4
B. en W. hebben gemeend de thans betreden weg te
moeten inslaan, om de vaart in de woningbouw te be
houden en om tot resultaten te komen, die in ver
schillende opzichten aanvaardbaar zijn. Spr. recapitu
leert de drie factoren, die hier van belang zijn, aldus:
rationaliteit, continuïteit en de éne hand. Hiermee moet
het eigen karakter van de wijk in de bouw nagestreefd
worden. Op papier is het zó geformuleerd, dat aan de
raad voorgesteld wordt om aan de heer Zuiderhoek op
dracht te geven 882 woningen te bouwen. Voor zich
zelf heeft spr. er nog de volgende graduatie in gezien:
Hij is persoonlijk bereid in een zeer vroeg stadium de
woningbouwcorporaties in te schakelen, zodat deze ook
al bij de beoordeling van de plannen en bij het be
kijken van de plattegrond, de afwerking van de wonin
gen etc. een woordje meespreken, een zekere inspraak
krijgen. Spr. zelf zou zich er zeer wel in kunnen vin
den, dat de woningbouwcorporaties meedoen, als zij de
architectuur van de heer Zuiderhoek zouden kunnen
accepteren, want in die figuur zijn de rationaliteit, de
continuïteit en de eenheid in het plan gewaarborgd.
Nu is er dit verschil in nuance, dat de gemeente de
opdracht geeft en zegt: Woningbouwcorporaties, U
kunt tot die en die aantallen deze complexen overnemen
en in beheer krijgen. Er is dus maai- heel weinig ver
schil met de situatie, waarin de woningbouwcorpora
ties ook formeel als opdrachtgeefsters fungeren. Spr.
meent, dat dit verschil tot een gradueel verschil is te
herleiden. De heer W. M. de Jong gaat iets verder
en zegt, dat hij bepaald niet zou willen, dat het ont
werpen van deze 882 woningen aan één architect wordt
toegewezen. Daartegenover wil spr., ondertussen op
merkende, dat dit natuurlijk voor de betrokken ar
chitect stellig een mooie opdracht is, er op wijzen, dat
het bestuur van een stad als Leeuwarden, die de wo
ningbouw op een forse wijze wil aanpakken, toch eigen
lijk in categorieën van deze orde in één hand moet
gaan denken. Men kan hier moeilijk meer terug tot de
tijd, dat een bouwvolume van 300310 woningen, zoals
men dat een tijdlang gekend heeft, over enige woning
bouwcorporaties werd verdeeld, zodat elk hunner een
50 60 woningen mocht bouwen.
B. en W. zijn er, door te denken in grotere cate
gorieën en dan is de stap al niet zo erg groot meer
toe gekomen om deze architect een kleine 900 wonin
gen op te dragen. Er is trouwens al een eerder voor
beeld van in de vorm van de opdracht, die aan Prof.
van den Broek is verstrekt. Daarom hoopt spr., dat
de raad ook wel voor een andere nuance zou kunnen
voelen.
Hij gelooft, dat het geweten van de heer De Jong
geen al te grote bezwaren behoeft te hebben tegen deze
opdracht, zoals die hier is geformuleerd, waarbij spr.
uitdrukkelijk zegt, dat er van de zijde van het college
geen bezwaar tegen bestaat, dat de woningbouwcor
poraties die er voor in aanmerking komen, in een
vroeg stadium inspraak krijgen bij de beoordeling van
de voorstellen voor woningbouw.
Het is dus en dat zegt spr. in de richting van de
heer Van der Meer inderdaad juist, dat de positie
van de Leeuwarder architecten in het geding komt en
dat dezen voor de 882 woningen zijn uitgeschakeld.
Dat is nu eenmaal zo en dat is iets, wat men als een
nadeel kan beschouwen, maar de opdracht aan de heer
Zuiderhoek geeft toch ook dit voordeel, dat er meer
waarborgen zijn, dat dit plan zodanig wordt gereali
seerd, dat er een gaaf geheel uit de bus komt.
