vrijheid had gelaten om zelf de distributievorm te kiezen. Over het besluit zelf laat spr. zich niet uit. Een andere vraag is, of de gemeenten inderdaad niet op volstrekt autonoom terrein waren. Immers, uit hoofde van het financiële toezicht blijft de gemeentebegroting hier volstrekt buiten. Het is in laatste instantie een kwestie van ta rievenpolitiek. En als men de tarieven wil baseren op een enigszins hogere kostprijs per eenheid, dan is dat inderdaad een zaak voor de raad, c.q. voor het college, c.q. voor het bedrijf. Dit is echter niet een zaak, die het financiële toezicht door Ged. Staten zou raken. Dit betekent dus ook, dat vanavond de gemeenteraad van Leeuwarden in volle vrijheid kan beslissen. De gang van zaken bij het raadsbesluit van Zwolle had ten ge volge, dat al de andere gemeenten, die grotendeels in Overijssel zijn gelegen, hetzelfde lot moesten delen. Hun volledige overgang op aardgas kon dus geen feit wor den. En dit gold ook voor de zich eveneens in dit gezel schap bevindende gemeente Apeldoorn, doordat Ged. Staten van Gelderland ook een afwachtende houding aannamen. Hierdoor was in juli 1956 de situatie zo, dat alleen Leeuwarden volledig was overgegaan op aardgas. De toenmalige Rijksdienst voor de Gasvoor ziening heeft daarop per circulaire van augustus 1956 een termijn gesteld en wel een termijn, aflopende in mei 1957, maar gegeven het feit, dat Leeuwarden voor lopig was overgegaan, was het duidelijk, dat het college van mening was, dat deze circulaire niet van toepassing was op Leeuwarden. Bij een bespreking bleek echter, dat de minister op het standpunt stond, dat dit wel het geval was. Daarom heeft het college in april 1956 de desbetreffende brief geschreven. Nu zegt de heer De Jong wel, dat hij de teleurstelling van de Rijksdienst voor de Gasvoorziening kan begrijpen, maar spr. meent, dat de heer De Jong dan ook de teleurstelling van B. en W. moet kunnen delen, nu hij weet, dat dezen, na toch volledig te hebben voldaan aan de ministeriële voorwaarden om binnen twee jaar geheel over te gaan 9 op aardgas, desniettemin nog een circulaire van de ge noemde inhoud op hun dak kregen, wat dus volstrekt onjuist was. Hij vindt, dat de heer De Jong in dit op zicht wel wat meer egards voor B. en W. zou mogen hebben. Deze zaak is heus niet zo gemakkelijk, als ze er misschien voor sommigen uitziet. Het resultaat van de brief van het gemeentebestuur van Leeuwarden aan de minister was, dat de nieuwe datum van 1 ja nuari 1958 werd gesteld, met de verdere gegevens, zoals die uit de ter inzage liggende correspondentie blijken. Toen dit schrijven werd ontvangen, stond vast, dat B. en W. voor 1 januari 1958 bij de raad moesten ko men met voorstellen omtrent de meest geschikte dis tributievorm, i.e. distributie van puur aardgas of distributie van omgevormd, dat is gekraakt, gas. Het kraken van gas kan dan nog op verschillende manieren gebeuren; er wordt n.l. onderscheiden in thermisch en katalytisch kraken. Ten einde tot een goede voorberei ding te komen, moest advies worden ingewonnen bij de directeur der Energiebedrijven en vandaar, dat de cor respondentie in mei 1957 tot stand kwam. Spr. komt hier heus wel op terug. Het was wel heel erg moeilijk de gegevens te verkrijgen, die nodig waren om tot een juist oordeel te komen. Spr. wil het zo formuleren: Het col lege kon aan de raad alleen maar cijfers overleggen, waarvoor het inderdaad de verantwoordelijkheid kon en wilde dragen, vandaar dus ook, dat het heel graag de opdracht tot het berekenen van de kostprijs van puur aardgas allereerst heeft gegeven aan twee deskundige