In de richting van de heer De Jong, die vraagt
welke specifieke bouwkundige wenselijkheden er zijn,
dat slechts één architect wordt belast met de opdracht,
merkt spr. het volgende op: De heer De Jong meent, dat
de plannen toch in stukken en brokken zullen worden uit
gevoerd. Maar dat is nu juist, wat het college niet graag
zou willen. Het werk kan bij de handen afbreken wegens
gebrek aan bouwvolume of financieringsmiddelen, maar
het is de stellige bedoeling van het college deze bouw
plannen continu tot uitvoering te brengen. Er zullen
wel moeilijkheden komen, aldus spr., maar wij moeten
ons toch een doel stellen en dat is bepaald niet om deze
plannen in kleine complexen te realiseren. Zo mogelijk,
wil het college ze in enkele jaren tot uitvoering bren
gen.
De woningbouwcorporaties kunnen dus toch worden
ingeschakeld, want zij krijgen de kans om de wonin
gen in beheer over te nemen. Men kan nu zeggen, dat
dat voor die corporaties niet aantrekkelijk is, omdat
het woningbo?ttuverenigingen zijn en geen beheersver-
enigingen, maar dan wil spr. er toch op wijzen, dat het
bouwen van woningen een kortstondige bezigheid is en
het in beheer hebben er van een bezigheid, die tien
tallen jaren duurt. De woningbouwcorporaties zijn er
'toch niet op uit alleen of in hoofdzaak de woningen te
bouwen, maar om conform de doelstelling goede wonin
gen te hebben en te verhuren. Althans zo behoort het
naar spr.'s inzicht te zijn.
Wat de particuliere bouw betreft, wil spr. zeggen,
dat architectuur van de heer Zuiderhoek hierbij inder
daad niet wel mogelijk is. Men behoeft ook niet aan
particuliere bouwers de eis te stellen, dat zij een be
paalde architect zullen moeten accepteren, maar wel
is het zo, dat zij bepaalde richtlijnen van de heer
Zuiderhoek zullen moeten aanvaarden. Dat zal ook bij
scholenbouw stellig het geval moeten zijn. Er is al een
voorlopige bespreking geweest met een architect uit
Leeuwarden, die een plan had gemaakt, maar nu heeft
toegezegd, na overleg met de heer Zuiderhoek dit plan
aan de gedachte, die aan het voor de wijk ontworpen
plan ten grondslag ligt, aan te passen. In het plan Nij-
lan zijn vrijwel alle gebouwen met platte daken ge
projecteerd en deze platte daken moeten derhalve bij
het ontwerpen van bouwplannen worden geaccepteerd.
Maar op het verdere verloop en de mogelijkheden
van particuliere bouw en scholenbouw wil spr. thans
niet in details ingaan. Nu is alleen aan de orde de op
dracht tot de bouw van 882 woningen.
De consequentie dus, dat alles gemeentebouw wordt,
behoeft niet te worden getrokken. De gemeente kan
er een stuk van nemen en de corporaties kunnen ook
een deel overnemen.
De heer Pols kwam met een wat cndeugende vraag.
Hij zegt nu welMoeten wij hier de heer Zuiderhoek
een opdracht geven, die heeft hij immers al Zo is het
niet. Deze heeft niet de opdracht om 882 woningen te
bouwen. (De heer Pols: Er staat: Vele.) 13 is ook veel.
B. en W. hebben inderdaad al eens met de heer Zuider
hoek bepaalde plattegronden bekeken, maar voordat
hij nu definitief een opdracht krijgt voor deze gehele
bouw in de woningwetsector, meenden B. en W. toch bij
de raad te moeten verschijnen met het thans voorliggen
de voorstel. Dit is niet een geheel vreemde figuur. De
raad weet wel, dat ook al eens aan een Leeuwarder
architect in de buurt van dit plan een opdracht is ge
geven om 270 woningen te ontwerpen. Dit gaat dan
zo: Het college nodigt zo iemand uit om een bouwplan
te maken en dat bouwplan wordt dan aan de raad voor
gelegd. Krijgt het de goedkeuring van de raad, dan is
daarmede de opdracht ook gegeven. Dus met de vraag
aan de heer Zuiderhoek om een aantal woningen te
ontwerpen, zijn B. en W. zeker niet buiten hun boekje
gegaan. Maar nu de zaak een grotere omvang gaat
aannemen, menen zij toch, dat het juist is haar voor
de raad te brengen.
De heer Mani zei iets, wat spr. ook al na hem
heeft gezegd, n.l., dat het gewenst is, dat de eenheid
van het plan (de gedachte, die aan het plan ten grond
slag ligt) bepaald ook met ijver wordt nagestreefd.
Spr. kan het daar dus uiteraard mee eens zijn en even
eens met wat de heer Stobbe heeft gezegd.
Nou komt spr. by de hear Santema, dy't it ütstel
docht om de bislissing op it ütwreidingsplan noch trije
wiken oan to halden. Spr. leaut net, dat dit barre moat.
Men kin op de wei fan it ütwreidingsplan noch wol
bipaelde biswieren forwachtsje, mar der moat safolle
mooglik nei stribbe wurde, dat it trochgean kin en yn
tempo trochgean kin, hwant as de rie it ütwreidings
plan fêststeld hat, kin de gemeente de restanten fan
de groun, dy't hja noch net yn eigendom hat, ünt-
eigenje, de strjitten oanlizze, etc. Dêrom is spr. bang
foar ütstel. It liket him ta, dat de rie nei de tige wiid-
weidige bisköging fan „jister"joun (Laitsjen) dochs
eigentlik wol klear is om in bislissing oer dit plan to
nimmen. En B. en W. mienden, dat it goed wie, om
de rie tofoaren de ütwreidige taljochting to jaen, dy't
dizze nou hawn hat.
It kin wêze, dat de hear Santema as libbensregel hat
om noch ris in nacht oer de dingen to sliepen, mar yn
5
dit gefal, nei sa'n wiidweidige tarieding, leaut spr.,
dat it plan wol oannommen wurde kin. Dér komt by,
dat de rie eigentlik yn de bisletten sitting de saek
bisprutsen hat en spr. sil dus hielendal net yngean
kinne op bipaelde punten. Yn elk gefal sil hy net yn
gean wolle op bipaelde punten, dy't de kommisje fan
foaroerliz nei foaren brocht hat.
Spr. hat hjirmei biandere hwat yn earste ynstansje
opmurken is en hy soe it dêrby litte wolle.
De hear Santema merkt op. dat de argumintaesje fan
dizze joun fansels fan ien kant west hat. De wethalder
hat biweard, dat de taljochting tige wiidweidich wie en
dat is ek sa, mar dat hat spr. dochs net de gelegenheit
jown om dizze saek nochris fan in oare kant to bisjen.
En as de wethalder seit, dat hy der net foar fiele soe,
dat de biswieren, dy't tsjin it plan ynbrocht binne, yn
de iepenbiere sitting bihannele wurde, dan hat spr.
dér in hiel maklik middel tsjin, n.l. dit, dat de rie
de folgjende kear wer in bisletten sitting dêroer haldt,
om't hy dat nou ienkear wol forplichte is. De wurden
fan de wethalder hawwe spr. dus net oertsjüge. As
der joun in bislissing fan spr. frege wurdt, moat hy
syn stim tsjin it ütstel fan B. en W. ütbringe.
De heer W. M. de Jong meent, dat, wat de zaak zelf
betreft, de raadsleden in de gelegenheid zijn geweest om
van het voor en tegen kennis te nemen. Misschien
heeft de heer Santema wat weinig tijd vóór deze ver
gadering gehad. Spr. heeft er wel behoefte aan te ver
klaren, dat deze zaak lang en breed bekeken is en het
voor en tegen ruime overweging hebben gehad. Hij
hoopt niet, dat de heer Santema het hem kwalijk
neemt, als hij zegt, dat diens opmerking enigszins
is afgestemd op een handicap, die deze persoonlijk
heeft gehad.