instanties, namelijk het Gasinstituut der Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven als technisch deskun dige en het Verificatiebureau der Vereniging van Ne derlandse Gemeenten als financieel-economisch deskun dige. De betreffende ambtenaar van het laatstgenoemde bureau heeft gedurende 6 tot 8 jaar zijn sporen op dit terrein en met deze materie verdiend. B. en W. hebben dus eerst om gegevens ten aanzien van de prijs van puur aardgas verzocht aan een onafhankelijke instantie. Uit de correspondentie is intussen duidelijk gebleken, dat de directeur van de Energiebedrijven in zijn rap porten slechts spreekt over de resultaten van het ther misch kraakproces en alleen cijfers geeft bij voortgezet thermisch kraken, maar deze cijfers behoorden dan ook zo duidelijk te zijn, dat men er mee kan werken. Spr. moet helaas zeggen, dat de verstrekte cijfers het col lege dat vertrouwen niet gaven. Dat is een niet plezie rige mededeling, maar ook hier moeten de feiten onder ogen worden gezien. Herhaaldelijk heeft het college zowel schriftelijk als mondeling om meer gegevens ver zocht en daarbij, de directeur gewezen op de datum van 1 januari 1958, totdat het ten slotte de afdeling financiën der Secretarie met de berekeningen heeft belast. Deze afdeling moest de becijferingen maken in samenwerking met de Energiebedrijven. Nu komt spr. op het befaamde rapport van de direc teur der Energiebedrijven van 16 december. Hierin is een berekening opgenomen, waarbij deze voor puur aardgas komt op een prijs van 9,289 cent per eenheid. Spr. wil ook de prijs geven, die in het rapport van de directeur is berekend voor de aflevering van thermisch gekraakt gas op basis van de prognose van nu, voort gezet over 20 jaar. Die is 10,19 cent. Dit betekent dus ook, dat bij deze tweede vorm van distributie, i.e. voort gezet thermisch kraken, maar tevens ook bij puur aard gas, het verschil tussen de twee rapporten uiterst mi niem is, n.l. 0,011 cent per eenheid. Iets anders is, dat in het rapport op het rapport (spr. bedoelt dus dat van de directeur van 16 december) een aantal andere moge lijkheden wordt aangesneden, die thans noch door de raad, noch door het college meer kunnen worden be oordeeld. Ook het college was door deze gang van zaken in tijdnood gebracht. Het stond voor de noodzakelijkheid en B. en W. betreuren, dat die noodzakelijkheid is ontstaan de raad een voorstel te doen om op een termijn, die inderdaad bijna niet behoorlijk meer is te noemen, deze zakelijke beslissing te nemen. Maar dat kon alleen op basis spr. moet dit nu nadrukkelijk herhalen van cijfers, die het college ook voor zijn verantwoordelijkheid zou kunnen nemen. Ten eerste gold als basis het rapport, dat de raadsleden bij de stukken hebben gevonden en ten tweede de twee naast elkaar liggende berekeningen, elk met een eigen me thodiek, voor de distributie van puur aardgas en voor de voortzetting van de distributie van thermisch ge kraakt aardgas, waartussen een verschil van, naar spr. meent, rond f 11.000.is. Die cijfers waren het, die het college aan de raad kon overleggen en de raad moet zich kunnen voorstellen, dat het t.a.v. de andere mogelijkheden, i.e. aardgas met lucht, een mengvorm en het leveren van puur aardgas aan bepaalde industriële verbruikers, gecombineerd met distributie van gekraakt aardgas aan huishoudelijke verbruikers, vóór 17 decem ber 1957 zijn mening niet meer kon geven. B. en W. konden dus in die situatie niet anders doen dan het voorstel, zoals het nu ter tafel ligt, aan de raad over leggen. Dan komt spr. bij het punt: behandeling van het voorstel bij de