Wat nu het tweede gedeelte van het voorstel van
B. en W. betreft, spr. herhaalt wat hij in eerste in
stantie heeft gezegd. Hij kan niet anders doen. Wan
neer men meent, dat dit plan, dat bepaalde kwaliteiten
heeft en dat voor Leeuwarden een nieuw beeld geeft, al
leen maar gaaf en integraal te verwerkelijken is, wanneer
daarbij de stedebouwkundige ook ingeschakeld wordt
als architect, dan moet men zich realiseren, dat de
consequentie van het standpunt, dat een bepaald uit
breidingsplan ook bouwkundig verzorgd moet worden
door de architect, die het heeft ontworpen, deze is,
dat ieder architectenbureau zich moet gaan toeleggen
op stedebouwkunde. „Anders kom je nergens meer aan
te pas."
Er zit een bepaalde gedachte in dit plan. Voor Leeu
warden is het een nieuw plan, voor Amersfoort niet
meer. Ieder plan heeft een bepaald karakter, als het
maar enigszins goed is. Iedere stedebouwkundige zal
beweren, dat zijn bepaald plan een prima karakter
vertoont. Wanneer men evenwel deze weg opgaat, is de
consequentie daarvan, dat de stedebouwkundige van
ieder plan ook als architect daarvoor genomen wordt.
En dat vindt spr. fout. Deze gedachte is overigens niet
van hem. Zij komt bijv. voor in het Orgaan van de Natio
nale Woningraad. Dit waarschuwt er tegen te veel de
detaillering van de plannen in één hand te laten. Men
moet een beetje speelruimte laten, met behoud van het
eigen karakter van het plan, voor iets wat een andere
kunstenaar op dat gebied in zijn bol heeft. Spr. acht
het bepaald funest, dat men de kant opgaat van het
leggen van alles in één hand. De liefde voor zo'n plan
gaat, naar spr. meent, veel te ver. De woningbouw
corporaties zijn primair inderdaad gedacht als woning-
bomvcorporaties, maar niet als woningveWmwrcorpo-
raties. Spr. gelooft niet, dat dit voor tegenspraak vat
baar is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebren
gen, dat er een uitzondering wordt gemaakt, zoals in
het afgelopen jaar. Met een variant op de uitspraak,
dat het niet gaat om het oogsten van de rijst, maar
om het oogsten van de rijst die je zelf gezaaid hebt.
zou spr. hier willen zeggen, dat het hier niet gaat om
het verhuren van de huizen, maar om het verhuren
van de huizen die je zelf gebouwd hebt. Als spr. het
huiselijk mag zeggen: een woningbouwcorporatie mag
zich niet volwaardig achten, als ze alleen maar huizen
verhuurt, waarbij de indeling „groot-klein" helemaal
geen invloed heeft gehad. Als deze maatregel nodig zou
zijn, wie zou hem dan niet willen accepteren, maar
spr. is van oordeel, dat dit niet het geval is. Dat de
gemeente in dezen als promotor op moet treden, daar
is hij het mee eens, maar dan in zoverre, dat de woning
bouwcorporaties aan de ronde tafel worden geroepen
en dat bepaalde plannen met hen besproken worden.
Het optimisme van de wethouder hield alleen in:
continuïteit in de bouw. Spr. is echter al heel blij, als
deze zaak bij stukjes en brokjes tot stand komt. In
deze tijd kunnen z.i. niet heel grote complexen gebouwd
worden. Het principiële van dit geval en de consequen
ties, die er aan vast zitten, wegen voor spr. zwaar.
Rationalisering is heel goed, maar is reeds een voort
durende zorg voor de Nationale Woningraad. Er is dus
niet eerst dan sprake van rationalisering, wanneer de
gemeente hier op deze wijze ingrijpt. En dit ingrijpen
kan eigenlijk alleen maar in de woningwetsector,
waarin juist heel weinig speelruimte is, plaats vinden.
Hierin is men aan handen en voeten gebonden en kan
men heel weinig doen; spr. kan ook daarom niet in
zien, dat één architect hier de indeling moet maken.
Ten slotte wil hij nog opmerken, dat hij geen uit
zonderingssituatie wil scheppen. Naar zijn stellige over
tuiging doet het college hier een voorstel tot het schep
pen van een uitzonderingssituatie. Op deze manier gaat
het de verkeerde weg op. Dan komt er straks een
monsterbureau voor stedebouwkunde van provinciale
of desnoods nationale orde en dan zijn we, aldus spr.,
helemaal waar we niet moeten zijn.
De heer Van der Veen zou graag een einde aan deze
vergadering zien. Hij hoopt niet, dat de raad over 3
weken nog weer een paar dagen achter elkaar over het
ontwerp-plan gaat praten. Er is uitvoerig over ge
sproken, dus het lijkt hem niet nodig dit punt aan te
houden.
Spr. is wel onder de indruk van de aantrekkelijke
oplossing voor dit terrein met zijn afgeslotenheid naar
alle kanten. En nu gaat het dus om de vraag, of het
gewenst is aan de architect van het uitbreidingsplan
ook het bouwplan op te dragen. In het algemeen
moeten zoveel mogelijk architecten worden ingescha
keld, omdat daardoor een grotere variatie ontstaat en
men derhalve minder gevaar loopt, dat het geheel een
tonig wordt. In het algemeen is spr. het dus wel met de
heer De Jong eens, dat de plaatselijke architecten het
werk, dat er te doen is, wordt opgedragen. Spr. meent
evenwel, dat het hier niet zozeer om de Leeuwarder ar
chitecten gaat die buiten Leeuwarden ook wel werk vin
den), als wel om Leeuwarden zelf. En met alle respect
voor het principe van de heer De Jong waar spr.
het overigens volkomen mee eens is - - vindt hij, dat
„jeder Konsequenz zum Teufel führt". Spr. ziet het
voorliggende plan als een experiment, dat wel eens
gewaagd zou kunnen worden. Hij gelooft, dat het be
langrijk is, de stedebouwkundige ontwerper van dit
plan ook voor het ontwerpen van een groot deel van de
woningbouw (er is slechts sprake van 880 van de 1880
woningen) aan te trekken. Spr. is van mening, dat in
dit plan ook de kwaliteit van de bouw, die daar wordt
neergezet, wel een zeer grote rol speelt. Hij gelooft
inderdaad, dat deze oplossing de gaafheid van het plan
ten goede komt.
Hij geeft thans een persoonlijke mening weer. Spr.'s
fractie schuwt iedere socialisatie t.a.v. woningbouw. En
ook spr. kan niets ergers overkomen dan dat men hem
van neigingen tot socialisatie verdenkt. Hij zou niets
beters weten dan dat iedere particulier zijn eigen wo
ning laat bouwen en laat ontwerpen door zijn eigen
architect. Maar er kan hier niet door particulieren
gebouwd worden. Als er gebouwd moet worden, moet
dat in de woningwetsector gebeuren.
Spr. is het met de heer De Jong eens, dat het voor
de woningbouwverenigingen veel aantrekkelijker is,
als zij zelf opdracht tot bouw geven. Maar in feite is
het verschil tussen opdracht tot woningbouw door de
gemeente en opdracht tot woningbouw door de woning
bouwverenigingen een illusie.
Hij gevoelt er veel voor om hier van deze geheel
afgesloten wijk een gaaf geheel te krijgen de op
dracht maar te verlenen aan de architect, die ook het
plan heeft ontworpen en die hier eventueel met ande
ren zou kunnen samenwerken.