raad. Normaal is dat weet de raad ook wel dat op de agenda van de vergadering der commissie van bijstand vermeld worden de voorstellen, die in die vergadering behandeld zullen worden. De commissie van bijstand wist, dat dit onderwerp aan de orde zou komen. Zij is, naar spr. meent, twee- of driemaal geconvoceerd hetzij telefonisch, hetzij schriftelijk maar de vergadering moest helaas uit gesteld worden, omdat de cijfers niet tijdig beschikbaar waren. Helaas heeft in de uiteindelijke vergadering de Financiële Commissie niet aanwezig kunnen zijn, maar m deze vergadering (van de commissie van bijstand dus) heeft de directeur der Energiebedrijven de volle gelegenheid gehad zijn standpunt aan de leden uiteen te zetten. Spr. gelooft niet, dat het college een verwijt treft voor het feit, dat de heer Van der Meer die ver gadering om 9 uur moest verlaten. De raad verkeert dus in dezelfde dwangpositie als waarin het college is gebracht, en staat voor de nood zakelijkheid een beslissing te nemen. Men zal spr. be grijpen, als hij zegt, dat hij niet zal ingaan op de brief van de directeur der Energiebedrijven, die door de heer Van der Meer is voorgelezen, omdat het college niet de beschikking heeft over een afschrift van die brief. En spr. wil bepaald niet, dat een stuk, waarvan de in houd B. en W. niet van te voren bekend is, een rol gaat spelen. De heer Van der Meer zegt, dat het onderwerpelijke punt niet gemakkelijk is. Inderdaad niet, want het be slist voor lange jaren over de toekomstige gasvoor ziening van de gemeente Leeuwarden. En het betekent, dat men niet terug kan. Maar ook hier moet men zo wil spr. het formuleren begrip hebben voor een ontwikkeling, die onvermijdelijk is. Spr. bedoelt dit: Bij de besluitvorming in 1954 heeft uiteraard de positie van de gemeentebesturen in de gasvoorziening een rol gespeeld. Immers de organisatie van de gasvoorziening, in het bijzonder de positie van de gemeentebesturen daarin, is wel zover uitgebalanceerd en geregeld, dat deze bij een wijziging als de onderhavige in gevaar komt. Toch zou spr. het bepaald onjuist achten, wanneer de gemeentebesturen in plaats van de ontwikkeling op dit gebied te stimuleren, deze gingen remmen. Spr. ziet het zo, dat de gemeentebesturen in deze situatie, met de ervaring, die men met beide vormen van gasdistri butie heeft opgedaan, dit laatste wel eens zouden kun nen doen. Spr. heeft in zijn eerste betoog al enige mededelingen gedaan over de gang van zaken. Hij kan zich dus te genover de heer Van der Meer van beantwoording daarvan ontslagen achten. De heer Van der Meer stelt voorts, dat hij tegen de bijgevoegde berekeningen geen bezwaren heeft, maar wel tegen het feit, dat deze berekeningen zijn gebaseerd op veronderstellingen. Spr. wil met nadruk herhalen, dat deze veronderstellingen zijn gebaseerd op in afzonderlijke rapporten van onaf hankelijke deskundigen neergelegde systemen en be rekeningen. De heer Van der Meer kan de cijfers van deze berekeningen vergelijken met de gegevens, die hij zelf bezit. Maar al zou het hier om veronderstellingen gaan, dan is het toch wel zeer opvallend, dat beide veronderstellingen tot vrijwel dezelfde uitkomsten leiden. De heer De Jong heeft er op gewezen, dat de cal culaties van de lekverliezen, die in de raadsbrief zijn overgelegd, uitkomen op netto 15.3% en bruto op 16.83%. Spr. wil hierbij opmerken, dat hij van de direc teur van het gasbedrijf in een tot de groep van 6 be horende gemeenten in Noord-Nederland gehoord heeft, dat daar beslist voldoende zekerheid in zit en dat geeft

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 5